De betoverde wereld
(1691-1693)–Balthasar Bekker– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Alkoran, 't Wetboek hen van Mahomet gelaten, het sy uit hunner leeraars lessen halen willen; men vind die beide seer verscheiden. Wat den Alkoran betreft, ik hebbe dien self, om met eens anders ogen niet te sien, van 't begin ten einde toe doorbladerd; en daar mede meer niet sonderlings vergaderd dat ter sake dient, dan het weinige dat hier na te melden staat. Der Mahometanen verder schriften zijn my weinig ter hand; maar wel van geloofweerdige Kristenen, die van derselver saken meldinge maken. Dese mein ik veilig te gebruiken: om datse van saken by hen self ten naawsten ondersocht, wanneerse onder dat volk verkeerden, onpartijdig verhaal doen. Doch de leser mag wel weten, dat deser luiden leer en doen, so in den Alkoran als daar buiten, met veel verdichtselen bewonden is: welke wel van 't gemeen volk, gelijk overal, voor waarheid aangenomen; maar by de wijsen in enen redeliken sin uitgeleid, en daarom niet so onverdraaglik, als ongegrond en onwaarachtig zijn. Ons betaamt nochtans so veel bescheidenheids, dat wy die menschen kennende, nevens andere van gesonde herssenen te zijn: de fabelen self niet anders en verstaan, dan na eisch der saken, elders duidliker verklaard, en des oogmerks dat sy tonen voor te hebben in 't gene dus van het geseid is. §. 2. 't Gene ik dan uit den Alkoran self bybrengen kan, word billik eerst geseid; daar na 't een en 't ander uit dese en gene schrijvers bygevoegd: beide wat der Muselmannen, (so sy liefst genoemd zijn) dat is Gelovigen, meeste leere van de Geesten, ende hun bedrijf in 't stuk van Tovery en Wichlery betreft. Maar mitsdien dat hun Wetboek uit Mahomets nagelatene lessen, door sijne leerlingen, der Musulmannen grootste meesters by een gesteld, niet in alle talen even eens gedrukt is: so sal ik my, tot behulp des duitschen lesers, aan De Rijers verdeelinge houden, die het in 't Fransch vertaald heeft, en van Glasemaker in't nederlandsch gevolgd is; daar het geheel werk in 113. hoofddeelen geschikt word. §. 3. Voor eerst is dan by hen een vaste regel, wel honderdmaal in 't Wetboek wederhaald, dat God maar een is, en dat hy geenen metgeselle heeft; waarin sy met den Ioden, ook self der Drieenheid halve, volkomelik t'samenstemmen, so als hier voor 12. §. 1. al eens gemeld is. De Morabyten echter, sonderlinge sekte der Mahometanen by d'Arabiërs, geloven, (seit Marmol) dat de Hemelen, de Sterren en d'Elementen t'samen eenen God uitmaken. in 't 1. deel sijner beschrijvinge van Africa, pag. 128. Paryschen druks. De Sahi, mede een besonder slag, diemen onder de Turken vind, geloven uit oorsake der invloejinge die de Son en Maan op alle schepselen hier beneden hebben, dat enige Godheid in die twe grote weerelds Lichten is. Rykant in sijner beschryvinge des Turkendoms het 2. boek 12. Kapittel. Van de Persianen verhaalt Della Valle in sijner Reisen 't 4 boek 17. hoofdstuk, datter velen onder zijn, (Mahomtanen evenwel) die aan de Sonne, Maan en Sterren bystaande Volstandigheden Formas assistentes, Intelligentias toeschrijven: van welken de selven, eveneens als onse lichamen van de ziele, bestierd, en levende zijn. §. 4. Van Gods heilige Engelen en den bosen Duivel spreken byna alle | |
[pagina 67]
| |
bladen van den Alkoran: en van den oorsprong der Duivelen veel gesonder dan de Ioden doen. Want sy d'Engelen voor onlichamelijk houden; schoon gelovende, datse wel lichamelik verschijnen, so ergens uit het 5. hoofdstuk blijkt. D'Engelen, seggense, zijn alleen die vaste en bestendige schepselen; en daar zijn geen andere welken derselver eigenschap past; gelijk het levyn Warnerius in sijne Miscellaneis uit seker boek verhaalt. Doch dit is nu op 't best, en op sijn Filosoofs geseid: want Mahomet self en wist niet beter, of d'Engelen zijn uit sekere stoffe, te weten uit vuur geschapen; gelijk by ons in sekere fabel, terstond te verhalen, wil te kennen geven. Ook spreekt hyder dikmaals al te vleeschelik af: ende geeft ons reden om te twijfelen, of hy niet wel eigentlik verstaat, het gene hy so menigmaal van hun gaan en komen, van 't horen der Wett, van hunne vleugelen; en dat meer is, van hun onderscheid als manneken en wijfken spreekt. Want dat meint hy dat in alle dingen is: gelijkmen in het 52. hoofdstuk pag. 594. daar af leest. Niet weiniger verkleint hy de waarheid der Engelen, wanneer hy d'oorsake van sommiger verstotinge daar in stelt, datse d'allergrootste eer aan Adam weigerden; die ook wijser was dan sy, en gemeensamer met God verkeerde: want God leerde aan Adam de namen aller dingen, die deselfen aan d'Engelen openbaarde, 1. hoofdstuk pag. 5. Eindelik, het groot getal der Bescherm-Engelen, dat hy aan de menschen geeft, doet ons mede beloven, dat hy de waarde van eenen Musulman tegen veele Engelen schatt. Van dit alles salmen nader bescheid vinden in 't gene ik nu verder uit den Alkoran verhalen sal. §. 5. Van der Duivelen aart en herkomst heeft hy sijn gevoelen op verscheidene plaatsen van sijn Wetboek voor al duidelik genoeg verklaard. Te weten, datse onder d'Engelen in 't begin van God geschapen, door nydigheid gevallen, en van God verstoten zijn. In 't 6. Hoofddeel pag. 169. word dit by hem dus verhaald. Wy hebben u, (dit soude God tot Mahomet gesproken hebben) geschapen en gemaakt: en aan d'Engelen geboden, Adam aan te bidden. Sy deden 't ook, alleen den Duivel uitgesonderd. Dit versta ik volgens d'onderscheidinge die Levinus Warnerius in een van hunne boeken vond. D'aanbiddinge behoort den grootsten God, soo veel den dienst betreft: maar anderen in aansien van eere; gelijk Adam van d'Engelen, en Josef van sijnen vader en broeders aangebeden wierd. Mahomet gaat voort, en verhaalt, dat God doe tot den Duivel seide: Wat lett u, dat gy Adam niet aanbid, so als wy 't u geboden hebben? Hy antwoordde: om dat ik meer ben dan hy: dewyle gy my van vuur, en den mensche van 't slijk der aarde geschapen hebt. Daar op heben wy hem geseid, vertrekt uit het Paradijs; dat is geen woninge der verwaanden. Gy sult in 't getal dergenen zijn die vol schande steken. De Duivel antwoordde: Laat my tot aan den dag der opstandinge. Waarom hebt gy my versocht? Nu sal ik den mensche van den regten weg afleiden; ende hem ter regter, ter slinker, en van alle zijden beletten in uwe Wet te geloven: en 't grootste deel van hen sal ondankbaar zijn. Wy seiden tot hem: vertrek uit het paradys: gy sult van al de weereld verworpen zijn, en van mijne barmhertigheid beroofd. Ik sal de Helle vervullen met de genen die u vervolgen. 't Selfde word in 't 14. 16. en 37. hoofdstuk | |
[pagina 68]
| |
pag. 293, 318, 511. weerhaald. En schoon dat hier nu slegs van eenen Duivel, als 't hoofd gemeld word: nochtans is sijne meininge mede geweest, dat'er groot getal van goede en quade Engelen is. Want in 't 7. hoofdstuk maakt hy wel van duisend goede Engelen gewag, die hem God eens in sijn gebed tot bystand uit den Hemel sond. En so spreekt hy mede van de Duivelen als van veelen, in 't 6. hoofdstuk seggende: wy hebben de Helle geschapen, om de Duivelen en menschen te straffen. §. 6. Den staat der Engelen en Duivelen heeft hy mede niet in alles qualik onderscheiden. So als die met God ende gelovigen zijn, so zijn dese tegen alle beiden. In 't 7. hoofdstuk seit hy. God heeft tot sijne Engelen geseit, ik sal met u zijn: versekert de treden der ware gelovigen. pag. 198. In 't 11. D'Engelen tsidderen in Gods tegenwoordigheid. pag. 178. In 't 20. Sy schamen sich niet hem te aanbidden. pag. 360. Vorder: God doet sijne Engelen nederdalen, en send sijne ingevinge aan de genen die hy wil 15. p. 296. Sulx meint hy dat in sekere nacht voornamelik geschied. D'Engelen dalen, door toelatinge huns Heeren, in dese nacht op de Aarde, en groeten de ware gelovigen, tot aan den dageraad. 96 p. 684 Sy sullen de gelovigen in den hof van Eden besoeken, hen groeten, en tot hen seggen; Siet daar de vergeldinge uwer volstandigheid! Siet daar de eeuwige genade. 12. p. 280. §. 7. Nu, so gereed als hy d'Engelen houd te zijn om God te dienen, tot nut der Gelovigen; so zijnse 't ook na zijn gevoelen, tot verderf der godlosen. Wanneer de bosen (seit hy) in hun uiterste liggen, so sullen d'Engelen hunne hand uitstrekken, om hunne ziele te grypen 5. p. 155. En vorder: Die lasteringen tegen God en sijne geboden spreken, d'Engelen des doods sullen hen doden. p. 172. Dus seide God tot Mahomet: Gy hebt d'Engelen gesien, d'ongelovigen deden sterven; Sy hebbense van voren en van achteren geslagen. 7. p. 203, 204. Om dese oordeelen uit te voeren word hen grote kragt toegeschreve: want een Engel genoeg is, om alle 's weerelds inwoonders te verderven; so als Levyn Warnerius dat mede in een van hunne boeken las. §. 8. Het quaad dat de Duivel doet, tot verleidinge der menschen, word mede by hen niet verswegen. 'teerste was, dat hy 't Paradijs ontseid, Adam en sijn wyf sondigen dede, en uit de genade, daarse in waren, vervallen. 1. p. 7. In het 2. hoofdstuk waarschowt God Mahomet, dat hem de Duivel voor d'ongelovigen sal doen vreesen p. 81. en daarna: de Duivel wil u mijne geboden doen vergeten. p. 150. Noch eens: Gedenk aan den dag in welken wy 't volk vergaderen, sullen, en tot de Duivelen seggen, ô Oversten der Duivelen, waarom zyt gy tegen den mensch opgestaan? p. 160. Want de Duivel heeft den mensch opgeblasen, en tegen de geboden der Godlike Majesteit doen opstaan. 56. p. 608. Self is sijn gevoelen, dat sich de boosheid der Duivelen tot aan de Sterren verheft: met welken God den Hemel versierd heeft, en bewaartse, seit hy, voor de boosheid der Duivelen. 40. p. 534. §. 9. Dit van d'Engelen in 't gemein: wat nu hunnen besonderen dienst belangt: de Turken, seit Thevenot, erkennen mede Bewaar-Engelen, maar in veel groter getal dan wy. (Hy meent die van 't Pausdom daar hy onder was) | |
[pagina 69]
| |
Want sy seggen, dat God 70. Engelen tot bewaringe van elken Musulman verordend heeft; schoon onsigtbaar, ende komt niemant iets over of sy schrijven 't hem toe. Ieder heeft syn amt, d'een om dit, d'ander om dat lid te bewaren; d'een om hem in dese, d'ander in die gelegentheid te dienen. Onder alle dese Engelen zijnder twee die 't bestuur over d'anderen hebben, en sich d'een ter regter, d'ander ter slinker zijde vlyen: ende worden Kerym kiatijb, dat is Barmhertige Schryvers genaamd. Die aan de regter zyde schryft sijns menschen goede daden op; die ter slinker de quade. Sy zijn so barmhertig, datse hem sparen, so hy enige sonde begaat eer hy sich te slapen legt; hopende dat hy sich bekeeren sal. So niet, sy tekenen 't aan: maar bekeert hy sich, so schryvende, Estig fourillah, dat is, God vergeve 't hem. Sy gaan overal met hem, behalven na de plaatse daarmen de natuur ontlast: daarse hem alleen ingaan laten, en wachten hem aan de deure, tot dat hy uitkome; dan nemense hem wederom in hunne acht. Hierom sullen de Turken, gaande om hun gevoeg te doen, in't ingaan de slinker, en in 't uitgaan de regter voet voor setten: op dat hen de Engel die de sonden opschryft eerst verlaten; en die hunne goede werken aantekent, hen eerst wederom by komen mag. Mahomet selve bevestigt dit verdichtsel, door dien hy in 't 52. Hoofdstuk p. 594. seit: O mensche! gedenk aan den dag, in welken gy uwen goeden en quaden Engel ter regter en ter slinker hand by u sult sien: Sy hebben alles aangemerkt en geschreven wat gy gedaan hebt. §. 10. Ondertusschen heeft alsulken fabel desen grond, datse der Zielen onsterflikheid en d'Opstandinge geloven. Die word door de voorseide woorden, en elders duidelijk geleerd. De gelovigen, seit hun Profeet, sullen in den Hof van Eden gaan: 12. p. 280. maar tot den ongelovigen seit hy; de Hell is de plaatse daar gy bescheiden zijt. p. 288. Om daar of hier te komen, so neemt God den mensche de Ziel als 't hem goed dunkt. 52. p 594. Doch sy keert weder in 't Lichaam na begraffenisse, om een streng ondersoek van twee vervaarlike Engelen, Munkir en Guanekir te ondergaan. De fabel daar af by Thevenot verhaald, als ook van de Beesten die mede in hun vleeschlijk Paradijs komen sullen, is so groffelik verdicht, dat ik my 't verhalen schaam. §. 11. Niettemin dient hier by, 't gene iets naders van den staat der overledenen te kennen geeft so sy dat geloven. Van sijn vleeschelijk Paradijs meen ik niet te spreken: also 't hier niet te pas komt, alle stukken van 't Mahomets Geloof te melden; maar alleenlik 't gene de Geesten betreft. De verdoemde hebben dan, na hun gevoelen, tweederley lot: of, wil 't iemant anders nemen, de saligen. Dat is sommigen hebben 't so wel gemaakt, datse aanstonds in des Hemels vreugde komen: anderen moeten noch enigen tijd, by gebrek van genoegsaam gelove, voor hunne sonde lijden, tot datse alle uitgewasschen zijn: daar na staat hen in 't Paradijs even grote vreugd voorhanden, alsden genen dieder ten eersten in gekomen zijn. Maar die geheel ongelovig en ondeugende geweest zijn, moeten eewig in de Helle branden: so dat ook hunne lichamen steeds tot assche vergaan, telkens van God herschapen worden, om hun lijden te vereewigen. So schrijft Thevenot, in 't 30. en 31. hoofdstuk van sijn Reisverhaal, en Rykant in 't 2.6. 12. cap. spreekter niet veel anders af. | |
[pagina 70]
| |
§. 12. De Zielverhuisinge van 't een en 't ander lichaam, niet alleen der menschen, maar ook der Beesten, heeft mede by Mahometanen plaats. Eene hunder gesindheden, diemen Munasihi noemt, getuigt Rykant in't 12. hoofdstuk sijns tweden boex, dat voor dat gevoelen staat. Hy verhaalter by, wat hier uit aan sekere Robaroski enen Pool, van enen drogist bejegend zy, die qualik nam, dat hy sijnen hond met de voet schopte: also hy van gevoelen was, dat de zielen der menschen na den dood in de lichamen van sodanige beesten traden, als met den aart en gematigdheid der genen best overeen quamen, diese te voren besield hadden, en dat also de Ziele van een vraat in 't lichaam van een verken, die van een geil ontuchtig man in dat van enen bok, van een edelmoedig man in een peerd, van een wakker man in enen hond overging, met meer omstandigheden aldaar breder te lesen. Van de secte eschrakim, dat is verlichte genaamd, versekert hy, datse volslagene Pytagoristen zijn; maar niet seer Alkorans gesind: ende nochtans de meesten van hen Scheichs, dat is Predikers, en voornaamste leeraars; hebbende ook redeliker gedachten van d'onlichamelikheid der Geesten, en hemelsche geluksaligheid. §. 13. De Sahins evenwel, hier voor gedacht, geloven swaarlik dat de Ziel onsterflik zy. En sodanig als dese Turken zijn, worden by Della Valle in sijn 4. b. 23. cap. enigen in Persien beschreven, diemen daar eblel tabquid, dat is luidende van waarheid of van sekerheid noemt. So als hy hun gevoelen verklaart, bemerk ik datse 't wesen der Ziel in de t'samenschikkinge der vier hoofdstoffen stellen: en datse dienvolgens na den dood op sulken wijse tot God werderkeert, alsse van God gekomen is: te weten, sy komt wanneer hy de hoofstoffen t'samen voegt, en sy gaat wanneer hyse weder om scheid. Dese, hoewel by andere Persianen verketterd, maken echter een seer groot getal. §. 14. Die van sulken gevoelens zijn, als ik daar verscheidene gemeld hebbe, tonen dat dan ook hier en daar met hun bedrijf. Della Valle verhaalt. b. 17. van de Bomen, dat de Persianen aan de grootsten en oudsten eerbiedigheid bewijsen; vermits sy geloven, datse 't vertrek der salige sielen zijn; waarom sy hen ook den naam van Pir, 't welk een oud man te seggen is, of Scheich, Oudste, of van Iman, Priester geven; wiens ziel zy wanen dat in sulken boom gehuisvest is. Anderen, hebbende mede van Pytagoras geleerd, kragt en verborgentheid in de Getallen te soeken: zijn daar door tot betekeninge van gelukkige of ongelukkige uren van dag en nacht, gelijk die van Coromandel; 8. §. 5. als mede tot allerley besweeringen geneigd. Sy geven voor (seit Marmol p. 1. l. 2. c. 3.) dat de hemelsche Geesten aan hen verschynen, ende hen volkomende kennisse van 's weerelds saken geven. Sy worden seer gevreesd en ontsien in Africa, om datse grote Wicchelaars zyn. De regel diense houden, is van enen Boni t'saamgesteld, welken d'Arabiers den vader der besweeringen en Wicchelaryen noemen ens. Van drie boeken die hy voornamelik gemaakt heeft, is het derde 't Geheim der godlike eigenschappen genaamd, handelende van de kragt der 't negentig namen Gods. Daarna: (want van dese past het best alhier te melden) By anderen is de Kabbala in't gebruik, heb- | |
[pagina 71]
| |
bende iet van 't joodsch; behalven dat syse uit de schrift niet halen. Want sy seggen dat het een natuurlike weetenschap is; doch datmen, om deselve regt in 't werk te stellen, een groot sterrekundig wesen moet. §. 15. Hy seit verder, dat binnen Alkair, en in de steden van Barbarijen een oneindig getal van menschen is, die sich onderwinden op driederleije wyse te wicchelen. D'eersten doen het door Toverkunst, met enige figuren diese trekken. D'andere vullen een glas met water, daarse enen drop olie in doen, die seer klaar word: daar in siense dan, na hun seggen, benden van Duivels, krygswyse voorstappende, een deel te water, en een deel te lande. So haast alsse blyven staan, vrage sy hen 't gene sy weten willen: die dan door tekens uit ogen en handen antwoorde geven. Maar om dese Wicchlerijen te doen, moetmen kleine kinderen hebben; want de groten seggen datse niet met alle sien. Deselven dan doende in d'olie kyken, so vragense, ofse de teikens wel sien die de Duivels maken: waarop se seggen ja. Dit geeft hun groot gelove, en jaagt hen veel geld in de beurs. Men noemse in Mauritanien Motolcimi Besweerders, om datse sich beroemen den Duivel met woorden te belesen. De derde soort deser Belesers zyn sekere vrouwen, die 't volk wysmaken, datse met de Duivelen omgaan; welker een deel witt, anderen rood zyn, of swart. En wanneerse wicchelen willen, berokense haarselven met swavel en anderen stank: waarop de Duivel hen bevangt, sose seggen; mits veranderende hunne stem, als of hy sprak uit haren mond. Daar op naderen de raadvragers, en vrage met grote vernederheid het gene sy begeeren te weten. 't Antwoord ontvangen hebbende, gaanse heen: mits latende in 't huis van de waarsegger een geschenk. §. 16. Men vind ook Bumicili, die buitentwyfel grote Wicchelaars zyn. Dese slaan sich (sose seggen) met de Duivels, en gaan geheel gekneusd en geslagen in grote schrik. Dikmaal sullense op den klaren middag voor allemans ogen sich gelaten te vechten, twee of drie uren lang, met javelyns en asegaijen, tot datse geheel afgemat zyn. Maar enen ogenblik gerust hebbende, herneemense hunne kragten, en gaan wandelen. Ik hebbe hunnen regel noch niet konnen verneemen, maar men houdse voor Godsdienstpligtigen. Anderen zynder in Barbarijen, die men Muhaoimi, Besweerders of Duiveljagers noemt: also sy sich beroemen de Duivels te verdryven: en wanneer 't hen niet en gelukt, so wyten sy 't der menschen ongelovigheid, of seggen dat het een hemelsch geest is. Dese trekken enige kringen, daarse sekere teikens in schryven; ende maken enige indruksels aan de handen of op 't aangesigte des besetenen: daarna berokense hem met vuilen stank, en doen hunne besweeringen. Sy vragen den geest, hoe hy in dat lichaam gekomen is, en hoe sijn naam is: mits gebiedense hem daar uit te vertrekken. §. 17. Nu moet ik noch enige staaltjes uit Rykant verhalen, die hy van de Turken meld. Dat slag van Dervis diemen Mevelevi noemt, draaijen sich kunstiglik met grote geswindigheid op 't spelen van de fleuit: seggende datse dit uit godvrugtigheid doen, na 't voorbeeld huns eersten stichters Mevelava; die sich dus veertien dagen lang om draaide, sonder voedsel te nuttigen, terwyl sijn vriend Haraze op de fleuit speelde: in voegen dat hy buiten sig self nedervallende, wonderlike openbaringen, en uit den hemel alle de regelen van sijne ordening ont- | |
[pagina 72]
| |
ving. Siet nu hoe sy dit exempel verder volgen. Tot ledigheid genegen, ende nochtans niet konnende ledig zijn, so leeren sommige kunsten en grepen met de hand doen, om 't volk op te houden: en anderen begeven sich door gemeenzame Geesten, ('t schynt dat de schrijver, op sijnen eigenen name sprekende, sulke Geesten mede erkent) tot tovery en besweeringe, waar op hy iets ter proeve uit Busbeek verhaalt, het gene ons hier noch eerst te passe komen sal. §. 18. In Egypten, seit hy vorder, is een klooster aan enen heilig Kederlei gewijd. De Dervis aldaar geven voor, datse door de kragt, die Kederlei aan hen medegedeeld heeft, d'adderen en slangen betoveren konnen: ende handelese so ombeschroomd, als wy de beesten doen die sonder vergif zyn. Daar zyn ook anderen die de beten der adderen noch slangen niet en vresen: maar deselve metterhand uit sakken trekken, daar syse in besloten houden gelijkmen wormen uiter aarde haalt. Anderen wederom, die de slangen met enig woord besweeren, ende hen kort doen stille staan, wanneerse langs de platen des Nyls zyn kruipende. Enige deser luiden geven voor, dat dit erflik in hun geslagt is, en van vader tot soon overgaat; anderen wederom, dat hen dit van God is toegestaan, uit insigt hunder deugden heiligheid. Op dit stuk hy ik by monde wel gehoord verhalen, dat in Persien en Indien menschen zijn, by d'onsen voor Toveraars vermaard, die de slangen in ene dose konnen doen danssen, 't hoofd daar boven uitstekende, op't geluit van hun gesang, 't of fleuit of snarenspel: 't welk ons hier na ook noch te ondersoeken staat. §. 19. Dus veel dan ook van de Mahometanen geseid, geeft genoegsaam te verstaan, dat sy al mede, gelijk d'anderen, doen so alsse geleerd zijn. Want hunne Toverijen en Besweeringen, sose al uit hun bygelove niet ontstaan, konnen echter met het selve wel bestaan. Die aan 's hemels Lichten siel en leven passen, hunne kragt in 't stuur van 'smenschen doen erkennen, en geheimenis in de Namen, Letters en Getallen stellen: wat wonder is 't dat sulke menschen Tovery en Wichlerij, en dat noch wel op hunne wijse als een deel van Godsdienst plegen? So ook mitsdien datse d'Engelen niet geheel als sonder lichaam bemerken: so en is 't niet vreemd, datse insgelyx derselver verschyningen, het zy droom, het zy wakende, geloven. En als schepselen van mindere waarde dan sy selve zijn, en die elken Musulman by menigte ten dienste staan: so schijntet ook niet vreemd, datse door belesingen, met sodanige karacters van geheime kragt, tot ieders dienst geroepen worden. niet weiniger sal het dan ook helpen moeten, datse de bose Engelen, hunne gesworene vyanden, door de selfde kragt en middelen verbannen. Nu word het tijd, dat wy tot het Kristendom overgaan, om te sien hoe 't daar gebakend is. |
|