| |
XIX. Hoofdstuk.
Tot dien einde moetmen noch enige Schriftuurplaatsen wat besonderliker overwegen.
§. 1. DE vooraangetogene Schriftuurplaatsen die nu nader te ondersoeken staan, spreken op die wijse, ofte worden op het minst gemeenlik so verstaan; datse ons den Duivel schijnen te beschrijven: hoedanig dat hy is, wat hy vermag, en wat hy doet; hoe sijne manier is, en wat lot of loon hy heeft.
1. Van sijnen Aart schijnt ons de Schrift te seggen, dat hy listig is, ende also Eva door arglisstigheid bedrogen heeft: 2 Kor. 11: 3. als hebbende diepten die
| |
| |
niet wel te kennen zijn. Openb. 2: 24. Des hy ook verstaan word de Vader der leugenen te zijn. Ioh. 8; v. 44.
2. Van sijn vermogen: (1.) dat hy den sondaar onser sijne magt heeft so lang als die sich niet bekeert: Hand. 26: 18. (2.) dies hem ook 't geweld den doods word toegeschreven. Hebr. 2: 14.
3. Sijn bedrijf is: In 't gemein, (1.) het bose te werken, 2 Thess. 2: 9. (2.) Gods Woord wech te stelen, Mar. 4: 15. (3.) Gods kinderen versoeken, 1 Kor. 7: 5. 2 Kor. 2: 10 en (4.) dag en nagt voor God beschuldigen. Openb. 12: 9, 10. In't besonder deed hy eertijds velen menschen aan de Zielen quaad: (van de Lichamen hier na te spreken) dewijl hy (1.) d'eerste ouders heeft ten val gebragt, Ioh. 8: 44. 2 Kor. 11: 3. 1 Tim. 2: 14. (2.) den Saligmaker heeft versocht, Mat. 4. Luc. 4. (3.) d'Apostelen begeerde te siften Luc. 22: 31. (4.) In Iudas en Ananias voer, Luc. 22:3. Ioh. 13: 17. Hand 5: 3. (5.) Paulus belett in sijne reyse dede, 1 Thess. 2: 18. (6.) te Smyrna en te Pergamus sijn volk hadde. Openb. 2: v. 9, 13.
4. Sijne Wijse van doen: dat hy sich dikmaals veinst een Engel des lichts te zijn. 2 Kor. 21: 14.
5. Sijn tegenwoordige staat, dat hy Gods gevangen is. Openb. 20: 7.
6. Sijn nakende Verderf, wanneer hy van den Hemel vallen sal. Luc. 11: 18. Rom 16: 20. Waar op sal volgen de straffe des eewigen vuurs, dat hem en sijn Engelen bereid is. Matt. 25: 41. Openb. 20: 10.
§. 2. Dese dingen laat ons nu wat nader overwegen. Daar toe heeftmen, na mijn oordeel, d'uiterste omsigtigheid van noden. Want somen slegs vlak wech op die spreekwijsen toetast, die de voorverhaalde dingen op den Duivel passen: so salmen onvermijdelik enen God van hem maken, diergelijke nooit geweest is. Sulx te begrijpen dientmen wel te onthouden, 't gene voor desen getoond is XII. §. 5. dat de naam van Duivel en Satanas maar aan eenen bosen geest, die van allen 't hoofd is, toegeschreven word; 't welk een merkelik nadenken geven moet, of sulken schepsel alleen, het mag so groot en magtig wesen als het wil, alle die dingen in eigener persoon bedenken of verrigten kan, die hem volgens al 't voorseide worden toegepast. Daar beneffens eens voor al gesteld, het gene in het naastvoorgaande hoofdstuk is geleerd, so en sal 't niet swaar zijn, om al 't gene dat hier nu van stuk tot stuk is by gebragt, in diervoege te begrijpen; dat den Duivel, als den eersten oorsprong van het quaad, toe te schrijven zy, als wat dies van de menschen word gepleegd. Dus noemen wy duivelsche boosheid, het gene boven mate boos is, als of 't de Duivel self niet erger soude konnen maken. Dunktet iemant dus niet wel te voegen: so wil ik noch wel eens gaan sien, of de namen Satan en Duivel op verscheide plaatsen niet so wel of beter op alsulke menschen als op 't hoofd der bose geesten zy te passen; schoon ik om vergeefschen twist te mijden, al te voren XVIII. §. 1. 2. toegegeven hebbe, datmen die wel van dien bosen geest of geesten mag verstaan.
§. 3. Ondertusschen wil ik mijnen leser te bedenken geven, dat de Schrift gewoon is van den Duivel so te spreken als sy van den menschen doet. Te
| |
| |
weten, datse hem een Nageslagte toepast; en 't gene daar van ooit te seggen valt, op den eersten Vader past. Want de Slange heeft so wel haar Zaad als de Vrouwe: Genes. 3: 15. Dit zijn de Kinderen der Bosen, het onkruid van de weereld. Matt. 13: 38. Hier in sijn Gods kinderen en des Duivels openbaar: die de sonde doet, is uit den Duivel; want de Duivel sondigt van den beginne: Hier toe is Gods Soon geopenbaard, dat hy de werken des Duivels verbreken soude. 1 Ioh. 3: 10, 8. Siet gy niet, Leser, so klaar als den dag, dat des Duivels werken zijn de sonden, die de bose menschen als kinderen des Duivels doen? Hierom seide Iesus tot de verhardde Ioden: gy zijt uit den Vader den Duivel, ende wilt de begeerten uwes Vaders doen. Ioh. 8: 44. Siet hoe de Satan iet begeert, gelijk hy d'Apostelen begeerde te siften: wanneer die sondige begeerten in den mensche gaande worden, die oorspronkelik (gelijk nu dikmaals is geseid) van den Duivel zijd. Uit sulken oorsaak mogt Elymas ook met regt een kind des Duivels heten. Hand. 13: 10.
§. 4. Nu in't besonder, so veel des Duivels Aart betreft, so als ons die betekend word: 't bedrog aan onser aller moeder Eva gepleegd, staat ons noch hier na besonderlijker te verklaren. Derhalven hier de plaats 2 Kor. 11: v. 3. ditmaal voorbygaande, heb ik van des Satans diepten Openb. 2: 24. slegs te seggen, dat het duivelsche scherpsinnigheden zijn die bose menschen te werk stellen, om de waarheid te bestrijden, waarin sy den Duivel in 't verleiden onser Ouderen gelijk zijn: waarom ook Paulus sulke menschen by Jannes en Jambres vergelijkt; menschen verdorven zijnde in 't verstand. 2 Tim. 3: 8. So dat ik door dese diepten des Satans die bedriegerye der menschen versta, om listelijk en met arglistigheid tot dolingen te brengen. Eph. 4: 14. Ende komt dit dan op een uit met het gene XVII. §. 5. over Efes. 6: 11. op diergelijke wijse van spreken geseid is. In diervoegen als hy de Vader der leugenen genaamd word; Ioh. 8: 44. so is hy 't ook van alle diepsinnigheid die tot verleidinge strekt: het een is hem so na als 't ander.
§. 5. 't Vermogen dat den Duivel inde Schrift word toegepast, word in diergelijken sin seer wel verstaan: de Magt des Satans. Hand. 26: 18. zijnde anders niet dan de magt der duisternisse, Luc. 23: 53. dat is der bose menschen, die het licht schuwen, om dat hunne werken niet verdragen konnen; Ioh. 3: 20. die daarom ook werken der duisternisse genaamd zijn. Rom. 13: 22. Derhalven word ook dese magt des Satans met de duisternisse vergeleken: want de geheele reden is, dat Paulus van God geroepen was, om de menschen te bekeeren van de duisternisse tot het licht, ende van de magt des Satans tot God. Die van God also geroepen zijn, danken hem dan ook, dat hy hen getrokken heeft uit de magt der duisternisse, ende over geset in 't Koningrijke sijns geliefden Soons. Kol. 1: 13. Die Duysternisse dan van 't aangeboren quaad is de gedurige party van 's menschen geesteliken stand, die om gelijke reden by 't licht vergeleken word. Anders, om te blijven by den eersten sin, so magmen seggen, dat de Satan magts genoeg heeft over sulke menschen, die de verdorventheid hunder nature en verduisterdheid huns verstands en verhardinge hunder herte volgende, daar af hy de
| |
| |
eerste algemeine oorsaak is, sich tot God niet en bekeeren: al is 't dat hy vorders niet besonderlijx in hen werkt: ja al is 't ook dat hy niet eens weet wie datse zijn.
§. 6. Op den selfden sin word hem 't Geweld des Doods ook toegeschreven Heb. 2: 14. also hy den eersten mensche tot de val gebragt heeft; daar de Dood, als ene besoldinge der sonde noodsakelik op volgen moest. Rom. 5: 12. en 6: 23. Met dese eene reden hadde ons Beza konnen voldoen, gelijk hy op die plaats heeft aangetekend: Mortis imperium habere dicitur Diabolus, à quo exortum est peccatum, quod mors est consecuta. Van den Duivel word geseid, dat hy 't geweld des Doodts heeft, om dat de sonde van hem haren oorsprong heeft, daar de Dood op gevolgd is. Des hadde hy niet van node gehad daar by te voegen: quod nos quotidiè ad peccandum sollicitat, ut in aeternae mortis exitium nos secum pertrabat: dat hy ons noch dagelijks tot sonde port, om ons in 't verderf des eewigen doods te slepen. Want ik wil van ieder een verwachten dien dit so goed dunkt, dat hy my een eenig bewijs van sulx uit de heilige Schriften tonen sal: so veel minder staats maak ik op meer andere redenen, die van d'uitleggers by desen gevoegd worden; waarin elk den rijkdom van sijnen geest betoont, om iets naders te versinnen dan men voormaals daar afwist.
§. 7. Wat voorts des Duivels Bedrijf belangt: de werkinge des Satans, 2 Thess. 2: 9. (so de Duivel hier al moet verstaan zijn) wat is die anders dan de werkinge der sonde, die oorspronkelik uit den Satan is; in aansien, als geseid, van des menschen val in 't Paradijs? 't Is toegeevender wijse dat ik dit noch segge: wantmen anders niet genoodsaakt word te denken, dat door Satan hier dat opperhoofd der bose geesten word verstaan. Sulken mensche, meen ik, is voor Satans, dat is Tegenstanders en Verleiders genoeg, die hem tegenstelt, ende dat onder anderen door verleidinge der ongeregtigheid v. 4, 10. Die een nasaat van Petrus heten wil, moet niet qualik nemen, so men hem met den selvden name noemt, welken Christus dien Apostel selve gaf: Matt. 16: 23. also 't seker is dat hy 't er vry wat meer na maakt. Dit seg ik echter niet om my daarmede te behelpen: maar om den Leser des te beter te overtuigen, dat sulk bewijs geen kragt heeft, als men hier uit nemen wil, om den Duivel meester van der menschen gedachten te maken; als of 't quaad door sijn besonder ingeven geschiedde: also 't genoeg is, dat al 't quaad uit die eerste overtredingen voortkomt, die van hem den oorsprong heeft
§. 8. De Satan, die Gods Woord uit der menschen herte wech neemt, Matt. 4: 15. word genoeg ontdekt uit het 19. v. daar de sorgvuldigheden deser weereld, ende verleidinge des rijkdoms, ende begeerlikheden ontrent de andere dingen, (welke alle uit de eerste verleidinge des Duivels in den mensche plaats gegrepen hebben) het Woord verstikken en onvrugtbaar maken. Want ik kan niet sien, hoe dese dingen so veel hinder uit hun self aanbrengen konnen; en dat tot het ander Duivels hulp, boven 's menschen eigene boosheid, soude nodig zijn. Ia het sal een ieder met my seggen, dat
| |
| |
lichter is, den genen die aan den weg der verdorvene weereld (self ook noch verdorven zijnde , bloot ligt, de vrugt van 't heilig Woord te onthouden: dan den genen die op enen afgescheidenen akker word besaaid, en het reeds met vreugd ontfangen heeft, daarna tot ergernis te brengen. Nochtans so word de Satan daar in niet benoemd. vs. 16, 17. Het zy dan de Satan aan den weg, het zy de vervolgingen op steenachtigen grond, het zy de verleidingen des weerelds onder de doornen: het is des menschen eigen-erflike verdorventheid, die van den Satan ontstaan, en door 't verdriet of vermaak des weerelds-versterkt, den mensche hindert in 't aanhoren van Gods Woord.
§. 9. Het voordeel dat de Satan over iemant krijgt, door dien dat hy hem versoekt, 2 Kor. 2: 10 en 1 Kor. 7: 4. soud ik even eens verstaan. De Satan krijgt voordeels genoeg, wanneer het quaad, dat hy eens in de weereld heeft gebragt, rijkelik voorstaat: en de versoekinge die de mensch ten quade lijd, word met regt aan hem, om deselfde reden toegeschreven. Anders, om te seggen, welk de naaste oorsaak zy dat een mensche versocht word: Iacobus seit het klaar, sonder van den Duivel iets te melden. cap. 1: 13, 14. Dat had hy echter moeten doen, mitsdien dat hy dese tegenstellinge maakt: Niemand als hy versocht word, segge dat hy van God versocht word: want God en versoekt niemant met quaad. Dat sal ook niemant so licht seggen, alsmen heden seit dat de Duivel ons versoekt. Die verschoninge bragt Eva ook ter baan. Doch Iacobus, getoond hebbende, dat het Gods werk niet en is; hadde niemant nader dat te wijten, dan den Duivel; indien hy gedacht hadde, dat het sijn bedrijf kon zijn. Maar hy vind buiten God geen oorsaak dan den Mensche self: Die word versocht, seit hy, als hy van sijne eigene begeerlikheid afgetrokken en verlokt word. Van de versoekinge aan den Heere Iesus self geschied, sal ik hier na in 't besonder spreken.
§. 10. Dat hy de Verklager onder broederen heet, diese langen tijd dag en nacht voor onsen God verklaagd heeft: Openb. 12: 9, 10. is blijkelijk genoeg by verbeeldinge geseid. Want wat is dat, voor God? Is dat niet te seggen voor sijnen troon? en is die in den Hemel niet? Hoe komt de Duivel in den Hemel, na dat hy in de Hel verstoten is: somen dese dingen eigentliker wijse wil verstaan? Om den regten sin van dese plaatse uit te leggen, had ik van node 't gantsch beloop van dat Gesigte te verklaren, 't welk echter nu mijn werk niet is. Ondertusschen mag ik so veel hier wel seggen, dat daar van den tijd gesproken word, in welken sich de goede God aan den armen mensch versoenbaar stelt: ten einde niet de geheele weereld door den Duivel meer verleid zy: dat is, in die verdorventheid gelaten werde, daar hen d'eerste verleidinge toe bragt. Dit is 't algemeen verderf, dat in de weereld is, door de begeerlikheid; gelijk het Petrus noemt. 2 Pet. 1: 4. So lang als de mensch niet ontvloden is, so is 't oft hem de Duivel self verklaagt; door dien hem sijn gewisse knaagt over gemeinschap met dat Duivels reedsel, de sonde: want so lang ons herte ons veroordeelt, so heb-
| |
| |
ben wy geene vrymoedigheid tot God. 1 Ioh. 3: 21. Daar beneven staat de bose wereld, 's Duivels maaksel, Gods kinderen met allerhande lastering en dreiginge gedurig te beswaren: 't welk altemaal oorspronkelik een werk des Duivels is. Als dat ophoud, so schijnt die Verklager der broederen nedergeworpen; en roemen de gelovigen in God: Wie sal beschuldigingen inbrengen tegen Gods uitverkorenen? God self is 't die regtveerdigt. Wie is 't die verdoemt? Christus is 't die gestorven is. ens. Rom. 8: 33, 34.
§. 11. Dit geseid zijnde, so veel des Duivels werken, dat is die hem in sekeren opsigt worden toegeschreven, in 't gemeen betreft: so en weet ik niet of 't al nodig is, dat ik my lang ophoude, en besondere daden, als van hem verrigt, noch nader uit te leggen. 't Voornaamste is dat eerste werk, dat den val der eerste Ouderen veroorsaakt heeft; en hoewel hier nu de plaats is om daar af te spreken, so vereisch nochtans 't gewigt der sake dat wy een besonder hoofdstuk daar van maken. Desgelijkx sal 't ook der moeite weerdig zijn, van des Heeren strijd met den Duivel in de woestijn afsonderlik te spreken. Het XX. en XXI hoofdstuk sullen het beslag deser twee voorname saken zijn. 't Gene verder van den Duivel word geseid, dat hy Paulus met vuisten sloeg, en sekere vrouw veel jaren lang gebonden hield: dit alles wil hier na noch wel te passe komen.
§. 12. D'overige exempelen flus §. 1. met een gemeld, zijn uit het voorseide wel te weten. De Satan socht d'Apostelen te siften als te tarwe Luc. 22; 31 in sulken sin als Rachel hare kinderen beweende, na datse lang al dood was. Ierem. 31: 15. Matt. 2: 18. Te weten, gelijk het Rachel toegeschreven word het gene Rachels nageslagt bedreven heeft: also kan ook den Satan worden toegepast, het gene der verdorventheid, die van den Satan is ontstaan mag eigen zijn. Al op den selfden sin kan hy in Iudas ingevaren zijn; Luc. 22: 3. Ioh. 13: 27. of Ananias 't herte vervuld, Hand. 5: 3. of Paulus op de reis gehinderd hebben, 1 Thess. 2: 18. te Smyrna te Pergamus sijn volk en troon gehad: Openb. 2: 9, 13. voor so veel als de boosheid, die oorspronkelik van den Duivel was, in Iudas en Ananias gaande wierd: en de vyanden des Euangeliums den Apostel veelerley beletsel hebben toegebragt; of godloosheid in die beide steden d' overhand genomen hadde.
§. 13. Paulus schijnt verder te gaan, wanneer hy de bose menschen, zijnde valsche Apostelen, van den Satan self uitdrukkelik onderscheid: seggende, dat hy sich wel in een Engel des lichts veranderen kan. In die verandering en is eigentlik de swarigheid niet: aangesien het gene van de valsche Apostelen geseid was, datse sich in Apostelen van Christus veranderen, sulx genoegsaamlik verklaart; te weten, dat het van den schijn diense van sich geven, en niet van enige verandering des wesens te verstaan zy. Maar hoe heeft sich ooit de Duivel self so aangesteld, als oft hy had geweest een van de Engelen des Lichts? My dunkt, indien hy dat slechs eenmaal heeft gedaan, dat sulx genoegh is om van hem te spreken. Te weten,
| |
| |
neemt eens dat d'Apostel hier op 't werk des Duivels nopende den val der eerste menschen spreekt: geeft hem dat alleen geen genoegsame reden, om den selven na te geven, dat hy sich wel anders kan vertonen dan hy is? Want te seggen, dat heeft de Satan selve wel gedaan: of dat kan de Satan self wel doen; of ook, de Satan self die doet het wel: dat heeft al eenen sin.
§. 14. 't Gene vorder §. 1. op de vijfde plaats by my is aangetrokken, bevestigt noch mijn seggen dies te meer: te weten, dat de Duivel sulken kragt niet heeft gelijkmen meint. Want dat hy Gods gevangen is blijkt self uit sulken vryheid noch, als God hem laat voor enen tijd. Want hy kan nooit ontbonden worden, gelijk van hem Openb. 20: 7. voorseid word, so hy niet eerst gebonden is. Te meer, so die ontbindinge maar is voor enen kleinen tijd, na dat hy trouwens wel geheele 1000. jaar gebonden was geweest. vers 3. Dat binden en ontbinden op den Duivel dus gepast, kan niet anders dan by wege van gelijkenis verstaan zijn: sulx my een iegelik geern toestaan sal. Maar dan is binden so veel als bedwingen of bepalen, dat hy niet kan doen al wat hy wil. Want enen Geest en passen eigenlik de ketenen niet. Nochtans word vs. 1, 2. van ene grote keten gewaagd, waar mede hy gebonden wierd voor duisend jaar. Den Afgrond, daar hy in gesloten en versegeld blijft, in eigentliken sin, ende sulx als sekere plaats, en gelijk onder d'Aarde aangemerkt, wil hem also weinig voegen. Dus moet het dan so veel te seggen zijn, als dat hem sijne magt om quaad te doen benomen word, gelijk enen quaaddoender die in 't ergste gat op 't aller nawst gevangen sit.
§. 15. Laat ons, by toegevinge, die bindinge des Satans op die wijse eens verstaan. Wie van so veel uitleggers, als over dat boek meer dan over enig ander deel des Bybels, voor en na geschreven hebben, heeft ooit anders gedacht, of die tijd was lang voorby? Altoos die heden anders spreekt heeft geen gehoor. Nochtans verschillense meest in den tijd, van 't begin en einde deser bindinge. Maar oftmen dien eene eewe meer of min 't zy vroeger ofte later neemt: wie van d' uitleggers, (seg ik noch eens) van 't begin af tot op heden toe, heeft niet geklaagd, dat de Duivel te sijnen tyde uitgelaten was? Wanneer lag hy dan gebonden? Duisend jaren is een lange tijd: veele geleerde mannen zijnder buiten twijffel t'elker eewe geweest, gedurende de tien, die voor of na uit 's Weerelds loop, of uit den staat der Kerke moesten konnen merken, of de Duivel los gelaten of gevonden was. Het schijnt derhalven, dat dit niemant noch te regt heeft uitgevonden. Volgens dien besluit is wederom als voren; dat uit een getuigenis der Schrift, waar af d' uitlegginge als noch onseker is, niet sekers mag besloten worden. Het sekerste van allen is, Dat God der menschen boosheid (onder Satans naam verbeeld, als eerste oorsaak van het quaad) in sekeren opsigte voor enen tijd intoomt; en daarna voor enen korten tijd na sijn believen laat, begaan.
§. 16. Eene plaats isser in de Schrift, die hier mede vergeleken, aan dit
| |
| |
seggen licht sal geven; daar God seit, dat hy Israels sonden in de diepten der Zee werpen sal. Mich. 7: vers 19. Want een lichaam dus wech geworpen sal men nooit meer sien. Dat is dan so veel te seggen, als dat God hunder sonden nimmermeer gedenken; en dit wederom, dat hyse voor altoos volkomelik vergeven sal. Op gelijke wijse word de vergevinge der sonden by Zacharias afgebeeld. Want siet, ene plate loods wierd opgeheven, ende daar was ene vrouwe, sittende in 't midden der Efa. ('t welk in 't Hebreewsch de naam der grootste maat van droge waren is.) Ende hy seide, dese is de Godloosheid: en hy wierpse in 't midden van de Efa, en het loden gewigte op den mond derselve. Zach. 5: 7, 8. So als de Godloosheid by een boos wijf vergeleken, in een korenmate gesmeten, en met ene loden plate daar in dicht besloten word: so word ook de Satan (magmen denken) by gelijkenisse neergeworpen, Openb. 12: 9, 10. so dat hy als een blixem van den Hemel valle. Luk. 10: 18. Sulx hy ook in den Afgrond opgesloten blijven moet, wanneer het Gode belieft, dat hy de volkeren niet meer verleiden sal; dat is, verleidinge der Sonde, welke van den Duivel in den hof van Eden sijnen oorsprong nam, op die wijse niet meer duren sal.
§. 17. Den strijd tusschen Michaël en de Drake, die met eenen d'oude Slange, de Duivel en de Satanas genaamd word, Openb. 12; 7, 8. magmen mede anders niet verstaan. Want wie sal sich konnen verbeelden, dat dit eigentlik geschied zy? Niemant gelooft, dat den Duivel na den val des menschen, immers na d' Opstandinge onses Heeren, (wanneer dit gesigte, van dingen die noch eerst geschieden souden, aan Iohannes vertoond is) ooit meer plaatse in den Hemel heeft, daar nochtans die felle strijd gesien is. Ook en is de Satan doe niet eerst gevallen, noch geworpen uit den Hemel; maar wanneer hy in de eerste sonde viel, so elk gelooft: Daar beneffens soude 't konst om seggen zijn, hoe die strijd toch in sijn werk mogt gaan; en waarom dat so vinniglijk gevochten is. Was 'et om der menschen saligheid of verdoemenisse niet? Met wat wapening kon Michaël die voor, en de Draak hem tegenstaan? Ik wil wel eens sien, wie my dit beter uitleggen sal, dan het den Apostel Paulus seit: want ik ben versekerd; dat noch Dood noch Leven, noch Engelen, noch Overheden, noch Magten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen; noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons sal konnen scheiden van Gods liefde, die in Christus Jesus onsen Heere is. Rom. 8: 38, 39. Dat is so veel geseid, dat al ware 't ook de Duivel uiter hellen, by manier van spreken, so en mogt hy Gods gelovigen niet deeren.
§. 18. So als de Gevangenis, sodanig sal dan ook de Straffe van den Duivel zijn. De vervloekten sullen op den jongsten dag verwesen zijn in 't eewig Vuur, dat den Duivel en sijnen Engelen bereid is. Matt. 25: 41. Is dat eigentlijk Vuur, hoe sullen dan de Geesten branden? Maar hoe komt het Beest met den valschen Profeet eerder in dat Vier van de Duivel self, dien dat bereid was? Want de Duivel, seit Ioannes, wierd ge-
| |
| |
worpen in den poel des Vuurs ende Sulfers, alwaar het Beest en de valsche Profeet is. Openb. 20: 10 De Swavel eigentlijk verstaan, sal hem also weinig deeren als het vuur. Maar gelijk de hemelsche, so worden ook de helsche dingen by de aardsche vergeleken; dewijle wy noch op Aarde zijnde, deselve best gewend zijn. Desgelijx worden geestelike dingen door lichamelike, die van lager betragtinge zijn, onser swakheid halve best verklaard.
§. 19. Wat wil dit altemaal dan seggen, also het anders niet dan gelijkenisse zijn? Ik antwoorde eenvoudig heen.
I. Dat de Duivel door die eerste sonde in het Paradijs gedaan oorsaak is van alle quaad en al watter quaads geschied, hem derhalven ook met reden toegeschreven word.
II. Dat God het quaad, dat uit den Duivel is, en in de menschen heerst also bestuurt, dat hy 't altijd binnen sekere palen houd: en wanneer hy seker groot en algemeen verderf belet, ophoud of bedwingt; dat sulx so veel is als den Duivel binden om dat hy sijne werken bind.
III. Dat hy eindelijk al 't quaad, dat menschen doen, op den dag des groten Oordeels sal te niete maken: dan verleidden mensche teffens met den Duivel, diese eerstmaal heeft verleid, en sijn boos geselschap na verdienste straffen; en dat die staffe sonder eind of mate wesen sal.
Dit dan daar by latende, so en salmen niets gevonden hebben uit al 't gene tot noch toe gesien is, dat de Duivel, na dat hy in 't begin der scheppinge den mensche verleid heeft, t'sedert self in persoon iet meer op den selven werkt of vermag: maar wel, dat al 't quaad, dat ooit gebeurt, of noch heden in de weereld word gepleegd: uit die oorsaak so word aangemerkt als of 't de Duivel dee.
|
|