| |
XX. Hoofdstuk.
Derselver leere van de verschyningen der Geesten, en de quellingen die sy aan de menschen, ook door dienst van menschen doen.
§. 1. VAn dit slag der Duivelen sprekende, zijnwe allenx tot de Spoken gekomen: voor af aangemerkt zijnde, datter van de Geesten noch tweederhande ding te seggen is; te weten hunne verschijningen aan de menschen, en hunne werkingen in deselven. Tot de verschijninge behoort dat ik van de Spoken spreke: zijnde, na 't gevoelen der Papisten, Engelen, goeden en quaden; of Zielen der verstorvene menschen sigtbaar verschijnende; of die sich ongesien horen laten; het zy datse bescheidelike woorden spreken, of blotelik enig geluid slaan of gerugt maken. Ook isser dit onderscheid in, dat sommige , het zy gesien of gehoord, met eenen iets doen; en andere niet met al. Van deselven wil ons Schott verscheidenen dingen leeren: op wat plaatsen dat het meest te spoken pleegt, 2. wat de spoken zijn, 3. watse doen, 4. wiensen meest meest verschijnen, en 5. wat middel om hen te verjagen.
| |
| |
§. 2. Wat de plaatsen betreft: daar isser qualik een in de weereld, daar 't na Schots vermoeden niet wel spookt nochtans meint hy datter sommigen meer noods af hebben dan d'anderen. Want het spookt meest. 1. In wildernis en eensame plaatsen: en dat meint hy dat ons de Schriftuur ook leert, Ies. 34: 14. Openb. 18: 2. Tob. 8: 3. en dat sulx door Christus eigen wedervaren, Matt. 4. en Luc. 4. ook bevestigd word. Dies was ook de goede St. Antonius in de woestijnen derlik van allerhande spook geplaagd p. 226. 2. En by aldienmen geloven wil, datter een besonder slag van Waterduivels is: hy sal ons seggen, dat het vaak in poelen in moerassen kragtig spookt. p. 227. 3. Wisten de Heidenen van overlange Boschgoden te noemen; Kristenen en sullen niet ontkennen, dat sich ook besonder spook in bosschen en in beemden meld. p. 229. 4. Daar een sware veldslag een groot bloedbad gemaakt heeft, salmen dikmaals of voor af , of achter na, veel spook verneemen. pag. 230. 5. In baden en stoven laat sich ook het spook wel sien. §. 232. 6. In sloten en burgten sietmen dat het mede wel gebeurt. 234. 7. In mijnen en spelonken, als terstond van de Berggoden geseid is. p.235. 8. Daar moordenaars en struikrovers veel verkeeren, spooktet meer, seggense, dan het elders doet. p. 235. 9. Self de geheiligde kloosters, kerken, en andere godshuizen zijn daar af niet vry. p. 237. Wat my aangaat, ik gelove dat het nergens meer en spookt dan daar. 10. Geen wonder dat het selfde menigen in sijn eigen huis gebeurt. p. 238.
§. 3. Vraagt gy nu, wie 't spook maakt, of wie de spoken zijn: men sal u seggen, dat het somtijds de goede Engelen, maar meest de bose Geesten, ende Zielen der verstorvene menschen zijn. Van de Engelen echter word in desen niet seer breed, ende met enige twijfelinge gesproken: (fortassis etiam Angeli boni, misschien ook wel de goede Engelen seit Schott. p. 247.) maar van de Duivelen wel bescheidelik, ende met versekeringe; dat die niet alle even quaad zijn. Want men weetse in mites & tetricos seu truculentos, sachtsinnige en bystere spoken te onderscheiden. Dit vind ik daar uit Cassianus dus verklaard. Van sommigen der onreine geesten, (diemen gemeenlik Faunos Kabautermannekens noemt) is't kennelik, datse de menschen speelswyse misleiden: mitsdien datse geduriglik op sekere plaatsen de wegen besetten, sonder enig vermaak te nemen in de voorbygangers te quellen; maar met lacchen en spotten sich te vreden houdende, derselven eer wat soeken moede te maken als datse hen enig leed souden doen. Maar men weet ook, datter wederom anderen so wreed en boosaardig zijn dat het hen niet genoeg is, der menschen lichamen, die sy ingenomen hebben (dit past op de besetenen best) wredelik te scheuren en te quellen: maar datse ook degenen die van verre voorbygaan op 't lijfvallen, en verwoedelik plagen. Dewijl dese man seit, dat hy dit so wel weet, ja dat het alleman kennelik is: so willen wy hem voor eerst in die gerustheid laten, tot dat het tijd werde hem daar in te storen.
§. 4. Der verstorvene Zielen zijn of salig of verdoemd. De Saligen houdmen voorseker dat dikmaals aan seer heilige luiden, ten goede, verschenen zijn ende als noch verschijnen. In de Legenden zijn daar af geen exempelen
| |
| |
gebrek, uit de minst geloofweerdige historien by een gesmeerd, en met niewe vertellingen verrijkt. Maar besonderlik acht ik dit aanmerkens weerdig, dat hy sommige verschijningen der Zielen erkent, die by verdrag van heilige luiden geschieden: elkanderen by hun leven beloofd hebbende, dat de eerst storve, den anderen verschijnen, en van sijnen toestand na dit leven (in hemel of vagevuur) berigten souden. Aan de saken heeft hy geenen twyfel: maar wel of sulk verdrag geoorloofd zy; of 't moest door Gods besonder ingeven geschied zijn. p. 333.
§. 5. Van de zielen der verdoemden word mede niet getwijfeld, door gelijke sekerheid van bewijs. Een exempel boven al p. 251, 252. by Schott uit Bencius en Delrius verhaald, dunkt hem so kragtig, dat hy dus in't einde daar van schrijft: Een vehaal dat door alle geloofbaarheid bekragtigd, voorlange by alleman bekent, door veeler brieven en boeken overal verbreid, ende op sulken tijd en plaats voorgevallen is; dat het niet valsch met valsch vermengd kan zijn; of het had al lang met mond en schrift weerleid geweest. 't Is te lang om hier te verhalen; ende sal hierna te passe komen. Ondertusschen soude 't, waarachtig zijnde, strekken tot bevestiging van het paapsch gevoelen; dat de zielen der verdoemden aan de levendigen hier verschijnen, om hen die helsche qualen op de vervaarlikste wijse te vertonen; en daar door te waarschouwen, datse van sonden afstand doen.
§. 6. Van 't Vagevuur toont sich onse Iesuwyt al te wijs om veel te spreken: hy laat dat anderen doen. Niettemin houd hy met al sijn volk noch staande, dat de Zielen der verstorvenen dikmaals van de levendigen begeeren 't behulp des gebeds, en der goede werken; en datter volgens dien noch andere zielen, behalven de genen die ten Hemel of ter Helle gevaren zijn; aan de menschen verschynen; sy zijn dan waarse zijn. p. 253. Gy ziet, dat hy 't ons over het Vagevuur niet suur sal maken; en dat hy misschien aan de ruimte blijven wil, om alsulke Zielen liever in loco dispensationis, in ene plaats van bestellinge te bescheiden; gelijk de Schoolleeraars versonnen hebben, by weinigen onder ons mede niet verworpelijk geacht. Die zielen zijn dan waarse zijn; het word by allen Roomschgesinden vastelik geloofd, datse dikmaals ten voorseiden einde aan de menschen verschijnen. Ook is 't gemeen gevoelen, dat het meest van dese Zielen zijn, die in Hemel noch Helle; maar in 't Vagevuur, of tusschen beiden geplaatst, op der Aarde spoken. Want van den Hemelingen soude die salige rust al te veel gebroken worden, moestense dikmaals na beneden toe; en de Hell houd haar volk al te naaw gevangen, om hen so veel vryheid toe te laten; ende soude doch aan der Papen beurs geen voordeel doen, (laat'er my dit van 't mijne noch toe seggen) welker schoorsteen meer van 't Vagervuur, dan van Hell en Hemel rookt.
§. 7. Wat spel dat nu al dit spook in de weereld maakt; Schott geeft ons daar van p. 269. ens. veelerhande soorten op, en gebruikter drie sijner vijf sinnen toe. 1. Wat het Gesigt voor eerst betreft: Hy seit datse in veelerleye gedaante, dan van menschen, dan van beesten, dan van schrikkelike monsters verschijnen. p. 269. 2. Het Gehoor word veelmaals, sonder iets te sien,
| |
| |
wonderlik aangedaan, en te met byster ontsteld. p. 271. 3. Het gevoel heefter mede deel aan; indien 't waar is 't gene hy siet, datse somtijds Wel sonder seer doen, de menschen nochtans komen aan te raken; maar somtijds deselve stoten, voortstuwen, en van boven neersmyten; somtijds branden of slaan, somtijds ook den hals wel breken, somtijds goed en bloed beledigen; ja somwylen hen tot ontucht dryven en vervoeren. p. 273.
§. 8. Men dient mede te weten, 't gene hy van de gedaante der lichamen schrijft, in welken de spooksels verschijnen. Daar af seit hy p. 287. dat d'Abt van Tritheim, Thyreus, Delrius en andere (so dat dit een gemeen gevoelen is) enige kentekenen melden: waaraanmen weten mag, of de geesten die sich in lichamelike gedaante vertonen, Engelen of menschen; goede Engelen of Duivelen: Zielen der saligen of der verdoemden, of noch door 't Vagevuur te suiveren zijn? 't Bescheid is evenwel niet breed. Want het meeste dat hy seit is: dat de salige Zielen vrolik verschijnen; die noch gesuiverd worden, droeviger; maar der verdoemden met een byster gelaat. En hoewel 't gemeen gevoelen is, dat aan 't lichaam, in welx gedaante dat de Duivel spookt, altijd iets mismaakt is of ontbreekt: echter wil sich ons Iesuwyt, beneffens Delrius, daar op mede niet verlaten. Maar dit stelt hy p. 291. vast ende word doorgaans geloofd, dat de Duivel, wanneer hy spookt en spreekt, doorgaans de tale van dat land gebruikt daar hy sich vertoont; so dat hy Mitridates in taalkunde moet te boven gaan; of elk Duivel moest zijn eigen land hebben, daar hy spoken mag. Maar de stem van 't spook is altijd stram, en struif en duff, en flaauw en babbelachtig; min noch meer dan ofse uit een tonne quam, of door de scheur van een geborsten aarden vat. Want de Duivel, seit hy, kan niet beter; daar aan magmen hem dan kennen, somen Schott en sijn volk geloven mag.
§. 9. Het is ook niet voorby te gaan, 't gene als een seker sake wordt geseid, dat het spook altijd koud is aan te raken. Cardanus en Alexander ab Alexandro moeten dat helpen getuigen: en Cajetanus geefter hem de reden van, uit den eigenen mond eens Duivels, die van ene hex daarna gevraagd was; seggende, dat hy 't niet beter konde. En de Cardinaal verklaart des Duivels meininge in dien sin: dat hy den lichamen, die hy aanneemt, die aangename luwte niet wil mededelen; of dat hem God sulx niet toelaat: en daar mede is het verder vragen uit.
§. 10. Volgt nu, wie degenen zijn die 't meeste spook sien: 't gene hy ons p. 292. en 293. bescheideliker seggen sal. Sijne woorden zijn hier weerdig te verhalen. Zielen die in 't Vagevuur gesuiverd worden sullen meer den gelovigen dan den ongelovigen verschijnen; en onder deselven aan degenen die hen in bloede of maagschap of anders bestaan, meer dan aan de vreemden: dewyle sy van d'eene hulpt te hope hebben, van d'anderen niet. De verdoemde Zielen verschijnen den genen meest, die oorsaak hunner helscher straffingen geweest zijn. Nopende 't verschijnen der Duivelen moetmen acht geven op de misdaden, waar over sy den mensch vervolgen; of op den bosen wille diense hebben om hem quaad te doen. In aansien van 't eerste so lydense 't meeste
| |
| |
ongemak die meest met sonden beladen zijn: in opsicht van 't ander, degenen die deugdelik van leven zijn.
§. 11. Van de Spoken komen wy tot de Besetenen; De hulpmiddelen tegen beiden tot het volgende Hoofdstuk sparende. Want uit het gene den besetenen geschied, besluiten sy nu nader, wat de Duivel werken kan. Besetenheid seit Schot, is ene quellinge, den mensche onmiddelik door den Duivel aangedaan; die in sijn lichaam is en werkt, en het selven enen tyd lang houd in sijn bedwang. p. 521. Om dit wat nader te verklaren so seit hy p. 533. ens. 1. Dat een mensche van allerhande bose geesten, van wat ordeninge sy souden mogen zijn, kan beseeten worden. Want het is 19. §. 8. geseit, dat de Duivels in verscheidenen ordeningen verdeeld zijn. 2. Dat ook allerhande menschen, even veel van wat kunne, jaren, gelegentheid, godsdienst, of maniere van leven, goed of quaad, van den Duivelen konnen beseeten zijn. 3. En hoewel de meesten tegens wil en dank van den bosen vijand ingenomen zijn: so word echter geloofd, dat het met sommiger goeden wille geschied, diemen Pythones noemt, en door den Duivel waar te seggen. p. 550.
§. 12. Dit alles word noch nader uitgeleid, van de wyse hoe de Duivel in den mensche komt, en hoe hy in hem werkt. 1. Gesteld zijnde ,dat hy allerhande lichaam, als 't hem belieft, en 't hem God toelaat, aannemen kan: so sal hy somtijds onsigtbaar; maar by wylen ook in de gedaante van kleine beestjes, als mieren, vliegen, spinnen, en kleinde vogelkens, in en uit de menschen varen. Sulx is 't gemeen gevoelen hunder schrijvers; hoewel onse man sich daar aan niet al te vast en maakt. p. 539. 2. Hy staat echter toe, dat de bose geest en den besetenen vreemde talen wel doen spreken, die sy nooit geleerd hadden; en verborgentheden seggen, die sy uit henselve niet en wisten. p. 540. 3. Hy seit elders, datse meest op 't Lichaam des besetenen werken; op de Ziele minst, of niet: over sulx den mensche van 't Geloof, of Hoop en Liefde niet beroven konnen. p. 534.
§. 13. Dus verre is geseid, wat de Duivel, na der Roomschgesinden meininge kan doen, en wat hy veeltijds doet: het zy dat hy menschen dienst daar toe gebruikt of niet. Dese zijn 't echter, diemen Tovenaars en Duiveljagers noemt. Van de Tovenaars gelovense vastelik, dat het menschen zijn, die sich geheelik aan den Duivel overgegeven, ende een Verbond met hem gemaakt, en met hun eigen bloed getekend hebben: waar door hy sich verpligt om hun begeeren te doen, so lang alsse in dit leven zijn; en sy haarselven, om ten einde huns levens, of van sekeren bestemden tijd, Duivels eigen te zijn. Dat dese menschen, uit kragt van dit verbond, veel vermaax van den bosen geest genieten; en veel leeds aan andere menschen, of hun vee en have doen. Dat hun vermaak in feestelijke byeenkomsten, 's nachts, ter plaatse daar de Duivel wil, en daar hy in allerhande gedaanten verschijnt, met dansse, brassen, vleeschelike vermenginge van mans en vrouwen; ook met den Duivel self, die dan man dan vrouw is bestaat. In de vergaderingen worden Tovenaars en Heren, door kragt van sekere salve, ten schoorsteen of ter venster uit gevoerd, rijdenden op den Duivel self; die
| |
| |
verschapen in enen bok of ander dier, sijne bondgenoten derwaarts draagt.
§. 14. Het quaad dat dese menschen doen, is: vee of menschen beschadigen, onweer verwekken, het koorn op 't veld bederven, twist maken, en duisenderleije hinderingen in der menschen handelingen voorwerpen. Nogtans doense ook wel goed, maar tot voordeel van hen self. En dat is: voor een klein geld het verloren goed aanwijsen; te seggen of iemant van anderen betoverd is, en van wien; raad daar tegen geven, of self ook te doen. Van dit alles sal Bodijn, in sijn boek dat hy Daemonomania noemt, den leser volkomelik beregten: want daar is nevens Delrio geen schrijver die daar in breder gaat dan hy. Doch onse Schot sal ons hun gevoelen, beneffens dat van anderen wederom bescheideliker seggen.
§. 15. Hy beschrijft dan dese ongeoorlofde Toverije, (de Leser herdenke hier by 't gene 4 §. 2- 7. van 't onderscheid geseid is, datse een vermogen is, waar door de menschen niet door eigene konst of vlyt, noch door toepassinge der natuurlike oorsaken: maar door Duivels hulp, uit kragt van een verdrag met hem gemaakt, enige wonderen, 't gemeen begrijp te boven gaande, te wege brengt. Mag. Univ. p. 1.l.1 improleg. c. 7. Dit Verbond stelt hy vast; maar onderscheid het in twederley: 't gene uitdrukkelik en met voorbedachtheid, of bedektelik gemaakt word. Hieraf sullenwe hier na Sennertus breder horen spreken. Ondertusschen steltmen desen regel vast, ter gemelder plaatse by Schott mede geseid: quos Magiae vis omnis nititur pacto, veltacito, vel expresso, cum Daemone; ut probat Delrius. &c. dat alle de kracht deser Tovery een stilswygens of uit gedrukt verdrag met den Duivel bestaat; gelijk Delrio bewyst. ens.
§. 16. Hy seit verder p. 28. dat uit aanmerkinge der einde die de Toveraars beogen, om wonderlike dingen door der Duivelen hulpe te verrigten, voornamelik drie soorten van Tovery ontstaan. Want somtijds beogen sy anders niet, dan de kunst en 't vermogen om ongewone en wonderlike werkingen, tot hun eigen of eens anders nutt of vermaak, uit te regten. Somtijds soekense 'tvermogen om toekomstige dingen te weten: ook voorledene of tegenwoordige; maar die geheim of verborgen, en door geenen menscheliken vlijt in die omstandigheden te weten zijn. Somtijds is 't op de magt, konst en wyse om anderen leed te doen, aangeleid.
Wat nu de Toveraars na hun gevoelen doen konnen, en watse doen, behoeft hier niet geseid: also in 't naast voorgaande hoofdstuk is gemeld, wat magt sy den Duivelen toeschrijven, die dit alles, watse buiten dienst van menschen magtig zijn te doen, ook door deselven, dat is door de Toveraars en Toveressen, so veel als in 't verbond bedongen is, verrigten.
§. 17. Nu sal 't niet ondienstig zijn, dat ik Bodijn eens bybrenge, die in 't 4. hoofdstuk sijns 2. boex met duidelike woorden seit, hoe de mensch een uitdrukkelik Verbond met den Duivel maakt. Hy seit eerst: (en so 't waar is datse 't doen, ben ik 't self verpligt te seggen) dat het de verfoeyelixte menschen van allen zijn, die God en sijnen dienst afgaan; of die (sose niet den waren God, maar enigen bygelovigen godsdienst hielden) hun geloof afsweeren, om sich door een uitgedrukt verdrag aan den Duivel te ergeven. Ende dicht daar aan. De uitdrukkelike verbintenisse geschied somtijds alleen by monde, sonder schrift:
| |
| |
maar word ook wel schriftelik bevestigd. Want de Duivel, om sijn volk vast te maken, eer sy iet van hen bedingen: doe hen, sose schrijven konnen, een handschrift maken, en dat ondertekenen, bywylen met hun eigen bloed. Een weinig verder seit hy noch, dat die verbintenisse somtijds voor een of twee jaren is, somwylen voor langer tijd. En oft de Duivel vrese hadde datter de mensch uitscheiden mogte, die sich in 't geheel aan hem verbonden heeft: so is hy niet te vreden, datse God met uitgedrukte woorden versaken; maar drukken hun noch een Teken in.
|
|