| |
XIX. Hoofdstuk.
In 't Pausdom heeft men al 't voorseide op malkanderen gebragt, met niewe vonden vermeerdert en versterkt.
§. 1. NU word het tydig, dat wy onsen tyden nader komen; en daarin eerst het Pausdom, daar na ons eigen self besien. Want wy hebben nu bespeurd, dat het gene heden te ondersoeken staat, so veel als de hoofdsake betreft, al van ouds, by Heidenen, Ioden, Mahometanen; en self in 't eerste Kristendom, datmen ontrent voor suiver hield, is geloofd geweest. Daarnevens was het nu op 't laatst aan de Manicheen wel te merken, dat het later Kristendom een groot deel van de leeringen hen toegeschreven, ongevoelig aangenomen heeft. Maar dat was voor 't Pausdom niet genoeg: waar toe Gregorius de groot, terwijl hy 't Antichristendom by anderen te weeren scheen, den weg ten ruimsten gebaand heeft. Want hemselven groot gesag verkregen, en grote magt over 't westersch Kristendom bekomen hebbende: vond hy gemakkelik, verscheidene sijner eigene vindingen en nodelose instellingen, by de nakomelingschap in 't gebruik te brengen. Zedert wierd het ene gewoonte, en ten laatsten als een regt en pligt, alles te geloven wat tot Romen geleerd wierd, en te doen watmen van daar voor geboden aan de Kerken schreef. De H. Schrift noch de gesonde Reden hadmen sonderling niet meer van doen; na datmen in gewoonte was met het gesag des Roomschen bisschops in saken des Geloofs vergenoegd te zijn. Dit was reden genoeg: en wasser schrift van node; de eerste leeraars van de kristen Kerke gaven daar toe stofs genoeg: en vondmer langer geen been in, hoe vreemd het luiden mogte, wanneer men 't slegs in derselver eigen, of al ware 't ook toegedichte en basterdschriften vond. So als 't met andere stukken ging, die allenx in de leer of in den dienst veranderd, of ter Kerken ingescho-
| |
| |
ven zijn; so is 't ook met dese gegaan: en dat so lang, tot dat in 't begin der naast voorgaande eewe, de kerken hier in 't westen veel hervormd, en op den owden voet verbeterd zijn.
§. 2. So vallen ons dan nu twe saken te overleggen: eerst, hoe verre dat men metter tijd in 't Pausdom wel gekomen is; en daar na, hoeveel dat het daar in, door 't suiveren van leer en dienst, by de genen die daar af geweken zijn, besnoeid is. Des wil ik in dit hoofdstuk seggen, watmen daar van 't gene wy verhandelen doorgaans gelooft; en in 't volgende, watmen doet. Hun Gelove dien aangaande, sal ik wederom, gelijk der anderen tot hier aan toe gemeld, uit geen pauselike instellingen, of kerkelike besluitingen halen, ten sy dat die van self te passe komen: maar uit hunner voornaamste schrijveren gevoelens, klaarlik en duidelik genoeg aan den dag gebragt; by weinigen in 't een of ander deel slegs wedersproken, ende gemeenlik by alle man geloofd. Ik sal hen te minder ongelijk doen, wanneer ik in 't naaste hoofdstuk tone, dat hun algemeen bedryf de gevoelens, hen in 't honderd toegeschreven, sterk bevestigt. Maar mistdien dat hel al te tysigen en langdragigien werk zijn soude, moest ik menigte hunder schrijvers opsoeken, om hunne gevoelens daar uit aan te wijsen: so heb ik, tot mijn geluk, slegs eenen uit den hoop getroffen, diese alle gelesen heeft; en uit allen met bequame order dat by een gebragt, sonder iets voorby te gaan, dat tot onse sake dient. Hy en is van gemeenschap onser Kerken niet, maar (om aan sijn volk noch te minder oorsaak van beklag te laten) selfs een Papist; en wat dies meer is, een Iesuwyt. Gasper Schott is sijn naam, door verscheidene geleerde schriften, onlangs uitgegeven, genoegsaam bekend. Ook en schroomt hy selve niet, sijn gevoelens t'onser kennisse te brengen; also hy sijn boek Physica curiosa, dat is Nawkeurige Natuurkunde genaamd, aan den Keurvorst Karel Ludwich hoogl. ged. die van ons gelove was, in den jare 1662. toegeëigend heeft. Nevens dit sal ik noch een ander van hem voegen, dat hy Magia universalis, Algemeene verborgen Natuurkunde noemt: en met die twee te vreden zijnde, laat ik alle andere boeken, te voren by my daar toe by een gestapeld, liggen. Want met d'eere van een grote boekwolf geacht te zijn ben ik weinig gediend.
§. 3. Deselfde order houdende als voorheen, die ook bykans de sijne is; so stell ik eerst, wat de Roomsche leeraars van d'Engelen en Duivelen gevoelen; daarna van der menschen Sielen, in en na dit leven: niet al wat sy daar af seggen, maar wat onse opmerkinge in desen vereischt. Dit onderscheid ik wederom; in sulx als goede en quade Engelen in 't gemeen, ende 't gene d'een en ander in 't besonder raakt. In 't gemeen: van waar, hoeveel, en wiese zijn; en wat in hun vermogen is.
§. 4. Aangaande hunnen oorsprong, en vervolgens welker nature dat de Geesten zijn: 't gemeen gevoelen veler kristen leeraars voor verhaald, die de Geesten enigsins lichamelik stellen, in 't gemeen verwerpende: (te meer also 't Concilie van Lateran cap. Firmiter, schijnt te seggen datse geheel onlichamelik zijn) so zijn sy daar in mede eens, datse van God geschapen,
| |
| |
ende in enen staat van genade zijn gesteld geweest: Phys.cur.l.1.pag.7. Schoon dit laatste wat anders luid danmen in onsen kerken spreekt; so wil ik echter daar op nu niet staan. Maar 't gene my hierna te pas kan komen, sal ik in de volgende stellingen betrekken.
§. 5. De menigte der Engelen word by Thomas Aquinas ontelbaar: by anderen, volgende sommige oudvaders, tegen de menschen gerekend, als 99. tegen 1. gesteld. Onse schrijver heeft hun getal op 't minste genomen tot 100.000.000.000 dat is duisendmaal duisend milioenen berekend: so nochtans, dat der goede Engelen veel meer dan der bosen zijn; schoon hy't gemein geen getal enkelik bepalen wil. p. 9,10.
Dese gansche menigte, so wel der bose als der goeden Engelen, achtmen in sekere ordeningen trapswijse verdeeld te zijn: waar af een weinig verder in 't besonder.
§. 6. Wat een Engel, goed of quaad, vermag, word by hen aldus verstaan.
1. Schoon sy elkanders, noch der menschen heimelixte gedachten niet weten: echter konnense van toekomende dingen uit natuurlike oorsaken meer weten dan de menschen; gelijk als, wanneer 't een goed jaar sal zijn, hard vriesen, regenen of waajen wil. p.12, 13, 14.
2. Is ook aan te merken, dat hy hen beweginge van plaats tot plaats; hoewel niet in eenen ogenblik, toeschryft: en datse sich plaatselik uitbreiden of intrekken konnen. p. 17, 18.
3. Uit Ignatius Derkennis neemt hy aan, dat een Engel, om een lichaam te bewegen, geen lichaam behoeft. p. 20. ens.
4. Ende nochtans dat d'een Engel of Duivel den anderen niets kan doen, so sy niet beide t'eener plaatse tegenwoordig zijn. p. 21.
5. 't Gemeen gevoelen is mede, dat een Geest op sulken wyse een lichaam aannemen kan: dat hy met uiterlike en gesonde ogen, lijfhaftig van den eenen gesien werde; en van den anderen, daar by staande, en van even goed gesigte zijnde, ganschelik niet. p. 24.
6. Insgelyx is by hen gemeen, dat ieder mensche sijnen eigenen Engel en besonderen Duivel heeft p. 37, 38.
§. 7. Belangende nu Gods heilige Engelen, so is 't gevoelen van Lombardus, aangaande derselver ordeningen, en onderscheidene bedieningen, altijd by dien van 't Pausdom in weerde geweest. Die meint nu, dat hy met de Schrift spreekt, wanneer hy dese negen ordeningen stelt: Engelen, Eerst Engelen, Overheden, Magten, Kragten, Heerschappyen, tronen, Cherubynen, Serafynen. Dit seit hy dat van Dionysius Arcopagita also is gesteld geweest. Maar ik heb het flus. 15. §. 32. ten selfden getale, hoewel in alles in deselfde ordre niet, uit Gregorius verhaald. Dese negen worden nu nog nader in driemaal drie verdeeld. De drie bovenste zijn de Serafim, Cherubim, Tronen; en so d'andere vervolgens te rugge tellende, so als de negen van onder op na boven toe genoemd zijn. Lombardus verklaart dit noch, seggende. Gelijk'er een ordening van Martelaren, en ene andere van Apostelen
| |
| |
is; ende nochtans d'eene Apostel boven den anderen is, so wel als de Martelaren d'een boven den anderen staan: so gelooftmen ook met reden, dat het met d'Engelen even eens gelegen is.
§. 8. Van de bose Geesten in 't besonder.
1. Datse niet alle terstond na hunnen val ter Hellen neergesmeten: maar een deel daar buiten swervende zijn: en datse van daar somtijds wel ter Aarde keeren, of sich in de Lucht verhouden p. 26, 27.
2. Datter sesderhande plaatsen zijn, daar sich de Duivelen meest bevinden, hunne boosheid en kragt te werk stellen: ende in dien aansiene, 1 Vuur- of bovenluchtsche duivelen, 2 Luchtduivelen, 3 Veldduivelen, 4 Waterduivels, 5 Onderaarschen, en 6. die 't licht schuwen. D'Abt van Trithelm, Delrio en Agrippa worden hier toe van hem by gebragt. p. 28-- 31
3. Datse, insgelijx als d'Engelen, in sekere ordeningen onderscheiden zijn. Niet dat sich de Roomsch gesinden over dit stuk onderling in alles verstaan; gelijk hen onse schrijver, noch Agrippa die daar breed af schrijft, niet in alles toestemmen wil: maar dat het evenwel ten minsten voor waarschijnlik opgenomen word; en 't gevoelen van Thyreus niet verworpen, die de Duivelen in drie geestelike heerschappijen en negen choros verdeelt. p. 36, 37.
§. 9. Van hun vermogen en bedrijf heeft men in 't Pausdom altijd een groot gevoelen gehad. Men gelooft daar vastelik, dat de bose geesten wonder uitregten konnen; 't zy door hunne kennisse of door hunne kragt. mira hoc loco vocamus, seit Schot, quorum causas estiam sapientes ignorant, & digna admiratione censent: sive de caetero naturae facultates transscendant, sive non. Wonderen noem ik hier waar af de wysen self d'oorsaak niet en weten, en die sy verwonderens weerdig achten: het zy datse andersins de kragten der natuur te boven gaan, of niet. p. 39. 40. Sijn geloof is dan, dat de Duivelen doen konnen 't gene de kragten der Natuur te boven gaat. Schoon hy in 't vervolg verklaart, hoe sommige dingen, Gode alleen eigen, niet na waarheid, maar in schijn door hen gedaan worden: so meint hy echter, dat sy dikmaals waarlik doen 't gene God alleen niet eigen; ende nochtans in geenes menschen magt, noch de Natuur, alleen gelaten, sonder bestuur van alsulke geesten doenlik is. Op desen sin brengt hy menigte sijner paapsche schryver by; 't welk bewijst, datse 't alle met hem so verstaan. Ondertusschen, onderscheid hy 't gene die menschen door hen self, of door den dienst der Tovenaars en Toveressen doen. p. 40--- 50.
§. 10. In gevolge van dit alles word beweerd, datse sommige dingen door beweginge, sommige door bewerkinge, sommige door beguichelinge doen.
1. Van 't gene sy door Beweginge van plaats tot plaats te wege brengen, wordender wel veertienderhande proeven bygebragt, waar van de 5. eersten in wesentlike werkingen, de 9. laatsten in blote vertoningen bestaan. Van de eerste soort is, so sy geloven. 1. Datse vuur van den hemel doen vallen; gelykmen meint dat by Iob. 1. verhaald word. 2. Datse, volgens de selfde schrift, storm en onweer maken konnen. 3. Desgelyx ('t gene waarlik een en't selfde is) datse op zee weer en winde verwekken, en schepen doen stille
| |
| |
staan, of t'onderste boven keeren. Voorts, 4. aardbevingen te wege brengen, 5. menschen, en allerhande lichamen door de lucht, en anders, vervoeren:
§. 11. Degenen die in blote vertoningen aan d'uit of inwendige sinnen bestaan, daar van geeft ons gemelde schrijver dese proeven op.
1. Sichtbare dingen onsigtbaar maken, door deselve schielik uit 'smenschen gesigt te ontrekken. 2. Beelden en andere leeflose dingen, als menschen doen wandelen. 3. Deselven te doen spreken. 4. In de dode lichamen den menschen of beesten als levende verschijnen; of 5. andere uit de lucht voor sich toestellen, en daar door verscheidene werkingen doen. 6. De gedaante van allerhande dingen, goud, silver, edele gesteenten vertonen. 7 Des menschen levendige geesten so bestieren, dat hen voorledene, tegenwoordige en toekomende dingen in gedaante voorkomen; ende hen doen geloven, datse sien, horen ofte doen 't gene waarlik niet en is. 8. Sware siekten en quellingen in 'smenschen lichaam doen ontstaan. 9. Den slapende in den droom iets af wesende of toekomstig te vertonen. 10. Haat en liefde, gramschap en rasernye in den mensche te verwekken p. 51-- 54.
§. 12. De twede wijse, in Bewerkinge der natuurlike dingen bestaande, word mede buiten allen schroom by hen geloofd: volgens welken sy verstaan, dat door Duivels kunst, 't zy dat hy 't door hem self, of door de hexen doet, de kruiden, vrugten, wateren, en alles; in spys of drank, of geneesmiddelen, of diergelijke, also door malkanderen gemengd, en tot die gematigheid gebragt worden; dat den menschen of hun vee daar af groten hinder kome. En dit meinense dat wel natuurliker wijse, maar nochtans behendeliker gereeder en kragtiger door des Duivels list en kragt geschied, dan de gaawste mensch bemerken; ik wil swygen, self bewerken kan p. 55.
§. 13. Ten laatsten komt 'et Bedrog. En dit is so te verstaan: dat de Duivelen warelik iets doen; maar niet het gene sy schijnen te doen. Want sy en twijfelen geensins, of de Duivel kan alles doen wat natuurliker wyse geschied. Ende dat sulx alles, als terstond verhaald sal worden, wel buiten Duivels behulp of bestuur, by wijlen uit de natuur also gebeurt: maar dat de bose geesten magtig zijn, (onder Gods toelatinge) de natuur also te bewerken, dat het gene sy willen als dan gebeuren moet. Waar door het dan ook dikmaals so valt, dat de menschen door onkunde of ongewoonte iets geloven te zijn of te geschieden, dat so niet en is: of ook 't gene natuurlik is, door 'sDuivels beschik wanen also geschied te zijn. Niettemin blijft dat het de Duivel kan doen, en vervolgens dat hy 't doet; so 't gene voren verhaald is, als 't gene dat nu volgt.
§. 14. Nu is 't driesins dat onse man, met Delrio en Molina, dit bedrog verklaart; door veranderinge des voorwerps, of der lucht, of des werktuigs van sinnen.
1. Des Voorwerps veranderinge: 't een schielik en ongemerkt verbergende, en 't ander in de plaatse schikkende; of in dien stand ontrent het oge stellende, dat daar uit een valsch gesigt ontsta; of een nieu voorwerp uit de lugt of andere hoofdstoffe tsaamgesteld, voor ogen brengende; of schichtig enig lic-
| |
| |
haam van gemengde stoffe daarby stellende, waar door 't gene daar te voren was ene andere gedaante krijgt.
2. De Luchtveranderinge dunkt hen dat hier in geschied. So de Duivel belett, datter de gedaante des voorwerps niet door spelen, en alsoo aan 't oog toereiken mag; of 't gene daar luchts tusschen beiden is also toestelt, dat het selve voorwerp daar door anders gelijkt: of de luchtverdikkende, om het te groter of als op ene andere plaatse te vertonen; of door het so te bewegen, dat de gedaanten door dat selve deel der lucht, van 't voorwerp na 't oog toestrekkende, mede beweegd worden: of eindelik dat hy verscheiden gedaanten onder een vermengt; waar door 't gene maar een ding is, veel en verscheiden schijnt te zijn. p. 55.
3. 't Werktuig van de sinnen word veranderd, wanneer 't verplaatst, of verdraaid; of de vochtigheden bedorven of verdikt worden, of enige schijnselen voor d' ogen geschoven: so dat de mensch als wakende droomt. p. 55. 56.
§. 15. In gevolge van dit alles houdmen ook voor seker, dat de Duivel wonderlike dingen so aan andere schepselen, als besonderlik aan de menschen doet. Te weten. 1. Dat hy 't verstorven ongedierte (volmaakte dieren, dat en staat hem Schott niet toe) wel wederom in 't leven brengt. p. 129. 2. En volgens dien ook wel waarachtige Vorschen en Slangen ten voorschijn komen doet: en dat sulx by Moses tijd in Egypten is geschied. p. 57. 58. 59. 3. Dat hy den mensche verborgenen schatten wysen ,brengen; en, als 't er by leit, self ook 't geld wel maken kan. p. 116. Ondertusschen seit Schott, dat hy 't gene hy kan, door boosheid echter selden doet. p. 117.
§. 16. Wat den Mensche self betreft; men gelooft. 1. Dat d'onreine Geesten, als mans met vrouwen, en als vrouwen met mans gemeinschap hebben: ook so verre, datter wel een kind af komt. p. 61----- 67. 2. Dat dan ook de Duivel, by ommekeer, de vrouw in de gelykenisse des mans; en den man in die van de vrouwe, veranderen kan. p. 113. 3. Dat hy de gedaante der menschen in die van wolven, katten en andere beesten verschept. p. 94. 4. Dat hy des menschen geheugenis versterken, en sijn verstand verlichten kan. p. 114. 5. Dat hy oude luiden wederom jeugdig maken, ende hunne kragt verfrisschen kan. p. 103. 6. Dat hy 's menschen lichaam en sinnen besetten, ende hem als uit hem self verrukken kan. p. 125. 7. Dat hy de menschen in diepen slaap doen vallen, en jaren lang in gedurig vasten houden kan. p. 104. 107. 8. Dat hy iemant kan onquetsbaar maken. p. 97. 9. Daar tegen hem allerhande siekten toebrengen, en waarom daar af verlossen kan. p. 102.
§. 17. 't Voornaamste heb ik noch op 't lest gespaard. Ende bestaat daar in: dat de Duivel sijne Toveraars en Kollen, 's nachts, ter schoorsteen of ter venster uit, na hunne vergaderplaatsen voert. Schoon verscheidene paapsche schryvers self ontkennen, dat sulx waarlik geschied: aangesien 't nochtans een gemeen gevoelen is, daar de Toverregters seer veel staats op maken; so mag ik dit wel veilig op der Roomschgesinden rekeninge stellen, gelyk het onse schryver op de sijne neemd. p. 67. 80. Echter wil ik hen dit
| |
| |
ongelyk niet doen, dat ik 't alleenlik paapsch wil noemen; voor so veel alsser onder ons mede mogten zijn die daar aan gelove staan, waar van hier na.
§. 18. So als dit van 't vermogen der bose geesten in 't gemein geseid is; insgelyx worden hen verscheidene plaatsen, daar sy meest werkwaam zijn, aangewesen. Dien aangaande is 't gemeen gevoelen, datter gemeensame Geesten, Huisduivelen, Bergduivelen zijn. 1. Gemeensame geesten (spiritus familiares) zijn, die van self, of voor een klein geld gehuurd, altijd by enige, menschen zyn, self ook ongeroepen; welken sy getrouwelik, so 't schynt ten diensten staan; 't zy datmen hen roept of niet en roept: die sich ook in kristal, in ringen, dosen en andere dingen besluiten, omdragen laten. Dit zijn Schots eigene woorden. p. 134. Dese Glas- of Ringduivels ( dus mag ikse dan noemen) worden met sekere omstandigheden daar by gebruikelik, sose meinen, binnen sulken ring of steen besloten: niet door bedwang des verweerders of des genen die hem draagt, na sommiger gevoele; maar vrijwillig of door 't kragtig bevel des oversten Duivels; welke dat beide so belieft, om de menschen te misleiden. Daar zijnde, en dus omgedragen, gevraagd, en by wylen geperst; sullense den menschen verborgene dingen ontdekken, en toekomstige voorseggen. Sulken geest houdmen dat seker groot en zeeghaftig vorst in onsen tyd in enen ring by sich droeg; die in eenen veldslag sijn leven liet, na dat weinig tyds te voren de steen in stukken gesprongen was. p. 143.
§. 19. Van de Huisduivelen is 't seggen, (gelyk Schot in Delrio, en die uit Meletius verhaalt) datse sich in verborgene hoeken van 't huis, of in houtstapels onthouden. Dese worden lekkerlik met allerhande spyse gevoed; om datse hunnen meesters het koorn toebrengen, 't gene sy eerst uit ander lieden schuren gestolen hebben. Wanneer dese geesten ergens in een huis sich neersetten willen, so gevense sulx te kennen met een deel houdspaanderen op een te stapelen, en alderhande mest van beesten in de volle melkemmers te werpen. So de huisheer, sulx bemerkende, die spaanderen by malkanderen, en dien mest in de melk laat blyven; en dat hy dien ook noch drinkt: so vertoont sich die geest en blyfter wonen. Van sulken slag zijnse welken de Franschen des Gobelins, de Duitschen Guldelkens en Kaboutermannekens noemen; die sich klein als dwergkens Pygmeën (somen van ouds verdicht heeft) in mans en vrouwen gdaante vertonen. Sulke plagmen (seit Schott) aleer veel in de huisen te sien: en datse doorgaans alle huiswerk deden, de peerden oppasten, 't huis veegden, hout en water droegen, en diergelyke p. 146. Hy spreekt voorsigtelik, men plag: om ongehouden te zijn, 't selve van desen tyd te bewysen.
§. 20. 3. Bergduivelen beschryft hy uit Georg. Agricola, datse sich in de mynen onder 't bergwerk verhouden, wreed en schrikkelik aan te sien, den berg werkers moeijelik en lastig. Sommigen noemen hen Bergmannekens, om datse sich gemeenlik klein, en pas drie voet lang vertonen; siender uit als oude bestevaartjes, en even eens al de mynwerkers, met enen hemdrok, schootvel, ens. gekleed. Doch dese doen, na sijn seggen, so veel quaads niet, dan datse somtijds wat malle potsen, maken; ende schijnt of sy 't meeste werk in de mijnen doen. Altoos komtet daar op uit, datter van dit slag tweederhande zijn; goede en
| |
| |
quaden: dese die van het arbeidsvolk geschroomd en gevreesd; en gene die van hen gaarne gesien, en voor goede voorboden geacht zijn. Doch wat goeds datse doen; ons Schott, die hen voor geen middelslag tusschen mensch en Geest, maar voor bose geesten houd; gelooft, datse of door Gods bedwang of bedriegeliker wijse goed doen, wanneerse het doen. p. 114. 149.
§. 21. In opsigt hunder gedaanten word beneffens 't voorseide noch eer onderscheids van spook gemaakt. Ik en wil nu niet van heirlegers seggen diemen acht dat menigmaal sich in 't harnas laten sien; waar af Schott meest in 't aanhangsel sijns 2. boex p. 335. gewaagt: maar van degenen diemen Witte wyven en Stalkeersen noemt. Daar af plag in voortijden by ons volk veel praats te zijn. Schott schryfter dit af. p. 339. Delrius seit, datter seker slag van spook is, dat in de bosschen en beemden, gelyk juffrouwen in 't witt verschynt. Somtyds ook in de stallingen, met brandende waskeersen, waar af de manen der peerden bedropen worden; die van hen nettekens gekemd en doorvlogten zijn. Sy worden ook Sibyllen en Nachtjoffers genaamd; en geseid dat Haband als koninginne over haar gebied. Het volk gelooft, dat de verschijningen gelukkig zijn: maar word sulks by dese leeraars als oudwyven praat verworpen, en nochtans de sake self voor waarachtig, of ten minsten gebeurlik erkend. Ende is by hem p. 215. uit Kornelis van Kempen verhaald, dat in tijde des keisers Lother (dit was ontrent het jaar 830.) veel van die witte wyven in Friesland waren; die sich in een hol boven op enen heuvel verhielden, en de herders des nachts van de kudden, de kinderen uit de wiege haalden, ende in hunne holen sleepten.
|
|