| |
XXI. Hoofdstuk.
De versoeking onses Heeren door den Duivel, schriftmatig en na reden uitgelegd, bewijst al mede niet.
§. 1. WAnt om voor vast en ongetwijfeld aan te nemen, dat een geschapen geest, en die van God verworpen is, op der menschen ziel of lichaam werken kan: hier voor is al getoond hoe veel dat daar aan vast is. Heeft de Satan uiterlijk sulken praat met de menschen al gevoerd, doe de Weereld eerst begon; hoe en leestmen dat niet meer? Selfs na verloop van viermaal duisend jaren, in die vermaarde t' samenspraak met den tweeden Adam, daar de Duivel wel uitdrukkelik genoemd word en is dat niet geschied. Want al ist dat beide Lukas en Mattheus dat omstandelik verhalen: so moetmen echter sich wel hoeden datmen alles na de letter niet versta. Of men moest met een geloven, dat Moses en Elias beide even seer op den berg personelik geweest, en met den Saligmaker t' saam gesproken hebben; gelijk dat eens en andermaal, ja driemaal word verhaald. Matt. 17: 3. Marc. 9. 4. Luc. 9: 30, 31. Nochtans was Moses niet lichamelik gelijk Elias, na den hemel opgenomen: maar gestorven; en wel sekerlik begraven, want God heeft het self gedaan. Deut. 34: 6. Was hy nu dan van den dood verreesen, en lijfhaftig in den hemel opgevaren: wonder dat de Schrift so groten wonder niet en meld. Die dan van sulx als in gesigten is geschied, so spreekt, als iet dat na de letter word verstaan; die weet, als Petrus, ook niet wat hy seit.
§. 2. So wil 't hier mede gaan, besien wy eens ter dege dit verhaal. Niet dat ik seggen wil, dat dese strijd des Heilands met den Duivel, op eenerley wyse als die verandering in heerlikheid geschied zy. Want die was uitwendig blijkbaar, in 't aanschouwen van drie sijner liefste leerlingen: maar dese tusschen Christus en sijnen versoeker alleen. Daarbenevens ging Iesus sigtbaarlik den berg op, daar hy soude verheerlikt worden: maar hier word slegs geseid, dat hy van den Geest gedreven wierd in de woestijne; sonder daar by te melden, dat het iemant
| |
| |
heeft gesien, of in den tijd van ses weken geweten waar hy was. Dan ik wil alleenlik tonen, dat dit verhaal geen bewijs en geeft van 't gene men beweeren wil: te weten dat de Duivel magtig is den mensch met woorden of met werken te vervoeren, of enige beweegingen in sijn gemoed of Lichaam te drukken. Want dat daar toe nodig zy, alles na de letter te verstaan: ende sulx echter daar uit niet en blijkt, om dat het een history is, die derhalven letterlik soude moeten verstaan zijn. Ia wel: so veel als het den genen op wiens getuigenis 't verhaal berust, op die wyse voorgekomen is: waarin by wijser, self de gene wien alsulx bejegend was, in twijfel stond, of het in der daad of alleenlik in gedachten was geschied. Altoos Paulus self, so veel als hem betrof, en wist niet of 't in den lichame of daar buiten was geschied, dat hy was geweest in 't Paradijs. 2 Kor. 11: v. 3.
§. 3. Nu wat dese plaats belangt, ik en sie 't gemeen gevoelen niet gemakkelijker te weerleggen, dan dat ik 't na de letter neme. Stelt eens, dat de Duivel, so slim, so loos, so veel ervaren is; dat hy de menschen versoekt, kettery en doling sticht, alle heimelike guiteryen weet en werkt; ja dat hy de grootste godgeleerde in kennis is, gelijkmen sich gemeenlik niet ontsiet te spreken; op hope van hem als den tweden Adam te verleiden, gelijk hy aan den eersten heeft gedaan: hoe is die noch so bot, dat hy Christus niet en kent? So gy Gods Sone zijt, seit hy: want het doe al in 't gebruik was den Messias dus te noemen. Maar wat meint hy dat het wel te seggen is, Gods Soon te zijn? Sal hy die Gods Soon is, behoeven, om van steenen brood te maken, of sijnen snoodsten vyand te gevalle wonderen te doen? ja self van boven nederwaarts te vallen; en also niet beter als des Duivels gek te zijn? Sal hy wel Gods Sone zijn die sich van den Duivel laat bedriegen? Sal Gods eigen Soon niet weten, wien sijn Vader over alle Koningrijken deser weereld heeft gesteld? sal hy daar den Duivel een goed woord om geven; ik swijge, nedervallende hem aanbidden? Siet met een, hoe hier de Duivel sijne gauwigheid betoond heeft, om met Schriftuur om te gaan. Want die bleek, meinense, wanneer hy de woorde uit den 91. Psalm verminkte: 't welk hy sekerlik met voordacht niet en konde doen, of hy moeste Christus voor so plomp aansien, dat hy self de Psalmen niet en wist, wat daar in stond of niet. En siet, sulk bewijs is datmen van de geestigheid des Duivels geeft.
§. 4. Dit sag mogelik een seker schrijven, die onlangs in 't latyn ene verklaringe, die hy selve niew noemt, en dien immers so ongehoord is als de mijne, over dit verhaal heeft aan den dag gebraght. Hy wacht sich van des Duivels groot verstand of kragt uit desen te bewijsen, na den letterliken sin, dien hy ganschelik verwerpt, maar stelt sulx voor af vast, als geen bewijs behoevende, also niemant, seit hy, daar aan twyfelen mag, die de H. Schrift sleghs met een half oog heeft in gesien. En
| |
| |
dies kan hy lovi oculo (dat is licht daar overheen lopende) sien, dat de Duivel den Heer in de woestyne versoekende, onder anderen uit de mirakelen, die hy naderhand eerst gedaan heeft, aldoor af wist, dat hy de beloofde Messias was. Hy maakt den Duivel tot veel groter Godgeleerde, dan ooit iemant in de weereld is geweest: die Gods raad van 's menschen verlossinge uit Gods eigen woorden in den Lusthof al verstond. So dat d' Ouderlingen tot Efesen, door al 't prediken van den hoogverlichten Paulus niet meer geleerd hebben, dan de Duivel al 4000. jaar te voren wist. Want als d' Apostel meent wat groots verrigt te hebben, so en weet hy echter anders niet te seggen, dan dat hy hen Gods raad verkondigd heeft. Hand 20: 27.
§. 5. Na sijn gevoelen, moet de Duivel mede een seer geestelijk Theologant zijn: al te groot van verstand, van wel te weten, om lichamelike stenen te betekenen, wanneer hy seit, Seg dat dese stenen broden worden. Maar dat verstond hy geesteliker wijs, in desen sin: seg dat de Heidenen (dat zijn de stenen sich self door eigen kragten salig maken; dat is een brood des levens worden. Want de Duivel wist almede de verborgentheid van de roepinge der Heidenen? welke d'Apostelen noch niet en wisten, wanneerse al ten rijxten beschonken waren met den H. Geest, als uit derselver Handelingen cap. 10 en 11. genoegsaam blijkt. De Duivel verstond dan beter de Profeten, dan degenen die van God gesonden waren om deselve uit te leggen. Dese roepinge der Heidenen, seit dien schrijver, socht de Duivel Christus af te raden. Dog daar mede laat hy 't wederom slegt liggen: dat die Gods raad en besluiten weet ook niet en weet datse onveranderlik zijn: of die Gods Soon so wel kent, niet en denkt dat Gods Soon insgelijx den Duivel kent. So dat sich de Duivel hier moest hebben laten voorstaan, dat Gods Soon, vrywilliglik en voordachtelik uit den Hemel neergedaald, om de menschen te verlossen: sich van den Duivel soude laten weerom sturen, en onverrigter saken henen gaan.
§. 6. Het tweede voorstel des Versoekers, werpt u selven nederwaarts: is by desen schrijver mede geestelik verstaan, en so veel als oft de Duivel seide: werpt u selven uit de Ioodsche Kerk, die gy aangenomen hebt van de vuile besmettingen haarder dolingen te suiveren; dit is geen werk dat Godes Sone past. Nochtans komende tot de derde besoekinge, so vervalt hy tot den letterliken sin. Dien berg gist hy dat de Libanus is: maar 't vertonen van de Koningrijken der aarde niet aan 't uiterlijk gesigt, maar aan de gedachten geschied te zijn. Doch tot sulk ene vertoninge hadde, mijns bedunkens, de Duivel geenen berg van node: elke plaatse, self de diepste valley was daar toe bequaam. Of 't was, om dat de Duivel ook al wist, dat de berg Libanus ene geestelik beduidinge had in de Schrift, gelijk deselve Duivel sulken diepsinnigheid, hoge geleerdheid, grote ervarentheid in kerkelike saken, ende besonder voorsiennigheid in 't beleid van alle sijne handelingen toe te schrijven: dat geen Doctor
| |
| |
in de Godgeleerdheid ooit tot dit volmaaktheid kan gekomen zijn?
§. 7. So groot als hy hier dan sijn verstand in toonde, so bleek ook sijne kragt. Want heeft hy Christus waarlik met sijn lichaam uit de woestijne na Ierusalem, en daar op des Tempels hoogste dak gevoerd; so hebben 't duisenden van menschen moeten sien: of 't is by nachte geschied; echter dat en staater niet. Maar doe hy hem alle Koningrijken van den berg liet sien, was 't buiten twijfel licht schoon dag. Maar segt my eens die de weereld meest bereisd heb; die d' Alpes en de Pyreneën, den Olympus, den Atlas, Thabor, Libanus, en Sinai beklommen hebt: hoe veel koningrijken hebt gy daar wel konnen sien? Maar siet hier wederom een groter wonder, dan God self op sulken wijse heeft gedaan. Hy toonde Moses een der kleinste koningrijken van de weereld, het land Kanaan, van enen berg: Deut. 34: 1, 2, 3. maar de Duivel (somen 't mede na de letter wil verstaan) toonde teffens alle koningrijken van de weereld, die by duisenden zijn; en sommige wel twintigmaal so groot als ooit het rijk van Israël geweest is.
§. 8. Noch nader: was den Aardkloot doe niet rond gelijk hy noch is? Hoe kond hy dan vertonen, en dan in eenen ogenblik, (gelijk als Lukas schrijft) de koningrijken die aan d'andere zijde van den Aardkloot waren? Of had de Duivel konstglasen, dergelijken nooit vernomen zijn: waar mede hy dat verre af en achter rugge was, naby en regt voor ogen brengen konde. So moest het insgelijx met al de heerlikheid der Koningrijken gaan: indien daar veel tot heerlikheid behoort, dat uiterlik niet is te sien. De koningklike schatten, hun hof stoet, wapening, en diergelijk, is meest al binnen muurs en onder dak: om die te sien, heeftmen op de bergen niet te klimmen; maar daar af, soder iemant op mogt wesen. In deser voegen magmen klaarlik sien, dat dit verhaal van Christus en den Duivel na de letter niet en moet verstaan zijn.
§. 9. Dit hebben veele in dat deel al aangemerkt, daar ik nu van spreke. Men heefter allerhande gissingen op gemaakt, of het dus of so niet soude mogen gebeurd zijn: om noch al, so veel als mogelik, vast te houden, dat de Duivel 't konde doen. Ten laasten komen sommigen so verre, datse 't enen indruk op de sinnen noemen, by welken dit den Saligmaker door kragt der inbeeldinge vertoond zy. My en mag het dan niet qualik afgenomen worden, so ik segge, dat al 'tgene hier verhaald word in dien sin te verstaan zy. Indien het een deel der historie oneigentlik verklaard mag worden; waarom ook het ander niet? Veel gemakkeliker is 't, dan een evendragtige sin, dan dat allerhande uitlegginge, hier dus, daar so, aan verscheidene delen eener selfde reden toegeschreven word. Want ook enige onser eigene schrijvers sulx geloven, over saken die so vreemd niet wesen souden, sose waarlik al gebeurd waren, als dit is.
§. 10. Dat laat ons nu eerst sien: en daar in eerst wat de Schrift seit,
| |
| |
daar na hoe onse leeraars dat verklaren. het begin van 't woord des Heeren tot Hosea was, gaat henen, neemt u ene vrouw der hoereryen, ende kinderen der hoereryen. So ging hy henen, ende nam Gomer ene dochter van Diblajim; die ontving ende baarde hem enen sone, ens. Ende sy ontving wederom ende baarde ene dochter; ens. noch ontvingse ende baarde enen sone. Hos. 1: 2, 3, 6, 8. Wat seggen onse uitleggers van dit werk? Gebied God den Profeten hoererye, die hy 't volk verbied; en daar over hy het selve door Profeten, en noch mede door Hosea self bestraft? Hos. 4: 11, 18. Paraeus beweert met vele redenen, dat het figuurlik te verstaan zy. Iunius ontrent ook so: Assumes (fidelicet prophetiâ; id est, prophetato hunc typum, te similem esse homini qui assumpserit sibi uxorem & liberos hujusmodi. Neemt u) namelik door profezye, seit hy: dat is, profeteert dit voorbeeld, dat gy als een mensche die sulken vrow en kinderen genomen heeft. Onse Oversetters met duidelike woorden: om dat hier geseid word, neemt een hoer met hoerkinderen; en daar na, dat de Profeet deselve hoerkinderen by die hoeren gewonnen heeft: daar uit blijkt dat het niet in der daad also geschied zy. Hoe dan? So als sy weinig daar te voren seggen: door een gesigte in den Geest inwendiglik, by maniere van parabel of gelijkenisse. So ook wanneer God den profeet Ezechiel gebood, eerst 390. dagen te liggen op sijne slinker; en daar na noch 40. dagen op de regter zijde: cap. 4: 6. so seggense; Men houd dit van den Profeet geschied te zijn, niet dadelik in sijn persoon, maar in een profetisch gesigte ens.
§. 11. Wilmen nu ook eens op dese wijse van dit doen des Duivels met den Heere Iesus spreken: ik meine datmen daar toe al so grote reden heeft. Van den Geest wierd Iesus wech geleid in de woestijne: om versocht te worden van den Duivel. So schrijft Mattheus: en Lukas, dat hy vol des H. Geestes was. Stefanus vol zijnde van den H. Geest, sag Iesus staande aan de regterhand. Hand. 7: 55. Is dat lichamelik geschied? Dat en hoor ik niemant regt uit seggen: en wat was de Geest in sulken volheid nodig tot een vleeschelijk gesigt? God wilde dan, dat hier sijn welgeliefde Soon in de eensaamheid geweken, sich den Duivel eens verbeelden soude: als den genen die den menschen so veel ramps had aangebragt, wiens werk hy nu dan tegen ging; en die sich ook met alle kragt daar tegen stellen soude, so hy konde. Hy die in alles is versocht geweest als wy, (doch sonder sonde) Hebr. 4: 15. door vasten en door bidden lang geoefend in den Geest; sag, so als hem docht, den Versoeker komen, die hem dus en so tot den afval socht te brengen. De droefheid, anxt en vrese (die Paulus seit dat hem in de dagen des vleesches overquamen Hebr. 5: 7.) hebben hem, gelijk daar na op 't einde in den hof, Matt. 26: 37. daar op 't begin in 't woeste land bevangen. En d' uitkomst was byna gelijk: hier, dat hem d'Engelen quamen dienen; en daar, dat een Engel uit den Hemel hem versterkte. Luk. 22: 43. Een klaar bewijs, dat de tweede Adam vaster dan de eerste stond.
| |
| |
§. 12. Dunkt iemant, dat hier swarigheid in steekt, so ik het dus verklaar? en dat die dan so groot wel is, datmen liever dan mijne uitlegginen toe te staan, den Duivel, die 't van elders niet en is, uit dese plaats so groot wil maken, datmen eindelijk met hem verlegen staat? Liever seg ik dan, dat ik de Schrift in sulke dingen niet versta; dan die so te verklaren, datter misverstand uit rijsen moet. Het is veel veiliger iets niet te weten, dan so verstaan, datmen 't onmogelik niet goed kan maken. En hoe is het goed te maken, datmen aan den Duivel toeschrijft het gene hem te groot is, het gene hem ten God maakt, het gene nergens toe dienstig is; het gene God niet en verheerlikt, maar verkleint? D'Engelen, Gods kragtige helden, die altijd voor sijn aangesigte staan, hebben ten hoogsten maar met sondige menschen gesproken: en soude de vervloekte Duivel Gods eigenen Soon op sulken wijse aangesproken, en gins en weer geslingerd hebben? Heeft ooit goeden Engel iemant so van d'eene plaats na d'andere vervoerd, daar hy self niet wesen wilde: en dat tot ene sake die so seer was tegen sijnen sin? D'Engelen (seg ik noch eens) hebben nooit, so veel men leest, tot hem; maar altijd slegs van hem tot anderen gesproken: hoe komt een hels gevangen dan aan d'eere, dat hy self sijnen groten Regter, so vry, so stout, so onverdragelik verwaand toespreken derf? Verre zy 't van ons, de Schrift in sulken sin te nemen, die self onbetamelijk om te denken is.
§. 13. Maar, segt gy waarom onbetamelijk? Betaamde 't God (gelijk d'Apostel leert, Heb. 2: 10. den opperleidsman onser saligheid door lyden te heiligen; en moest hy eens den Duivel, die 't geweld des doods hadde te niete doen: (v. 14.) wat ongerijmdheid steekter in, so hy hem in d'uiterste vernedering ook eens in tweestrijd met den Duivel bragt? En so hem God de Vader self op't einde van sijn leven in de handen der onregtveerdigen geleverd heeft: (Hand. 2: 23.) waarom ook dan aan den Duivel niet? Op dese redenen moet ik dit tot antwoord passen: dat sijn lyden (so als 't onse Catechismus wel verklaart) op 't einde van sijn leven swaarst geweest is; maar doe had hy van den Duivel geenen last, dat het ook al vry wat veel verschilt, van bose menschen slegs gevangen, en van d'eene plaats na d'andere natureliker wijs geleid, geslagen en gewond te zijn; of van dat hoofd van alle boosheid, den Duivel self onnatuurlik by het lijf gegrepen, en door de lucht gevoerd te werden. Wie en siet niet, dat dit was het uiterste dat de Saligmaker lijden konde; van God self verlaten, en met helschen anxt bevangen zijn? Maar geheel in 's Duivels magt te wesen en van hem na sijn believen gins en weer gesleept te worden; in plaatse van den Vader noch te konnen bidden, en van hem ter uiterste benawdheid ook verhoord te zijn; (Heb. 5: 7.) nu reeds met dat hy sijnen dienst begint, geheel van God vervreemd, en selfs tot een vervloekt aanbidden des verdoemden Duivels aangesocht te worden; dat komt my waarlik voor, als 't ongerijmdste dat men schier bedenken kan. Te meer also hy geen getuigen van dit allergrootste lijden hadde, so wel als
| |
| |
namaals in den hof. Want had hy swakken troost van sijne slaperige leerlingen; van wilde domme beesten had hy altoos niet. Behalven dat die 40. dagen, (gelijk het Marcus meld, cap. 1: 13.) het andere slechs weinig uren heeft geduurd.
§. 14. Nochtans die sulke grote dingen aan dien bosen geest betrouwen, meinen dat het Christus self tot eere strekt, sijnen vyand groot te maken. Wat eere heefter dan de grote Heiland af, seggense; indien die sware strijd met den Duivel, dien hy so ridderlijk afsloeg, niet na waarheid so geschied is, als de letter mede brengt. Maar wat eere (vraag ik wederom) had de Heere van den swaren strijd in den hof Getsemane? Swaarder buiten twijfel dan die in de woestijne was; daar geen Engelen eerst op 't einde quamen als 't gedaan was, die hem dienden; maar een Engel midden in den strijd, die hem versterkte? Luk. 22: 44, 45. Is 't geen wonder, dat de menschen sulken eere stellen in 't vechten met enen vyand, die geboeid en geketend is: of geenen vyand in de weereld voor de menschen vinden konnen; soder geen uit de gevangenis gehaald, of ten minsten uitgelaten word? Want wat heeft hy doch daar aan, dat hy slechs voor enen tijd is los gelaten, om Gods Soon te quellen? weet die niet dan sijn vyand, uit de Hell tegen hem opgeborsten, wederom ter Helle varen moet? En sal hy dan met sulke woorden, dat dien helhond de geheele weereld eigen is, wel te bekoren zijn? Neen, sult gy buiten twijfel seggen; also de heiland self wel beter wist, en beter socht. Maar dan was het seker ene geringe versoekinge; die den minsten strijd niet konde werken op sijn welgesteld gemoed.
§. 15. Die nu meinen, dat geen swaarder strijd is voor den mensch, dan dien hy met den Duivel heeft; of den Engelen (so 't schijnt) d' eer niet en gunnen, datse by Gods Soon of kinderen verkeeren, of de Duivel moeter in gekend zijn: die konnen hier te regte raken, sose Lichtfoot maar geloven; die mede niet begrypen kan, hoe Christus in so swaren strijd kon wesen, doe hem de last van Gods ondragelike gramschap drukte, so 't de Duivel niet geweest is, die hem vervaarde. Quamvis enim non referatur in terminis, promptum tamen mihi est persuaderi, quod Diabolus apparuerit Christo in specie aliqua visibilis. Want (seit hy) al word sulx niet uitdrukkelik verhaald; so laat ik my echter lichtelik wijs maken dat de Duivel in sekere sightbare gedaante aan Christus verschenen zy. In forma scilicet aliqua dira & horrenda, quâ Christum perterrefaceret: te weten, in sekere schrikkelike en vervaarlike gedaante, waar mede hy Christus verschrikken mogte. Dat was in den hof: maar in de woestijne meint hy, dat de Duivel formam angeli boni, vel potius speciem aliquam Spiritus Sancti, de gedaante eens goeden engels, ofte veel eer enige gelykenis des Heiligen Geestes aangenomen hadde. Waar blijft gy hoogverlichten Apostel, die het voor wat groots acht, so sich de Satan in enen Engel des lichts veranderen kan? 2 Kor. 11: 14. Dese Engelsche Schriftgeleerde kan sonder Schriftuur en tegen reden wel geloven, dat sich de Duivel in God self veranderen kan! Wie schrikt niet van alsulke taal?
| |
| |
§. 16. Doch nu hoor ik wederom, dat ik om den Duivel niet so groot te hebben, Christus self noch meer verkleine; so het enen indruk geven konde op sijn welgesteld gemoed, 't gene van de Koningryken deser wereld en derselver heerlikheid gemeld is. Dat van steen tot brood te maken, en van 't hoogst des Tempels af te springen, merk ik niet datmen my sal tegenwerpen. Op dat ander dan, kan ik niet versinnen, waarom Iesus by hem self niet denken konde, dat hy van sijner Godheid wege meester zijnde van al wat in de weereld heerlijx is: niet en soude konnen gedacht hebben op den armelijken staat, daar hy sich van selfs in gaf. Dat hy d'eere sijner wonderwerken (als magtig om van steenen brood te maken, en sonder sich in 't minste te beseeren van de hoogste steilten af te springen) by de menschen soekende, door deselve lichtelik tot groten staat geraken konde; gelijk alreeds het volk, noch weerelds gesind, ten aardschen koning hem verheffen wilde. Ioh. 6: 15. Siet daar een proefstuk van alsulke aanbiedingen des Satans, om door gunst te soeken by de weereld, die in 't bose ligt, (1 Ioh. 5: 19.) en daar in den Duivel, eersten stichter van het bose aan te bidden: tot een groot bewind en hogen staat te klimmen.
§. 17. Dit weinig acht ik hier genoeg geseid, om alleenlik aan te wijsen, hoe gemakkelik dit werk van 'sHeeren aanstrijd met den Duivel op gelijken wijse mag verklaard zijn, als degene dien hy namaals in den Hof heeft uitgestaan: blotelik in wisseling bestaande van vervaarlike gedachten, met de gene die hem sijn gesond verstand, en volheilige wille telkens opgaf, om den indruk van dat droevig voorbeeld te versetten. En dus heb ik, so my dunkt, dese plaats aangaande duidelik genoeg getoond, dat het bewijs 't gene men daar uit van 's Duivels grote kragt en kennis haalt, gansch niet en deugt. Want wy sien, dat het na de letter verstaan, veelerhande ongerijmdheid met sich sleept; ende geestelik verklaard zijnde, geensins dienen kan tot bewijs van uiterlike werkingen, diemen wil dat de Satan daar in heeft gedaan. Wil iemant dat ik op een ieder stuk in 't besonder seggen sal, hoe ik het self versta; dat soude hier niet voege, sonder mijn gevoelen dien aangaande breder te verklaren, om niet qualik verstaan te zijn. Doch dewijle sulx te lang vallen soude, ende ik daar toe niet gehouden ben; zijnde slegs mijn werk om 't gene anderen dunkt bewijs te zijn te ondersoeken; so laat ik dat vervolgens hier berusten.
|
|