§. 5. Dit so veel als uit de Filosofie gehaald, of met het Heidendom vermengeld is: 't gene nu volgt, heeft d'eerste aanleidinge uit de H. Schrift gehad; wel of qualik verstaan, dat staat ons namaals t'ondersoeken.
1. De scheppinge der Engelen uit vuur, of lucht, of immers uit de fijnste hoofdstoffen, by de Ioden duisterlik gemeld, 12. §. 5. en by Mahomet volmondig geleerd, 14. §. 4. is ook by Kristenen geloofd geweest, 15. §. 4, 5, 14. Dat scheen hen uit de Schrift so toe, welke seit, dat God sijne Engelen maakt geesten, sijne dienaars een vlammende Vuur. Psal. 104:4. De vurige wagen en peerden, die Elias ten hemel voerden, 2 Kon. 2: 11. en Elisa beschermden cap. 6: 17 en de gelijkenisse van vier dieren by Ezechiël uit het midden des vuurs gesien, Ezech. 1:4, 5. en diergelijke niet wel van hen verstaan, konden daar toe voedsel geven.
2. De Morgensterren t'samen vrolik singende, wanneer God de Weereld schiep, Iob. 38: 7. konden Filo des te kragtiger doen meinen, (gelijk 12. §. 4. by hem aangewesen is) dat de Sterren kennis hebben; so van d'anderen terstond mede getoond is.
§. 6. De vleeschelikheid der Geesten schynt mede uit de Schrift gehaald. Want.
1. Op geen andere Gods kinderen bedacht, die op de dochteren der menschen verliefden, (so Gen. 6: verhaald word) dan die van de Menschen onderscheiden zijn: so haddense licht te meinen, (den regten aart des geestelik en wesens niet beseffende) dat het Engelen waren, die de Reusen aldaar genoemd eerst ter weereld bragten. En van die Nesilim, by ons Reusen vertaald, eigentlik afvalligen geseid, haddense geen ander gedachten, als van Engelen die gevallen zijn, en om die reden so genaamd. Dit gevoelen hebben wy 12. §. 14. in de Ioden, 14. §. 5. in de Mahometanen, en 15. §. 5, 31. ook aan Kristenen bespeurd.
2. Hier uit wil nu lichtelik volgen, datter noch heden Incubi en Succubi. dat is, sodanige Duivelen zijn, die, (gelijk 12. §. 16. na 't Ioodsch gevoelen geseid is) dan als Mans, dan als Vrouwen sich met den menschen vleeschelik vermengen: want men siet dat sulk gevoelen heden by de Kristenen self noch ruimt van plaatse vind, so als hier na noch verder blijken sal.
§. 7. Dus veel van der Engelen aart en val. Aangaande d'Ordeningen daar die in verdeeld zijn, en 't bewind van saken datse ieder in de weereld hebben; de verscheidenheid der heidensche Goden en Geesten (waar van siet 11. §. 6.) ligt hen allen noch in 't hoofd, ende word door misverstand der Schrift noch meer versterkt.
1. De Ioden 12. §. 4, 7-11. uitdrukkelik en in 't brede; de Mahometanen 14. §. 8, 9. verwerd en duisterlik; de Kristenen wederom volmondig uit, 15. §. 16, 17,18, 25, 32. spreken van verscheiden Ordeningen der Engelen; als of de Schrift ons die so leerde, door de namen ten overvloed aldaar verhaald.
2. Gelyk de Heidenen de Lucht vol geesten maken; of deselven boven of beneden, of in 't midden van de weereld plaatsen: 2. §. 9. en 7. §. 2, 5, 18. al-