| |
XII. Hoofdstuk.
Van derselver Ordeningen word daar in niet sekerlijk noch bescheidelix geleerd.
§. 1. WY hebben in 't begin I. B. XII.§. 6, 7. XV. §. 16, 17, 18, 31: van d' Ordeningen daar Gods Engelen in verbeeld zijn, so wel Kristenen als Ioden horen spreken. Desgelijx van de Bedieningen, die sy elk in hunne ordening betrachten I. B. XIV. §. 6, 7. XV. §. 9, 16, 17. en elders meer. Nu staat ons te besien, wat ons de Schriftuur van desen handel leert. Men haaltet uit verscheiden hoeken, 't gene van die Ordeningen word geleerd: eerst, dat d'Engelen een hoofd hebben, daar d'anderen onder staan; daar na, dat elke Ordeninge of Engel sijn bewind heeft, over landen, volken, saken en personen, hen besonderlik van God betrouwd. Ik hebbe reeds I. B. XVII. §. 7. aangewesen, waar sulx alles, so by Kristen als Onkristen Schrijvers, dus te vinden is. Hier word nu de waarheid ondersocht. Waar na soekende, so vind ik wel een hoofd: maar buiten dat so vind ik in den ganschen Bijbel niet van al 't gene men seit. Ik sal de plaatsen by brengen daarmen alles uit bewijsen wil; en dat bewijs proevende, sal ik tonen dat het weinig gelden mag.
§. 2. Mitsdien dan datter tweederley Engelen zijn, 't een deel goed, en 't ander quaad: so heeft elk deel sijn hoofd. So sag Iohannes datter krijg wierd in den Hemel: Michael en sijne Engelen krijgden tegen den Draak en sijne Engelen. Openb. 12: 7. De Draak, by gelijkenis alsoo genaamd, heeft anders den naam van Duivel ende Satan vers 9. Doch dit is by wege van een gesichte, ende also oneigentlik geseid: so daar uit mede blijkt, dat dese krijg in den Hemel was, daar Duivel ofte Satanas met sijne Engelen geen plaatse heeft. Maar buiten gesichte heeft Paulus geseid, dat de Heere ten jongsten dage met de stemme des Archangels, dat sy (om goed Duitsch te spreken) des Opper Engels uit den Hemel nederdalen sal. 1. Thess. 4: 16. Daartegen voorseid ons de Heere self, dat de Duivel met sijne Engelen te dien dage in 't eewig vuur verwesen word: welk laaste even wel ook oneigentlik geseid is; also het vuur geen vatt op geesten heeft. Iu-
| |
| |
das meld van enen twist, nergens meer gemeld, welken d' Opper-engel Michaël met den Duivel hadde, wanneer sy over 't lichaam van Moses handelden. v. 9. Dit is 't al, wat ons van die twee opperhoofden en derselver aanhang in de Schrift gemeld word: dan van elk wil ik noch wat nader in 't besonder spreken.
§. 3. Michaël dan heeft sig eens aan Daniel cap. 10 in gesigte vertoond: als een van de Vorsten (so spreekt hy daar) die 't bestuur over de volkeren der Aarde hebben: ende word van hem de grote Vorst, die voor Gods volk staat, genaamd. cap. 12: 1. 't Gene hy verder van hem seit hoe hy sich daar in queet, behoeft hier niet verhaald. In mijne uitlegginge over den Profeet Daniel heb ik dat verklaard: ende met eene getoond dat Michael Christus self niet is, daar hy by velen voor gehouden word: Mijne redenen waren doe: dat Michaal Dan. 10: 13. een van d'eerste vorsten genaamd word: 't welk te gering is voor hem die aller vorsten opperheer, en koning aller koningen is. Openb. 1: 5. en 19: 16. Daar beneffens soude hy, so hy de Heere self ware niet beschroomd geweest zijn, om den Duivel te bestraffen; noch in plaats van dien geseid hebben, de Heere bestraffen U, gelijk Iudas verhaalt. Wat dan? Setter Gabriel by, die eens ene boodschap aan Daniel, en namaal aan Zacharias en Maria dede. Dan. 8: 16. en 9: 20: Luk. 1: v. 11, 19, 26. Dese maakte hem self bekend, dat hy de gene was die voor God staat: als of hy dat besonder boven d'andere Engelen hadde; welke nochtans alle tot die van de kinderkens toe, het aangesigt des hemelschen Vaders sien. Matt. 18: 10. Ik sie dit alles so verbloemder wijse gesegd word, gelijk het ook met de drie boodschappen in een gesigte was; datmen qualik weten mag watter af te seggen zy. Alleenlik kan ik sien, dat Gabriel uitnemender wijse voor God staat dan d'anderen doen, en dat Michael het hoofd van allen is. Hun beider namen geven in 't Hebreewsch wat groots te kennen; Gabri-Eel, God mijne kragt; en Micha-Eel, Wie is als God?
§. 4. Der bose Geesten oppervoogd word Duivel, in 't Grieksch , Diabolos, dat is Lasteraar: ende in 't Hebreewsch Satan, dat is Tegenstander genoemd. In 't Oud Testament komt ons de naam van Satan op vier plaatsen voor, ende word overal in den griekschen Bijbel Diobolos vertaald. Ende staat op denselven wel in acht te neemen, dat op twee plaatsen slegs Satan te lesen staat, dat een Tegenparty in 't gemeen te seggen is; daarby wel een boosaardig mensche mag verstaan zijn: op de twee anderen hassaten de Tegenpartije, als van enen sekeren in 't besonder. Te weten, het was Satan, een tegenparty, (gelijk Petrus ook genoemd wierd) doe hy Iesus tegensprak (Matth. 16: 23.) die David aanporde om sijn volk te tellen: 1 Kron. 21: 1. ende wenschte David sijnen en Gods vyand toe, dat Satan of een Satan (niet de Satan gelijk het onse Oversetting heeft) aan sijne regterhand, tot sijner beschuldiging mogt staan. Psal. 109: 6. Maar die Iob voor God beschuldigde, en die Iosua den Hoogepriester tegenstond, word geduriglik hassatan, de Satan of Tegenstan-
| |
| |
der genoemd. Iob. 1: 6, 7, 8, 9, 12. en 2: 1, 2, 3, 4, 6, 7. Zach. 3: 1, 2. Dit en kan geen een mensche zijn, so 't een mensch is: om dat de tijd van Iob en Zacharia meer dan een menschen leven verscheelt. Dan het soude wel een seker mensche by vervolg konnen zijn: gelijk verscheidene na malkander de Koning, en de Hoogpriester genaamd; elk in sijnen tijd, ende nochtans nooit meer dan een. Of men soude moeten seggen, dat een seker slag van quaadaardig volk daar voor betekend word: gelijkmen de Turk, de Fransman seit; ende meent daar mede 't gantsche volk dat Turksch of Fransch is.
§. 5. By desen staat ons noch een ding met besonder opmerkinge waar te nemen. Daillon heeftet my eerst aangewesen; en ik hebbe 't geheel Niew Testaament nasiende, bevonden dat hy gelijk heeft. Hy seit, dat de Schrift niet meer dan eenen Duivel kent, dat is, maar eenen bosen Geest die door desen naam betekend word. Also vind ik dan het woord Diabolos Duivel, 35. maal in 't niew Testament te lesen is: maar Diaboloi door 't woord duivelen vertaald nimmermeer; dan wanneer ons dat in 't duitsch ontmoet, so staater t'elkemaal Daimonia in 't grieksch. En de bose Geesten, die onder den voorseiden eenen Duivel staan, worden nooit Duivelen; maar des Duivels of des Satans Engelen genaamd. So spreekt Christus, als geseid is; Math. 25: 41. En so klaagt Paulus over enen Engel des Satans, die hem met vuisten sloeg. 2 Kor. 12: 7. 't is waar, dat het woord Diaboloi ook tot driemaal toe in 't meergetal gevonden word; maar dan hebben 't onse Oversetters niet met duivelen; maar eens achterklappers. 2 Tim. 3: 3. en tweemaal (op vrouwen geseid) lasteressen verduitscht. 1. Tim. 3: 11. Tit. 2; 2. So veel dan als de sake self betreft, so blijft, dat die eene Duivel of Satanas sijnen aanhang onder d'Engelen heeft, die derhalven sijne Engelen genaamd zijn. Beza heeft dit so al aangemerkt, die Heb. 2: 14. op 't seggen des Apostels, dat de Duivel 't geweld des doods hadde, schrijft: De uno loquitur tanquam omnium principe, ut alibi saepe Schriptura; cui tacite adjunguntur reliqui ipsius Angeli, ut Matt. 25: 41. Hy spreekt van eenen als het hoofd van allen, gelijk de Schrift dikmaals elders doet: stilswygens daar by verstaande sijne andere Engelen, gelijk Matt. 25: 41. Salmen dan schriftmatig spreken, so moet dit onse regel zijn: dat de Duivel maar een; doch de bose Engelen; welker hoofd hy is, veele zijn.
§. 6. Nochtans sult gy seggen, word so menigmaal in de Schrift van Duivelen, als van veelen; ja van een legioen Duivelen gesproken. Marc. 5: v. 9. Dat is dan vry wat meer dan een. 't Is waar, in onsen Nederduitschen, in den Hoogduitschen, Engelschen, en Franschen Bybel leestmen so: maar dat bind ons niet; de Grondtext moet de maat hier slaan. Nooit leest gy Duivelen in 't Duitsch, of gy sulter in 't Grieksch Daimones of Daimonia vinden; dat geheel wat anders is. Doch ik wil dit slag van Duivelen, so alsse by den Oversetteren genoemd zijn, noch wat rusten laten: also wy hen noch niet van noden hebben; en datse d'ordre steuren souden die ik in 't begin van dit hoofdstuk hebbe voorgesteld. Die vereischt nu, dat ik verder van d' Ordeningen en 't Bedrijf der goeden en der quaden
| |
| |
Engelen spreke, so veel als daar de Schrift af leert. Hunne hoofden zijn dan nu by name, en verder niet bekend; Michael en Satan zijn hun beider namen in 't Hebreeusch. D'eerste houd dien selfden naam in 't Grieksch: maar d'ander word daar in de Duivel, en by gelijkenis de Draak genaamd. Nu van d' Ordeningen eerst te spreken, sal ik van Michaels Engelen beginnen, en dan tot die van Satan overgaan.
§. 7. So by een der beiderleye Engelen order is so salse by de goeden zijn. En 't schijnt ook dat de Schrift het seit. Daniel vernam in een gesigte, dat duisendmaal duisend den Gedurigen van dagen dienden, ende tien duisendmaal tien duisenden voor hem stonden. Dan 7: 9, 10. 't Zy dat dit onderscheid gedurig, of alleenlik voor dien tijd, ende by beurtwisselinge was, men siet echter de geenen, die blotelik der majesteit wege voor God stonden onderscheiden van de genen die hem dienden. Doch so dat onderscheid niet gedurig is, so en is 't geen onderscheid. Men twijfelt mede niet, of de Chrubynen en Serafynen: beide Engelen, waren van malkander onderscheiden. Doch of dit so zy magmen billik nader ondersoeken. Te weten: 't blijkt altoos niet, dat het verscheidene ordeningen zijn: also die twee namen nergens by malkanderen staan, om te tonen dat Cherubym en Serafym twee zijn; en nergens iet van d' eenen werd geseid, dat op d'anderen niet en past. Dit versta ik van die plaatsen die op d'Engelen gepast worden: welker van de Cherubim niet meer dan twee, en van de Serafim maar een te vinden is. Laat ons beide desen namen eens wat nader ondersoeken.
§. 8. Wat het eerste woord betreft, so is seker, dat Kerubym in 't Hebreewsch oorspronkelik Ossen betekent. Want Kerub komt van Karab; dat ploegen te seggen is: waar toe d' Israëlijten, als men weet, d' Ossen gebruikten; somen noch heden by verscheidene volkeren siet. Doch 't woord Kerub en Kerubym is by d' Oversetters niet vertaald, maar so gelaten als 't is; om datse nooit seker waren watser eigentlik af maken souden. Op 30. plaatsen komt ons dit woord in 't oud Testament, en op sommige derselven verscheidemalen voor: in 't Niew niet meer dan eens. Daar onder zijn maar twee of drie, daar het geen beeldselen betekent, boven de Verbondkist door Gods last gesteld, of in Gesigte vertoond. Siet dese beeldselen Ex. 25: 18. 19, 20, 22. en 26: 1, 31. en 36: 8, 35. en 37: 7, 8, 9. Num. 7: 89. 1 Sam. 4: 4. 2 Sam. 6: 2. 1 Kon. 6: 23- 29: 32, 35. en 7: 29, 36. en 8: 6, 7. 2 Kon. 19: 15. 1 Kon. 13:6. en 28: 18. 2 Kron. 3: 7, 10--14. en 5: 7, 8. Psal. 80: 2. en 99: 1. Iesa. 37: 16. Ezech. 9: 3. en 10: 1--9, 14, 15, 16, 18, 19, 20. en 11: 22. en 41: 18, 20, 25. Daar 't op geen gemaakte beelden, past, is, dat God den mensche uit het Paradijs verdreven hebbende, Cherubym met een vlammig lemmer stelde om den ingang te bewaren. Genes. 3: 24. En dan noch, wanneer Gods majesteit hier in word afgebeeld, dat hy op enen Cherub vloog. 2. Sam. 22: 11. Psal. 18: 11. Seker man, die nevens d'anderen uit de Babylonische ballingschap wederom na 't vaderland reisde, wierd ook Cherub genaamd. Esra. 2: 59. Nehem. 7: 61.
§. 9. Wat is nu hier af te maken? Men diende wel van dit onvertaalde
| |
| |
woord wat meer te weten, wat het toch voor beelden, en van wat dieren het geweest zijn; om te sien of die naam ook op Engelen past. In 't eerst is kennelik, uit alle die Schriftuuren daar gemeld, dat het Afbeeldsels waren tot den heiligen dienst geschikt. So heeftse God aan Moses voorgesteld; daar toe heeft hyse gemaakt; en als sodanig heeftse Ezechiel in profetische vertoningen gesien. Nooit komense anders voor. De gestalte deser beelden schijnt geen eenerley geweest te zijn. Want van aangesigte gelekense na Ossen, doch die vleugels hadden. Dat van Ossen blijkt uit dien, dat Ezechiel op twee plaatse eene selfde sake seggende, van vier dieren, die elk van besondere gedaante waren; drie derselve even eens, maar het vierde hier Cherub en ginder Ossen noemt. Sulx is uit vergelijkingen van Ezech. 1: 10. en 10: 14. klaar te sien. Want dit was 't selfde dier, seit Ezechiel, dat ik by de reviere Chebar gesien hadde. 10: 15. Dit was in 't 10. en 't ander had hy in 1. cap verhaald. Nochtans was dat Ossen aangesichte niet eenparig: want die hy daar na cap. 41: 18, 19. beschryft, hadden elk twe aangesigten? eens menschen ende eens jongen leews. Dan dit blijkt bestendig, dat de Cherubym gevleugeld waren: want so heeftse God aan Moses belast te doen maken, om met hunne uitgestrekte vleugelen de Verbondkist te bedekken. Exod. 25: 20. en 37: 9. Sodanig heeftse ook Salomo in den Tempel gesteld 1 Kon. 6: 24, 27. 2 Kron. 3: 11, 12, 13. Dus veel hadden deese beelden dan van 't viervoetig en van 't pluim gediert: doch buiten dat schijnt datse eens menschen lichaam vertoonden; so de hoogte van 10 ellen vergeleken met die van elken vleugel tot 5 ellen, op 't naaste te kennen geeft. 1 Kon. 6: 24, 25, 26. Want wanneer de konst al iet versiert, so salse 't regelmatig doen: Versintse menschen of beesten met vleugelen; het sal zijn in die gelijkmatigheid van leden, datse 't gebruik souden konnen hebben om daar mede te vliegen. Maar een viervoetig dier gelijk een Osse, en dat tien voeten hoog te doen vliegen, soudemen 't veel langer wieken als van ieder vijf voet moeten geven: doch voor enen menschen van die lengte soude 't even matig zijn.
§. 10. Eer ik meer van de Cherubijm segge, moet ik even verre van de Serafijnen spreken; om als dan des te beter de vergelijkinge te maken. De betekenisse deses naams laat ons in den oorspronk soeken. Saraf heet branden, in den brand steken en verbranden: waar af het woord saraaf, alsmen van eenen spreekt, en serafijm als van veelen geseid, den oorsprong heeft. Onse Oversetters hebben dat tweemaal vurige slangen, Num. 21: 7. Deut. 8: 15. en tweemaal vurige en vliegende draken vertaald. Iesa. 14; 29. en 30: 6. Maar op eene plaatse Ies. 6. 2, 6. hebbense 't hebreewsch woord Serafijm behouden; om dat daar slang noch draak te passe quam. Hier mede ben ik noch niet wys genoeg, om te seggen wat gedaante of gestalte dat de Serafijnen hadden: en de joodsche meesters weten 't mede niet. Dan de Schrift self geeft ons dese openinge: dat de gene die aan Iesaias in gesigte vertoont zijn, mede als de Cherubijm gevleugeld waren; doch met drie paar vleugelen elk, daar de Cherubijm nooit meer hadden dan twee. Van de vordere
| |
| |
gestalte is met eene daar uit iets te gissen, datse de Profete dus beschrijft: dat een ieder derselver ses vleugelen hadde; met twee sijn aangesigt, en met twe sijne voeten bedekte en met twe vloog hy. So geleek dan 't lichaam geen viervoetig dier; also twee paar voeten, 't zy in 't gaan, 't zy in 't vliegen door een paar wieke niet konde bedekt worden.
§. 11. Nu is van die beiderley gedaanten eenerley te seggen: datse dus in Gesigten vertoond, gelijk van beide gemeld is; of door konst uitgebeeld, het welk alleenlik van de Cherubijnen word verhaald: beide echter d'Engelen verbeelden, voor so verre sy Gods dienaars zijn. Want geen ander reden kander zijn, waarom die bewaarders van den weg na den Boom des Levens, Gen. 3: 24. en de gene die God, by gelijkenis gesproken, door de lucht voerde, 2 Sam. 22:11. Psal. 18: 11. Cerubym genaamd worden: aangesien dat d'Engelen Gods dienaars zijn, die sijn woord en welbehagen doen. Psal. 103: 20, 21. Daarvoor staan de Serafijnen ook te boek: als besig in dat gene, dat den Engelen dikmaals toegesonden word, Looft den Heere sijne Engelen. Psal. 103: 20. en 148. 2. Want so deden de Serafijnen wanneer hen Iesaias sag. D'een riep tot den anderen, heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen; de gansche Aarde is sijner heerlikheid vol. Iesa. 6: 3. Hier van is 't, dat eveneens als Gode, tot betekenisse sijner allerhoogschte majesteit, den Hemel tot sijnen Troon word toegepast; Psal. 103: 19. Ies. 66: 1. daar hem d'Engelen als hemelsche heirscharen by duisendmaal tienduisenden rondom ten dienste staan: Psal. 105: 20, 21. en 86. 19. Dan. 7. also verre als hy, door bewijs sijner genade, en sitplaats onder sijn volk in den heiligen Tempel heeft; so is sijn eernaam, de God die tussen de Cherubijnen woont. 1 Kron. 13: 6. Psal. 80: 2. en 99: 1. De Serafym heeft Iesaias insgelijx in den Tempel gesien, sonder van de Cherubym daar by te melden. cap. 6: 1.
§. 12. Doch uit dese selfde reden sluit ik ook, dat de Cherubym en de Serafym geen verscheide ordening van Engelen betekenen. Want dese worden nergens anders, als te deser plaatse, in den sin van Engelen gemeld. Ende gesien in den Tempel, daar den anderen Profeten, sonderling Ezechiel, altijd de Cherubijm in 't oge liepen, sonder datter ooit van Serafijm gemeld is; ende dat sonder Cherubijm: so volgt, dunkt my, waarschijnlik genoeg, dat Cherubijm en Serafijm een en de selfde zijn: en datse slegs om redenen op dese eene plaatse dus, en op alle d'anderen so genaamd zijn. Te weten, gelijk d' eigene namen van Michaël en Gabriël IX. §. 7, 8, 9. alsmede de gemeene benaminge van Gods Helden, Dienaars, Heirscharen, Psal. 103: 20, 21. Boden, Psal. 104: 4. Heiligen, Wachters, Dan. 4: 13, 17. den Engel door malkanderen, sonder onderscheid zijn toegepast: so mag 't ook wel met dese zijn. Altoos is 't onmogelijk, uit al 't gene dat de Schrift ons daar van seit, enig onderscheid van ordening te merken. Maar die verscheidenheid van verbeeldinge is alleenlik, om verscheidene eigenschappen deser heiligen Engelen te drukken. Neemt dat de brandigheid der serafijnen hunnen vurigen yver tot Gods eer en dienst, of Gods hittigen toorn in 't straffen van
| |
| |
de sonden; de vleugelen der Cherubijm en Serafijm hunne veerdigheid, de menschelike gestalte hun groot vernuft; en de gelijkenisse van Leew of Osse, hunne edelmoedigheid en kragt of sterkte bedieden mogte: want so hebben 't d' Uitleggers dus verre op 't waarschijnelixt gegist. Ende blijkt noch tot overvloed, dat Cherub, buiten dit gebruik, enen mensche die seer verheerlikt is word toegepast. Want de schranderheid, mogentheid, en volslagene heerlikheid, den koning van Tyrus, so van hem self, als van anderen in voortijden toegeschreven, word hem van Gods wege dus verweten: dat hy een gesalfde overdekkende Cherub was. Ezech. 28: 14, 16, 1--6, 12, 13. Uit allen dese blijkt dan slegs, dat de namen Cherubijm en Serafijm, op drie of vier plaatsen in 't geheel van 't oud Testament, ontleend zijn; om daar door by gelijkenisse Gods uitverkorene Engelen, als boven mate heerlijk, doch sonder enig onderscheid van ordeninge, af te beelden.
§. 13. Nu moeten wy wat verder gaan, en sien of elders enig onderscheid van ordening te vinden zy. Sulx soude moeten zijn (en daar soeken 't ook de genen die van sulke Ordeningen schrijven) ter plaatsen daar die schepselen, die in den Hemel zijn, met enig onderscheid genoemd staan. Die laat ons dan vervolgens in sien; en aandachtig overwegen, of daar sulx iet in te sien is. Altoos daar in niet, dat Paulus den Heere Christus aan Gods regterhand in den Hemel bemerkende, van hem seit, dat hy daar nu is verre boven alle Overheid en Magt en Heerschappye: Efes. 1: 20, 21. want daar in spreekt hy niet een woord, dat op de menschelike magt op Aarde niet en past; boven welken hy, dus hoog geseten, verre genoeg verheven is.
§. 14. Maar nu komt deselve Paulus nader: ende versekert ons, dat God, die alle dingen geschapen heeft door Jesus Christus; het Euangelium tot dien eynde onder anderen doet verkondigen, op dat sijne veelvuldige wijsheid door de Gemeinte bekend werde den Overheden en Magten die in den Hemel zijn. Efes. 3: 10. Dese Overheden en Magten kan ik by voorraad wel voor Engelen aansien; want hierna komense noch wel eens te pas; maar ik kan daarin geen onderscheidene Ordeningen sien. Want Overheid en Magt is by Paulus al een selfde ding; gemerkt dat hy elders in 't gemeen alle Magten Oversten noemt. Rom. 13: 1, 2, 3. Te vreden zijnde even eens wat naam dat hy hen geeft, so hen die maar past; en hy hen daar door kent als van God gestelt, ende dien hy schattinge geven moet. V. 1, 6, 7. So sien wy mede dat by Christus self Oversten en Groten in 't gemein, sonder onderscheid genaamd zijn, die 't vermogen in de weereld hebben. Matt. 20: 25. Maar Paulus seit op dese plaatse niet, dat die Overheden van verscheiden Orden, trappen, weerdigheden zijn.
§. 15. Ik kome dan noch nader. Door Christus zijn alle dingen geschapen; die in de Hemelen en die op de Aarde zijn; die sienlijk en die onsienlik zijn: het zy Tronen, het zy Heerschappyen, het zy Overheden, het zy Magten Kol 1: 16. Hier sag ik wat meer in, stonder den Hemel alleen genoemd; ende niet met een de Aarde; daarmen weet dat Tronen, Heerschappyen, Overheden en Magten zijn. Boven dien geven die vier namen noch geen twee
| |
| |
Ordeningen te kennen. Want waar vindmen Tronen sonder Heerschappy, of Overheden sonder Magt? De Troon is een bewijs van heerschappy en de Magt is by de Overheid: waar het woord des Konings is, daar is Heerschappy. Pred. 8: 4. Het een is sonder 't ander niet. 't Zijn slegs verscheiden namen, waar mede men de genen qui sunt cum imperio (gelijkmen in Ciceros tijd te Romen sprak) dat is, die deel in de regeeringe hebben, te noemen plag. 't Is waar, dat alle Overheid so hoog niet is datse den Troon beklimt; noch alle magt so groot als Heerschappye: maar somen meint, dat sulk een onderscheid door die twee woorden word beduid, die moet ook raad met de twee anderen weten; ende also wel de Heerschappye van den Troon, als die beide van de Overheden onderscheiden. Sonder dat moetmen konnen tonen, dat het gebruik van dese namen in dien tijd ten minsten by de kerk of in den stijl van Paulus, onderscheidelike Hoogheden betekende, welker eene boven d' andere zy; om daar uit de Ordeningen, diemen van Gods Engelen meld, vast te maken: maar dat heeft noch niemant ooit gedaan.
§. 16. Daar zijn echter al de namen nu, na welken d' oude kristen schrijvers, als uit de scholen der Ioden, de Engelen die by Godt gebleven zijn in so veel reyen plagten te onderscheiden: en so meesterlik daar af te spreken, of se seer wel wisten, hoe 't daar mede gelegen is: so wy in 't I. B. XV. §. 16. 31. van Athanasius, Gregorius en anderen gesien hebben. Deselfde van daarna noch verder van de Schoolgeleerden opgemaakt, gelijk in 't I. B. XIX. §. 7: uit Lombardus is getoond; steunt dan ook al op geenen anderen grond. Kragten, sie ik daar, soude de negende name zijn, boven de acht alhier verklaard: maar die word in de benaminge der goede Geesten niet geteld; van de quaden sullen wy hier na noch sien. Dese dan uit de Schrift by misverstand opgevatt, sullen d'anderen by ons noch minder laten gelden: die de joodsche leeraars, volgens hunne gewone dertelheid, buiten 't godlik Woord daar by versonnen hebben; waar af insgelijx hier voren I. B. XII. §. 8, 11. gedacht is. 't Schijnt, so dese luiden 't albestuur des Weerelds, en den dienst der Engelen in handen hadden: sy souden 't dan so doen. Elk echter na sijn eigen hoofd; een alleen soude moeten meester zijn: want wy sien, datse nu (schoon in 't minste daar over niet te seggen hebbende, evenwel noch so oneenig zijn.
§. 17. Met weinig moeite staat ons nu te vernemen, of sich sulke lieden, en insonderheid de Pausgesinden, beter op des Duivels Engelen verstaan. Wat hun seggen daar af is, heb ik I. B. XIX. §. 8. mede al gemeld. Onse Protestanten lacchender vast mede; ende gieten ondertusschen self noch oly in die lamp. Want het komt daar niet so seer op aan, of de spreuken der H. Schrift, daar dit d' anderen uit halen, ook te ver getrokken; maar ofse wel met enig regt tot des Duivels Engelen te trekken zijn. Wy sullen die dan sien: 't zijn de gene die van Overheden, Magten: Kragten, spreken; in alsulken sin, datse van Engelen verstaan, niet ander dan op bose Engelen te passen zijn. Want men leest niet alleen van den Oversten der magt des luchts:
| |
| |
Efes. 2: 2. (welken ik als Oversten voor eerst noch wat sal laten rusten tot dat ik nader van den Duivel self sal moeten spreken) maar van Overheden, Magten, Geweldhebbers der weereld, en der duisternisse deser eewe, en van geestelike Boosheden in de lucht: (so men in den Nederduitschen Bybel leest) tegen welke ieder Kristen moet gewapend zijn. Efes. 6: 12. Dus heeft Paulus Engelen, Overheden, Magten onder sijns geloofs en sijner saligheid allerhardste vyanden geteld. Rom. 8: 38. Daar komt'et nu op aan, of dit geen benaminge van verscheidene Ordeningen of sorteeringen der bose Geesten zijn.
§. 11. Uiterlik gelijktet daar wel na, so als 't hier te lesen staat. Want hier helpt my niet, of ik segge datter Overheden, Magten ens. op der Aarde zijn: want die is nu in de Lucht. Daarenboven seit d' Apostel in dit selfde vers, dat wy desen strijd niet hebben tegen vleesch en bloed. Sodanig zijn de menschen; maar de Geesten niet. Ik moet ook bekennen, dat ik niemant noch vernomen hebbe, die den sin van dese woorden op de bose Geesten niet en past. Onse leeraars, schoonse in 't vertalen wat verschillen, zijn het echter in de sake met de Roomsgesinden dus verre eens. Daar spreek ik nu niet breder af, om dat het noch geen tijd is: maar segge slegs, dat ik hier die Ordeningen noch niet in kan sien; daar echter sommigen der onsen wat na hellen, en sommigen seggen wel volmondig, ja. Doch sonder ons nu daar mee op te houden: (ander luy gevoelens hebben wy in 't I. boek genoeg gehoord) wat seit dit doch van 's Duivels Engelen meer, als in voorgaande spreuken van Gods heilige Engelen is geseid? En desgelijx, indien dat ander Rom. 8: 38. ook op de bose Geesten slaat: wat heeftet meer als namen in, bequaam om ons het herte te doen ontwaken, om tegen sulken fellen vyandschap schrap te staan? Want die met sijn magtiger te doen heeft, die moet weten dat hem werk en wacht bevolen is. Doch dewijl de Schrift daar in der waarheid niet af spreekt: so en past het ons niet, buiten deselve enige order of regel van uitregelige geesten te verdichten. Daar over toonde men sich al van ouds af seer verlegen: om dat men anders geenen raad wist, hoe des Duivels rijk soude kunnen staan: even eens of 't ons paste, so die deugd by hem plaats hebben konde, die hem d' eere toeschrijven, dat hy sulken schonen polizye heeft, als by weinig aardsche Vorsten mag te vinden zijn. Het algemeen vooroordeel van so magtigen Koningrijk, als men sich van den Duivel inbeeld, heeft dat gevoelen gebaard; en 't misverstand ontrent den sin der Schrift, daar die in schijn so iet seit, heeft het noch meer versterkt.
|
|