| |
XXII. Hoofdstuk.
De gevoelens die onder ons omgaan, en de bedryven daar ontrent, gaan gemenelik so verre niet: des komen d'onsen minder met malkander over een.
§. 1. NU wil ik van de Paapsche tot de Protestantsche Kristenen overgaan: welker gesuiverde Godsdienst en Leere hen niet toe laat, ontrent de voorseide dingen so breed te gaan als d'anderen wel doen. Want mitsdien datse geen Vagevuur geloven, noch aanroepinge van Engelen of verstorvene Heiligen goed vinden: so en konnense altoos in dien deele , dat daar op siet, of daar uit ontstaat, in 't gevoelen van de verschijninge en werkinge der Geesten met de Roomsgesinden niet eenig zyn. Ondertusschen is te merken, dat der Luterschen gevoelen en bedryf in dit stuk vry wat nader aan het Pausdom grenst, dan dergenen die van onse belydenisse zijn. Als mede datmen vry groot onderscheid vind tusschen luiden van letteren en 't gemeen volk: gelijk sulx mede onder de Papisten, ja selfs onder de Heidenen te speuren is. En dan zijn hier de geleerden selve noch so verre van malkander verscheiden; dat d'eene 't gemeen gevoelen stijft, d'ander 't verwerpt, en de derde tusschen beiden gaat. Aldus magmen onder ons mannen vinden, die in 't stuk der Toverije, Spokerije en andere saken den Duivel be-
| |
| |
treffende byna alles geloven; andere die bykans alles looghenen; doch de meesten, zijn 't die wel een groot deel van 't gemeen gevoelen medestemmen, maar ook veel daar af verwerpen. Dit eens voor al hier geseid, moet hier na t'elkens met dit onderscheid verstaan worden, wanneer ik onse luiden in dit werk betrekken sal. Doch om 't beslag over dit stuk meer in te trekken dan uit te breiden: wil het ons best voegen, dat wy eerst het gemeen gevoelen en gebruik; en daarna dergenen welker sinnen het geoefend zijn, voor ogen stellen.
§. 2. Onder de gemeente hoortmen doorgaans van den Duivel, van Spoken, van Toverijen, en diergelijke seer veel spraaks. Sy geloven allegaar, dat d'Engelen in 't begin alle van God goed geschapen; maar een deel der selven van hem afgevallen, ende also Duivelen geworden zijn. Doch dan sprekense doorgaans van den Duivel als van eenen; die als een vyand van 't menschelijk geslagt, en besonderlik van de gelovigen, ons geduriglik soekt quaad te doen. Grote gedachten heeft'et volk doorgaans van sijn groot en sterk verstand, van sijne kragt, en van sijn doen. Men begrijpt hem, immers men spreekt van hem als van eenen, ende nochtans alom tegenwoordig: die overal in 't werk is, die overal op past, die over al sijne hand in heeft. Laat my dit nu wat besonderliker seggen.
§. 3. Wat sijne Kennisse belangt: men acht die wel so groot, dat hy de geheimnissen des Euangeliums beter verstaat, dan de ervarenste schriftgeleerden onder ons: dat hy op onse gedachten lett en werkt. Dat hy 't Spook en Voorspook werkt; waar door de mensch over dingen die noch eerst gebeuren moeten, voor af kan verwittigd en gewaarschuwd zijn; inzonderheid wanneer iemants dood, of andersins wat droevigs hem voor handen staat. Voorts gelovense mede, dat een Waarsegster of wikster ons kan seggen, waar 't verlorene te vinden is; of een mensch betoverd is, en van wien; wat raad daar tegen; en so voorts.
§. 4. Van des Duivels Kragt hebbense buiten twyfel een boven maten groot gevoelen. Want daar en is niet groots ooit van Christus of van God self gedaan, welks gelijke 't volk den Duivel mede niet vertrowt. Dat sulx iet van't Manicheisdom is, heb ik boven 18. §. 6. al enigsins getoond. Wanner 't God toelaat, so kan hy in allerley gedaante aan de menschen verschijnen: niet alleenlik van menschen, goeden en quaden, levendigen en doden; maar ook van verscheidene beesten. Uit dien hoofde gelovense mede, dat boosaardige menschen door Duivels kragt, met de middelen daar by gebruikelijk, henselven mede in wolven, en wel meest in katten verscheppen; en dus verschapen, door een ruit van een venster, ja door een klinksnoer gat kruipen konnen. Dat de hexen 's nachts vergaderingen houden, gelijk voorhenen geseit is, en op enen besemstok ter schoorsteen uit daarna toe vliegen, en wat dies meer is; dat is heden noch by ons 't gevoelen van 't gemeene volk. Sy konnen mede, door Duivels hulp, onweer verwekken, den wind in enen neusdoek knopen, en daar uitlaten; 't gene voornamelik den Lappen en Finnen nagegeven word: so ook, door sekere wapensalve henselve tegen
| |
| |
den vyand schoot- en steek vry maken; ende also van den Duivel noch wat goeds erlangen.
§. 5. Aan 't Verbond der Toveressen met den Duivel, uit welx kragt die dingen meest geschieden, en de proef op 't water, word ook nauweliks getwyfeld: en so mede aan veel andere dingen niet: besonderlik den raad die hen de Duiveljager geeft; als dat het sekerlik helpt, so de betoverde gesegend word van deselfde pesoon die hem betoverd heeft. Dese, onwillig zijnde, kan daar toe gedwongen worden, somense bloedig en blaaw slaat; of enige dingen in sulken of sulken pott, en dat so veel uren lang, en tot sulker ure, by dage of by nachte kookt. Daar op moet de schuldigde noodsakelik in dat huis komen; en so weetmen, wie 't gedaan heeft. Of men geeft het gekookte den betoverden in, of hangt hem iet om den hals, of op de borst: en duisend diergelijke dingen meer, lang en onnodig te verhalen.
§. 6. Het gebruik van dit alles is; dat so wanneer enig ongemeen quaad van iemant gedaan is, sulx des Duivels ingeven en aanporren toegeschreven word. Is een schielijk onweer ontstaan: so maar iemant, ons niet al te gunstig, van toverije verdacht is: dien word daar af de schuld gegeven. Heeft sulk een aan een kind of ander iet gelangd: het sy appel ofte peer, of koek: of diergelijk; en het word enigen tyd met ene quale bevangen, die sich niet haast genesen laat; men houdse terstond verdacht, dat sy den kranken betoverd heeft. Men neemt'er de proef af door alsulke middelen als terstond geseid. So de gesondheid enigen tijd daar na volgt: men twijfelt langer niet, of de quaal is door toverye veroorsaakt geweest, en de persoon regtveerdelik daar van verdacht.
§. 7. Dus verre heb ik slechs van 't gevoelen en bedrijf des gemeenen volx gesproken: doch nu sal ik tonen, wat geleerden onder ons van die dingen geloven. Geen van allen sal lichtelik daarin so verre gaan als de gemeene man: ende nochtans sietmen datse merkelik van malkanderen verschillen: sommigen byna alles mede gelovende, anderen bykans niet met al. Sulx magmen voornamelik aan twee voorname schryvers, beide Schotten, den eenen van af komst en geboorte, den anderen van name, sien. D'eerste een doorluchtig koning van de Britsche rykken: Iakob, die de seste deses naams over Schotland, en de eerste in Engeland was: d'ander een geboren onderdaan van dit koningrijk, wiens naam was Reinold Schott. De Koning houd het meest al staande, wat het gemeen van Tovery en Spokery gelooft: maar sijn onderdaan hadde sulx alles al te voren wederleid. Ioannes Wierus, die in 't opkomen van de herstellinge der leere door Luther en Calvinus leefde, hadde noch al eer sijn gevoelen van 't bedrog der Geesten en van de Toveressen aan het licht gebracht; ende was den middelweg tusschen beiden ingeslagen. Derhalven heeft koning Iacob sijn boek dat hy Daemonologia, dat is Duivelspraken, noemt, tegen die beide schryvers aangeleid; gelijk sijne majesteit in de voorreden met uitgedrukte woorden self verklaart.
§. 8. D'inhoud van sijn schryven komt vast hier op uit. In 't 6 hoofdstuk des eersten boeks word dat Verbond der Toveressen met den Duivel so dui-
| |
| |
delik beschreven, als of daaraf d'oorspronkelike stukken in geschrifte aan den Koning self, of in sijnen raad waren vertoont geweest. In 't vierde kappittel van sijn twede boek stelt hy vast, dat een bose geest den mensche door de lugt vervoeren kan; en in 't leste, dat hy sijn volk in de gevangenis onder verscheidene gedaanten besoekt. In 't sevende leert hy, dat in tijde des Pausdoms ende des Heidendoms meer gespook was: maar tsedert dese laatste suivering der kristen Kerke meer betovering bespeurd word. Van Spook, daar het derde boek van handelt, isser byna geenerhande slag, dat de Koning niet gelooft: self tot de Nachtdrukkers en Nachtmerrien toe; zijnde geesten die als mans met de vrouwen, of als vrouwen met de mans gemeenschap hebben, ende van ouds Inoubi en Succubi genoemd zijn. Van Besetenen staat hy toe, dat de Duivel self van Roomsche Papen uitgedreven word. Maar van de proeve der Toveryen meld hy slechs, dat de misdaad door twaalf getuigen (sonder welken ook wel kinderen, en oneerlike luiden, en die self ook aan de toveryen schuldig zijn) moet bewesen worden.
§. 9. Onder de leeraars onser Kerken komt, mijns wetens, niemant dit gevoelen nader, dan ik sie dat Danaeus doet. Dat is voornamelik uit twee stukken te verstaan: so als hy dat Verbond beschrijft; ende werken die ee Toveraars en Toveressen doen. In sijn boekxken de Sortiariis, van de Toveraars (in desen sin neemt hy dat woord) vind ik dat beide op het breedst beschreven; ende in sonderheid het eerste met veel meer beslags, dan ik ooit by paapsche schrijvers las. Ende gemerkt dat hy een voornaam Godgeleerde onder ons, en na by de tijden van Luther en Calvyn geweest is, die dit al voor 116 jaren geschreven heeft; so magmen staat maken, dat alsulke leeringen den Protestantschen Kerken mede niet oneigen zy. Nu sal ik den inhoud van sijn schryven kortelik verhalen.
§. 10. In 't 4. hoofdstuk stelt hy dit voor vast, nullum non sortiarium cum Satana Fedus & commercium iniisse, seque ei devovisse; datter noit toveraar geweest is, die geen Verbond met den Satan gemaakt, ende sich aan hem overgegeven heeft.
Dit verbond beschrijft hy voorts aldus. ‘1. Tot versekeringe desselfs drukt hy hen een Teken in, het zy onder d'oogleden, of tusschen de billen, of aan 't gehemelte; so dat het meest voor anderen verborgen zy. Hier van acht hy niemant vrij. Om die reden doen hen de toverregters, (gelijk noch eens geseid is) over 't gansche lichaam kaal bescheeren; te besien, waar ergens sulk een teken schuilt. 2. De Voorwaarden van dit verdrag brengen mede: dat sy voortaan God afsweeren, en den Satan voor God erkennen en vereeren sullen; en dat hy hen helpen, en geroepen zijnde byspringen sal. Dat doet hy dan ook, en sy wederom al wat hy gebied. 3. Na dat sulx wederzijds besloten is: offert de mensche 's anderen daags aan den Duivel hond of kat, of hen, of anders iet dat sijn eigen is: waar door 't verbond op 't nieuw bekragtigd word. 4. Dan doet hy hen, op tyd en plaats als 't hem belieft, vergaderen; ende elk rekenschap geven, van 't quaad dat hy door sijn behulp en kragt bedreven heeft. 5. Somtyds roept hy hen self by een, in menschelike gedaant, den sijnen alleen kennelik
| |
| |
verschijnende: somtijds door iemant van sijn volk, met betekening van tijd en plaats; niet alle, maar die hy dan hebben wil. 6. Die door lichaams swakheid niet wel konnen gaan, die geeft hy stok of peerd, of salve om sich mede te besmeeren; maakt hen ontsigtbaar en voertse door de lucht. 7. In die vergaderingen verschijnt hy self, als 't hoofd; in de gedaante van enen mensche of leliken bok, of anders, na 't hem lust. 8. Den eed in 't begin gedaan, eischt hy daar noch eens: en singen sy en danssen ter eeren van hunne nieuwen God. 9. Daar op geeft hy aan ieder van hen de middelen die hy begeert, om den menschen die hen in den weg zijn leed te doen; of leert hen 't vergif self maken, met aanbiedinge van verdere hulp en dienst. 10. Uit kragt deses verbonds doet de Satan wonderen, op 't gebruik der Tekenen, die hy hen geleerd heeft: in welken wel die kragt niet steekt, schoon sy 't menen; maar in den Duivel die sulx alles werkt.
§. 11. En dat is vry al veel. Want het zijn verscheidene dingen die hy den Duivel toeschrijft, so hy sich hier en daar in 't voorseide boek ontvallen laat, oft ook duidelik verklaart. 1. Dat hy dikmaals in menschelike of andere gedaante verschijnt. 2. Dat hy somtyds den menschen, die sich aan hem verbonden hebben, de sinnen bedwelmt: so datse meinen hier of daar geweest te zijn, en dit of dat gedaan te hebben; sonder datter iets in waarheid is geschied. 3. Maar dat hyse ook waarlik door de lucht voert, daar sy wesen willen, of daar hy hen hebben wil. 4. Dat hy door dienst der Toveraars en Kollen de menschen van verre, en sonder aanraken heimelik vergiften kan. 5. Dat hy, of de Toveraars door sijne kragt, regen en onweer verwekken konnen. 6. 't Gevoelen van anderen verwerpende, die meinen dat des Duivels kracht ophoud, wanneer de hex in Regters handen is: so gelooft hy, dat de Toverkunst by wylen in de gevangenisse self noch kragtig is; en datter de Duivel vaak sijn eigen volk den hals wel breekt. Dus verre wat Daneus leert.
§. 12. Vorder is meest het gevoelen der geleerden aan onse kant, so veel de Kennisse betreft; dat de Duivel geen toekomende dingen weet, maar slegs uit hemselve gist. Dat echter de waarseggers meest met hem te rade gaan, in 't gene sy voorseggen. Datse 't ook van hem hebben 't gene sy van tegenwoordige dingen, die verborgen zijn, aan den mensch te wetedoen; als namelik, wie iets gestolen, of iemant betoverd heeft. Sy schryven hem mede enige kennisse van 's menschen gedachten toe; nademaal hy 't is, na hun gevoelen, die ons dikmaal daar in ontrust, of misleid, of ten quade port. Ende sulx verstaan wy doorgaans, wanneermen in de kerken bid voor menschen die in hun gemoed bestreden worden. Geene ketterij of dolinge in de Kerk, geene vervolginge tegen haar; of men houd den Duivel voor den stichter, of op 't minst aanvoerder van dat werk. In dien sin word de H. Schrift, ter plaatse daarse van den Duivel spreekt, verklaard, en tot enen grond van sulk gevoelen gebruikt. Doch uit deselfde reden salmen niet alleen de Protestantsche, maar meest alle Kristen schryvers horen spreken; dat sulke raad of hulpe by den Duivel, Gods ender menschen vyand, soeken, ongeoor-
| |
| |
loofd is. Sy stemmen echter toe, dat der Heidenen Orakelen niet altyd van den Duivel voortgebracht; maar veelmaals een bedrog der Papen zijn. Want dat also dikwyls uitgebroken is, datmen het wel sekerlik geloven mag.
§. 13. Gelijke breed word ook by hen des Duivels Vermogen uitgemeten. Want men hoorter weinig twyfelen, of hy kan een lichaam aan- en in neemen; het selve vervoeren, en veelsins quellen: dat hy 't eerste aan Christus self; en 't ander aan verscheide menschen gedaan heeft, van welken ons 't H. Euangelie seit, datse van den bosen geest beseten, en van onse Heere daaraf verlost zijn. Dat de H. Schrift het gevoelen van de Spokerij bevestigd en dat de Duivel na veler gevoelen in de gedaante van Samuel verschenen is. Dat sijn bestuur over Gods weer en wind, over heirlegers, over 's menschen goed en bloed, lyf en leven, door 't gene aan Iob geschied is niet en mag gelochend worden. Dat aan d'Egyptische Toveraars in Moses tyden wel gebleken is, wat de Duivel vermag: het zy, om onvolmaakte dieren, als vorsschen of slangen voort te brengen en de hoofdstoffen te veranderen; of om door geswindigheid te vertonen 't gene van elders gehaald was; of ten minste 's menschen ogen te verblinden, datse meinen te sien 't gene niet en is.
§. 14. De Middelen aangaande, die men de Toveraars, Waarseggers en Besweerders in 't werk siet stellen: ik en vinde naaweliks iemant van verstande, die gelooft datse aan haar selve kragtig zyn. Maar dat de Duivel 't gansche werk doet, het gene die arme menschen meinen dat sy doen: en dat het verbond tusschen hen ende den Duivel gemaakt, hem verpligt om sulx uit te werken als sy begeeren; wanneer sy slegs de tekenen en omstandigheden te werk stellen, die daar toe staan, gelijk sy van hem geleerd zijn. En dit Verbond doense ons voorsigtelik (so sy meinen) op tweederleye wyse bemerken; te weten so, als ik 't hier liefst met de woorden van Sennertus seggen wil, die der in de verhandelinge van 't geschil over de schooten steek vrye, volgens de vertalinge van Ionktys, dus afschryft. Het Verbond met den Duivel is tweederley: middelbaar en onmiddelbaar, of uitgedrukt en bedekt. Het onmiddelbaar of uitgedrukt verbond is, wanneer iemant in't werk stelt de middelen onmiddelbaar van den Duivel aan hem gegeven. Het middelbaar en bedekt verbond is, wanneer iemant gebruikt de middelen van den Duivel wel verordend, dog niet van den Duivel self, maar door handen van andere aan hem gegeven: het welk allebeide tegen Gods wett, die ons verbied andere Goden te hebben, strydig is. Want (seit hy een weinig verder) in sodanigen verbond en is de toestemmige niet geheel uitgesloten; door dien hy, die nog so verre van de reden niet vervreemd is,
Als dat hy kan de klippen myden,
En d'open put ter syde schryven;
seer lichtlijk bespeuren kan, dat sodanige karacters of woorden uit hen selve die kragt niet en hebben; en derhalven noodsakelik moet ondersoeken, eer hy deselve in 't werk stelt, uit wat kragt sy doen het gene sy doen. Want so hy dat na laat, so treed hy bedektelik met den Duivel in verbond; die beloofd heeft dat hy sulx nako-
| |
| |
men sal by degenen die sodanige karacters en woorden na sijn voorschrift gebruikt. Volgens dien kan hy aan die godloosheid mede niet onschuldig zyn. Dus heeftet Sennertus verstaan; en so veel als ik ervaren hebbe, de geleerden onder ons sullen hem daar niet in tegen spreken; ik hoor vast, over al deselfde taal. Desgelyks Wiërus in dit stuk voornamelik geoefend, en boven allen vermaard, stelt die dingen door malkanderen meest al op den selfden voet.
§. 15. Ik moet hier by ook iet van de Dromen seggen. De gemeene taal onser Schriftgeleerden is, dat die vierderhande zijn: Natuurlike, Burgerlike, Godlike, Duivelsche droomen. Dese laatste soort houdense dat den mensche van den Duivel ingegeven word, door beroeringe sijner inbeeldinge, en 't voorwerpen van verschrikkelike gedaanten, om hem te ontrusten en te vervaren; of ook wel om hem te vervoeren, gelijk hier voren van des Duivels nachtvergaderinge geseid is. In gevolge van dien zijn sommige van gevoelen dat de droom, in welken Pilatus huisvrouw so veel om Iesus wille geleden hadde, van den Duivel geweest zy.
§. 16. Maar ik vinde niemant die ontrent al 't voorseide den Duivel in verstand en kragt ooit kleinder maakten, dan voor desen Reinhold Schott, hier voor genoemd, en op heden de heer Antonius van Dalen in sijn boek van de Orakelen heeft gedaan. Want sy schrijven beide alles aan 't bedrog der menschen toe, en aan den Duivel niet met al. Noch komt my daglix voor, terwijl ik met dit werk besig ben, dat de verstandigsten by ons des Duivels kennis en vermogen weinig achten, en veele (meer dan ik ooit gedacht hadde) komen in 't stuk der Besetenen of Betoverden met den Heeren Daillon over een: die in sijn Fransch geschrifte des Demons te verstaan geeft, dat de bose of onreine geesten daar de Schriftuur afwaagt, niet anders dan sekere siekten waren, diemen by de Ioden so te noemen plag. Ende komt my noch een Englesch boexken regt te pas in handen, waarin 't oud en algemeen gevoelen als ten hoogsten strijdig met de leere en 'tgeloof der Protestantsche Kristenheid, weersproken word.
§. 17. Doch ik wil te deser plaatse van 't gevoelen deser mannen niet meer seggen; om reden, dat het eensdeels niet behoeft, en anderdeels hier na te passe komen sal. Het behoeft hier niet, om dat mijn oogmerk niet en is, te verklaren wat men van den Duivel niet en seit; maar wat men van hem seit: en dat ik ondersoeken wil of dat waar is of niet. Dienvolgende moet ons 't ontkennen genoeg zijn, daar wy ergens geen genoegen in 't bewijsen nemen, voor dat gevoelen, dat den Geesten, en besonderlik den quaden, sulken kragt toeschrijft. Daar beneffens wil dit ook van self noch volgen, dat ik met Schott en Van Dale, mitsgaders anderen meer die 't gemeen gevoelen tegenspreken, voor den dag sal komen, wanneer ik in 't vervolg de redenen ondersoeken sal, daar al der anderen bewijs op steunt. Ondertusschen heb ik noch, eer ik dit deel sluite, al 't voorgaande na te sien, en der Ongelovigen met der Kristenen gevoelen by malkander te overwegen.
|
|