| |
XII. Hoofdstuk.
't Gevoelen der Joden word met reden mede ondersocht.
§. 1. TOt noch toe hebben wy niet als 't Heidendom gesien, dat geen ander licht dan van Naturen heeft: nu gaan wy dan verneemen, wat de genen die door de Schrifture verlicht zijn, desen aangaande geloven of bedrijven. Doch die en zijn niet eenerley; maar in Ioden, Mahome-
| |
| |
tanen, Kristenen onderscheiden. D'ongelijke maten der verlichtinge, die sy ontfangen hebben, of te werk stellen, heeft dit onderscheid gebaard. Ik sal van de genen beginnen, die verdst van 't Kristendom, ende also aan 't Heidendom de naaste zijn. Voor sodanig schijntet wel datmen 't volk van Mahomet behoort te houden; door dien wy een vooroordeel ten goede van de Ioden hebben, als Gods volk van ouds. Maar onaangesien watse by ouds geweest zijn, so als wy hen op heden veranderd sien, de Mahometanen komen ons veel nader by. Beide schuw van Afgodsdienst, erkennen sy maar eenen God, en sijn Woord voor den eenigsten regel huns Geloofs. Maar de Ioden niet meer dan het oud Testament: de Mahometanen ook het Niewe; behalven datse den Alkoran, zijnde de Wett van Mahomet, by die van Moses en van Christus voegen, tot beider verbeteringe. Doch het selfde bykans word by de Ioden met den Talmud, houdende d'insettingen der Ouden, gepleegd. Als 't er op aan komt, so wordt d'onfeilbaarheid der boeken van de Wet en 't Euangelium misschien beter by 't volk van Mahomet dan die van de Wet alleen in 't Iodendom besorgd. Daar by komt, dat Iesus Christus, na Mahomets leere voor een groot Profeet, en boven Moses erkend en geëerd; maar van de Ioden yselik vervloekt word. Om die reden seg ik, dat de Mahometanen wel de helfte nader zijn aan 't Kristendom, dan de Ioden hedendaags. En wat behoev ik meer dan dit? In 't gene daar wy na af handelen, gaan de Ioden niet so verre af van 't Heidendom, als de Mahometanen doen. Dat moet blijken uit het gene ik daar af te berde brengen sal.
§. 2. Nu, so lang als wy niet dan met Heidenen te doen hadden, moesten wy hun gevoelen van de Goden, Geesten en Zielen ondersoeken. Maar hier valt van geen Goden iets te seggen. De Ioden, schoon alleer te overdadigd tot Afgoderij geneigd, zijn 't seder de Babylonische gevankenisse, nu 2200. jaren lang, so vreemd van de veelheid der Goden, datse self maar eene persoon in d'allereenigste Godheid erkennen. Sy geloven uit de Schrift, dat die eene, almagtige en algenoegsame God alles uit niet geschapen heeft, als noch alleen bestiert en in wesen houd. Onder sijne schepselen tellense Engelen en Menschen: en dese sodanig, datse ene Ziel hebben, uitneemender dan de beesten; hoewel van minder volmaaktheid dan d'Engelen selve zijn. Dit is van ouds af hun geloof, en dus verre komense dan ook beter dan de Mahometanen (gelijk hier na geseid sal worden) met de Kristenen over een.
§. 3. Doch men moet hen gelove, so als 't by ouds was, doe noch d'eerste Tempel stond, van 't gene daarse namaals allenxkens toe vervallen zijn, behoorlik onderscheiden. Sy waren doe regtsinnig; (uitgesonderd veele die sich tot Afgodery vervoeren lieten) ende hadden buiten twijfel van d'Engelen, Duivelen, Zielen der menschen, geen andere gedachten, dan ons de Schrift noch heden leert. Sullen wy hen dan aanmerken als die van ons verschillen, so moeten wy hen in later tijden sien; te weten, van doe af dat hun staat sich neigde tot den vall, en 't Kristendom 't hoofd op stak. Maar mitsdien datse heden tweederhande zijn; de Karrajim, die sich blotelik aan de
| |
| |
Schrift houden, en de Rabbanim, die d'Overleveringen hunder leeraars volgen: so vereischt het klein getal datmen heden van die eerste soorte vind, dat wy 't op de laatste nemen. Gene zijn een overblijfsel van de Sadduceën, in Europa naaweliks bekend; gelijk dese noch afsettelingen van de Fariseën zijn.
§. 4. Schoon wy ons nu aan de laatsten houden, so magmen echter noch een nader onderscheid tusschen d'oude en hedendaagsche Ioden merken. Voor ouden versta ik sulke, die in des Heeren Iesus, of der Apostelen tijd, of niet veel later geleefd hebben. Filo, de geleerdste en bescheidenste der Ioden, verscheelde van Plato niet seer veel: seggende ‘dat de Sterren besield’ zijn, en door eigene verstandigheid in 't ronde beweegd worden. Dus verre stemt hem Ben-Maimon toe, die dat gevoelen kortelik aldus begrijpt. Alle de Sterren en Hemelkringen hebben Ziel en kennis en verstand, leven en geduursaamheid: hem kennende door wiens woord de Weereld gemaakt is. Elk derselven roemt en verheerlikt sijnen Maker, vermogens ieders weerdigheid en uitneementheid, gelijk als d'Engelen doen. En gelijkse God kennen, so verstaanse mede wat sy selve zijn; als ook d'Engelen boven hen zijnde. Doch so is de kennisse der Sterren en Hemelronden minder dan der Engelen, en meerder dan der Menschen. Dus lees ik in sijn boek van de Gronden der wett, in 't 3.cap. §. 11.
§. 5. Nader komende tot de Geesten, 't zy Engelen of Zielen der menschen, so sienwe oude en nieuwe schrijvers niet so effen t'samenstemmen. Wat d'eersten belangt: Filo was van dit verstand. De Lucht gelooft hy ‘vol geesten te zijn, welker sommigen, als de volmaaksten, nooit lichamen aandoen; maar op en nederwaarts gaan en keeren, ten dienste van den groten God. Andere, van slechter maaxel, nemen lichamen aan: tot welken, door den dood afgelegd zijnde, sommige namaals wederkeeren; andere, vedrietig van dit leven, trekken hoger op, en leven daar in rust. Dan sijnder noch andere, (nu begin ik sijne eigene woorden te verhalen) de suiverste en beste van allen, van hogen en godliken verstande, d'aardsche en nietige dingen versmadende, dienaars van den Almagtigen, ende als oren en ogen des groten Konings, die alles horen en sien. Dese worden by de Filosofen Genij, in de H. Schrift seer voegelik Engelen, dat is Boden, genaamd. Want sy zyn tusschenboden; die des Vaders bevelen aan de kinderen, en der kinderen gebeden aan den Vader overbrengen, daarom ook van hen geseid word, datse op en nederklimmen. In sijn boek van de Dromen spreekt hy dese taal.
§. 6. Wilmen nu hier by de Ioden van de latere tijden horen, en besonderlik watse van de nature der Engelen gevoelen daar over seit W. Vorstius met regt, in sijne Aantekeningen over Ben Maimons Gronden van de ‘Wett, dat sy 't onderlinge niet wel eens zijn. Sommige van gevolen zijnde, datse uyt de fijnste elementen geschapen zijn; gelijk R. Iuda in sijn boek genaamd Cusxi 4. §. 4. meld. Andere (gelijk de schrijver van 't boek Iezira, so deselfde R. Iuda seit 4. §. 25.) houden d'Engelen uit den H. Geest te zijn. Ook word in 't boek Chagiga fol. 14. gemeld, dat noch dageliks dienstbare Engelen door Gods woord geschapen worden. Maar
| |
| |
Ben-Maimon self spreekter, (gelijk doorgaans van andere dingen mede) veel wijsliker af. 2. §. 4. D'Engelen, seit hy, hebben ene wesentheid (thora, formam) die sonder enige stoffe bestaat: de wyle sy geen lichamen zijn, maar wesentheden, (thoros, formae) van malkanderen onderscheiden.
§. 7. D'Onderscheidinge der Engelen, in den joodschen sin, wil ik ook liefst uit den selfden schrijver voorstellen; want niemant hunder allen by hem in geleertheid of bescheidentheid te gelijken is: op dat ik immers hen geen ongerijmder leere, dan de besten onder hen self erkennen willen, toe en schrijve. Hy toont vervolgens sijn gevoelen dan op desen sin. ‘Wanneer de Profeten seggen, datse Engelen als vuur, en met vleugelen gesien hebben: sulx word profeetscher wijse, en by gelijkenis geseid; om te betekenen datse niet lichamelik noch swaarlijvig zijn. Gelijkerwijse word God self een verteerend vuur genoemd, te weten oneigentlik: en so is mede te verstaan, hy maakt sijne Engelen winden. (In onsen Bybel, Geesten; 't Hebreewsche woord ruah word op beiderleije wijse vertaald.) D'Engelen dan, sonder lichaam zijnde, worden wesentlik, ende met een trapswijse, in waardigheid van malkanderen onderscheiden; waar in d'een den anderen overtreft. Daar past hy dese woorden op, die hoger is dan de hoge neemter acht op. Pred. 5.7. Niet echter, dat des eenen plaats boven den anderen verheven is, gelijk 't wel met de menschen gaat: maar gelijkmen spreekt, dat van twee wijsen d'een wijser-is als d'ander; alsmede dat d'oorsake 't veroorsaakte te boven gaat. So wil hy dan hebben, dat God self die van d'eerste waardigheid; doch dese dan die van de tweede, en de tweede die van de derde, ende so vervolgens hebben voortgebracht.
§. 8. Deser Trappen of Ordeningen worden gemeenlijk by de Ioodsche schrijvers tien gesteld; ende by den selfden Ben-Maimon, gelijk mede in 't boek Midrasch Bereschyt, aldus van boven af tot beneden toe, met hunne namen onder scheiden, 1. Chaijos hakkodesch, 2. Osanim, 3. Oralim, 4. Chasmalim, 5. Serafim, 6. Malachim of Engelen, 7. Elohim, 8. Bene Elohin, 9. Cherubim, 10. Yschim. Gemerkt dat de betekenisse deser namen meestendeel onseker, en verre te halen is: so sal ik se ten kortsten vertalen; so als ik uit de verklaringen, daar af te lesen, ten allernaasten raden mag. 1. Heiliglevende. 2. Raderen. 3. Sterk van kragten, 4. Vuurvlammen, 5. Brand-vonken, 6. Boden, 7. Goden, 8. Godessonen, 9. Tempelbeelden, 10. Mannen. D'eersten meintmen so genaamd te zijn, om datse op uitneemender wyse dan de mensch, oorspronkelik heilig, en door hunnen invloed oorsake des levens van de volgende schepselen zijn. De laatsten mogen daarom de naam van Mannen dragen, om dat sy de genen zijn, diemen leest dat bywijlen, van Gods wege in mans gedaante plegen te verschijnen. Dese zijn 't ook (seit Ben-Maimon wederom §. 9.) die alleen met de Profeten spraken, ende op den naasten trap der menschelijke wetenschap staan.
§. 9. Dus verre, hoe sy onderling verschillen: nu sal ik denselfden met sijne eigene woorden laten seggen, wat dese 10. Ordeningen t'samen van God en menschen onderscheid. Alle dese levendige wesentheden kennen den Schep-
| |
| |
per met een seer uitneemende wetenschap: ieder na eisch sijner ordre, niet na vereisch sijner uitnementheid. Dienvolgens kan d'eerste trap de waarheid des Scheppers niet begrijpen, sodanig als hy in hemselven is; also zijn verstand al te bekrompen is, om hem te bereiken. Nochtans komt hyder verder mede, dan eene der wesentheden die van lager ordeninge zijn. Ende kent noch ieder van deselve, tot de tiende toe, den Schepper volkomeliker dan de menschen, uit stoffe en vorm (of wesentheid) bestaande.
§. 10. De Kabalisten, naaste wegwijsers tot de Ioodsche Toverkunde, zijn mede met die tien Ordeningen niet te vreden: maar al 't geschapene word by hen eerst in vier kringen verdeeld. D'eerste is der Uitwasemingen, Avilos; anders Sefiros, Lichten genaamd, by de Ioodsche meesters van ouds beroemd. Dese willen hen noch Schepselen, noch 't wesen van den Schepper, maar desselfs onderscheidelike volmaaktheden geheten zijn so het Manasse ben Israël op't naaste verklaart; deselve met d'Ideën van Plato vergelijkende, die hy voor hoofdsaken aller dingen hield. Ende wordender sodanige tien by hem geteld: de Kroon, de Wetenschap, de Voorsigtigheid, de Hoogstatelikheid, de Dapperheid, de Schoonheid, de Overwinning, de Heerlikheid, de Grondslag, het Koningrijk. Den tweeden ring noemense der Scheppinge; waar in d'Engelen zijn, van alle lichamelikheid afgescheiden, ende in tien ordeningen, die te voren §. 8. genoemd zijn, verdeeld. In den derden hebbense Jetsira, het Formsel of 't Formeersel gesteld. Daar toe brengense d'Engelen die enige gemeenschap met een lichaam hebben. De vierde ring besluit al 't overige schepsel, 't welk by hen Aschija, 't Maaksel genoemd word.
§. 11. So ik meer uit der Ioden schriften van d'Engelen by eenbragte, wat dese en gene hunder leeraars in't besonder daar af gevoelen: het soude misschien met het voorseide niet veel gemeenschaps hebben; so verscheiden alsse hier en elders van gevoelen zijn. Dan dit is echter van 't voornaamste noch. Sy weten ons van driederhande Engelen te spreken. D'eerste soort is t'eenemaal van alle stoffe onbelemmerd; ende staan met hun vieren elk aan enen hoek van Godes troon; Michaël ter regter, Gabriël ter slinker, Uriël ter voorste, en Rafaël ter achterste zyde. Dit leert ons R. Eliëser in 't 4. sijner Hoofdstukken. Hunne namen hebben vry wat te beduiden: Michael, wie is als God? Gabriël, God myne kragt, Uriël, God mijn licht, en Rafaël, God mijn Geneesmeester. Dese worden nooit aan menschelijke oge, noch in menschelike gedaante, dan alleenlik aan Profeten in gesigten vertoond. Van het tweede slag zijn de goede Engelen, door welken God de Weereld regeert: die dikmaals in menschelike gestalte aan de Profeten verschenen zijnde, ende boven 's Hemels rond woonachtig, het heir des Hemels genaamd zijn. Maar beneden de Maan onthouden sich de Schedijm, of Kakodaimones, gelijk I.2. §. 12. zijnde bose Engelen, door welken God sijne gramschap en oordelen uitvoert. Dit is het derde slag, waar af wy nu het joodsch gevoelen ook wat nader horen moeten.
§. 12. De Duivelen worden by den Ioden Engelen des verderfs of des doods, als mede Satanim, Satans, dat is Tegenstanders genaamd. Men kan hunne
| |
| |
meininge hier over best uit Filo verstaan, die in der Apostelen tijd geweest is. Dit is 't daar hy daar af in 't boek van de Reusen schrijft. 't Gene andere Filosofen den naam van Genius geven, dat is Moses gewoon Engelen te noemen. 't Woord Genius neemt hy te breed, (of hy moest van d'Engelen smalder spreken) volgens 't gene hier voor 2. §. 13.14. aangetekend staat. Dit zijn (seit hy verder) De Zielen die door de Lucht vliegen; 't gene niemant voor een verdichtsel houden moet. Daarom verklaart hy 't nader aldus. Gelijk in't gemeen geseid word, datter goede en quade Geesten zijn, insgelijks ook Zielen: so mede de Engelen. Sommige diemen goeden noemt; zijnde sekere gesanten, tusschen God en de Menschen heen en wedergaande, volherdig door sulken onberispeliken en overschonen dienst: andere daar tegen onheilig, verfoeijelik; die gy self ook sonder liegen verdoemelijk noemen soud.
§. 13. De herkomst der bose Geesten word by den Ioden verscheidelik verhaald. Manasse Ben Israël derf seggen, datse op den tweeden dag der scheppinge van God self zijn voortgebracht. probl. 23. R. Eliëser sal ons hunnen af val melden, daar hy int' 13. hoofdstuk dit van schrijft. De dienstbare Engelen seiden tot den Heiligen Gesegenden God: Heere de gansche Weereld, wat is de mensche, dat gy so veel werks van hem maakt? Wat is hy meer dan ydelheid? want hy slegts op der Aarde iets te seggen heeft. Sijn antwoord was; wat meint gy my alleenlik in der hoogte te roemen? Deselfde die ik hier ben, die ben ik beneden ook. Siet toe, wie van u dat alle schepselen by hunne namen noemen kan. Maar sy en konden geen van allen. Terstond staat Adam op, en noemt alle schepselen by name. Sulx de deinstbare Engelen siende, seiden tot malkanderen: laat ons t'samen raad sluiten; hoe wy Adam sullen doen sondigen tegen de Schepper; of hy sal ons meester worden. Daar was doe Sammaël, een groot Vorst in den Hemel met de Heiliglevenden, hier voor 12. §. 8. ook genoemd) en de Serafynen uit ses benden; ende Sammaël nam sijn geselschap uit twaalf, en gaf sich na beneden, om alle schepselen te sien, die de heilige gesegende God geschapen hadde. Maar hy en vond geen listiger om quaad te doen dan de Slang. Daar op komt hy dan tot de verleidinge en den val des menschen; daar hy even sterk over fabelt als 't gene daar nu verhaald is. Doch dese verleidinge des menschen was des Duivels val. Daar van siet hy; hoe God Adam, Eva, en de Slang elk hunne straffe opleide. Hy bragtse alle drie voor hem, en besloot het vonnis ten Adam en Eva, uit negen vloeken en den dood. Doch Sammaël en sijne bende plotsten hy van boven neer uit den Hemel, de plaatse sijner heiligheid, hiew de Slang de voeten af, (want daar te voren hadse de gedaante eens kameels, daar Sammaël op reed) en vervloektese boven alle beesten en gedierten. siet daar den val des Duivels op sijn Ioods. Want men mag dit verhaal op Eliësers rekening alleen niet stellen: de Targums, gebruikelike en gemeene uitleggingen hunder grootste leeraars, melden 't selfde menigmaal, en Mose Maimons soon in sijn More Nebochym 2. deel 30. cap.
§. 14. Een tweede afkomst van Duivelen word aan Lilis toegeschreven. Dit is de naam, seit Manasse, van een Duivels wijf, dat na sommiger gevoelen Adams vrouw geweest is, eer hem God met Eva dede trouwen. Het woord is in
| |
| |
de Schrift Iesa. 24:14. te vinden; ende aldaar, volgens wijser luiden kennisse, van onse Oversetters in ruime betekenis, om der onsekerheid wille Nachtgedierte verduitscht. Doch hun Rabbi Elias sal ons de geheele legende in sijn Thisbi dus vertellen. Men vind beschreven, dat in de 130. jaren, in welken sich Adam van sijn wijf onthield, Duivelinnen tot hem quamen, die van hem beswangerd wierden; waar door hy Duivels, Geesten, Nachtspoken en Schrikgeesten teelde. En op een andere plaatse vind ik, dat de Duivels van vier moeders zijn, Lilis, Naome, Ogeres en Machalas. Ook leest men in't boek van Ben-Sira, op de 60. Vrage, dat Nebucadnetsar hem vraagde, waarom dat kinderen sterven op den achsten dag? Waarop hy tot antwoord gaf, om datse Lilis om den hals brengt. Van welke sake hy ter selfde plaatse veel in 't breede verhandelt; dat my verdriet alhier te schrijven, vermits ik 'er gansch geen geloof aan sla. Men siet der halven de grovigheid der joodsche verdichtselen; so seer, datse aan hun eigen volk, hoe lichtgelovig 't anders is, ook wel ongelooflik schynen.
§. 15. Doch of die vier voorseide duivelinnen niet genoegsaam waren, om de weereld met bose Geesten te vervullen: so isser noch een derde geslagt uitgevonden, volgens 't gene men leest; dat Gods Sonen der menschen kinderen aansiende, datse schoon waren, uit deselve wyven namen diese begeerden. Gen. 6:2. Door die Sonen Gods hebben de Ioden al van ouds af Engelen verstaan: ende seit derhalve Iosefus, in 't 1. b. van de Oudheid. 4. cap. dat veele van Gods Engelen sich met de vrouwen vermegende, een baldadig geslagt hebben voortgebracht. De namen der Engelen die sich in dit hoerdom verliepen, zijn hem mede bekend. Aza en Azaël warender de hoofden af; en wierden beide op Naëma, Kajins dochter, die schoon was, verliefd. Hier van zijn de Reusen voortgekomen, daar de Schrift ter gemelde plaatse af spreekt: doch die, na dit verslag, half Duivel half Mensche moeten geweest zijn. Asmodi, de bose Geest van Sara Raguëls, in d'historie van Tobias cap. 3:8. gemeld, was mede uit dit huwelik gesproten. Andere (meinen dat hy Sammaël self is. Vraagt iemant, hoe de Geesten tot de kinderteeling deugen? Eliëser salder in 't 22. Hoofdstuk dit bescheid op geven. Ten tijde alsse vielen uit de plaatse hunder heiligheid, so wierd hunne kragt en gestalte als der menschen. En daarmede is het uit.
§. 16. Doch om niet benodigd te zijn, sich met verdichte geschiedenissen te behelpen, so gaanse liever (gelijk sommigen der heidensche wijsen 2. §. 12.) versinnen, dat die bose Geesten halfslagt Engelen en Menschen zijn. Daar toe brengt G. Vorstius in sijne Aantekeningen op R. Elieser, uit R. Scheen Toob de navolgende woorden by. Uit den invloed van desen Oversten ('t is daar R. Nitron van de voorseide Lilis spreekt) zijn alle de vermogens der Duivelen, Nachtspooken en bose Geesten voortgekomen, die in menschen gedaante gesien worden. Ende is desen aangaande 't seggen der geleerden, datse so wel de gelijkenisse der menschen als der Engelen hebben: dewijlse aan d'eene kant niet so fijn van maaksel zijn, (als d'andere Geesten) noch aan d'andere zyde van so groven stoffe t'saamgesteld als de menschen. Wilmen nu de reden weten, waarom dat dese wanschepsels den eenen tijd Geesten, den anderen tijd als menschen,
| |
| |
dan Mans dan Vrouwen by de Ioodsche meesters genoemd zijn; dat sal ons deselfde Scheem Toob in 't 5. hoofdstuk seggen, gelijk het Vorstius op 't 22. cap. van R. Elieser verhaalt. Uit dese ordeninge ('t is van 10. de tweede daar hy af spreekt) komen tweederley slag van dwase Geesten (Satyrs) in de weereld; speelende gelijk menschen: en verschijnen denselven in den droom; als schone vrouwen; somtijds in mannen, somtijds in vrouwen sich verscheppende.
§. 17. Nu moeten wy noch hun gevoelen van der menschen Zielen verstaan; so sy 't self maar weten. Want uit het gene flus §. 12. van Filo geseid wier, blijkt alreeds, dat hunne geleerdsten op 't onderscheid der Engelen en der Zielen niet seer naauw en sien. Hunne meeste meeninge nochtans, aangaande der Zielen aart en oorsprong, heeft de geleerde Hoornbeek in sijn boek tegen de selven dus in 't kort begrepen. Hun gevoelen is, seit hy, pag. 319. dat alle Zielen teffens geschapen zijn; en dat op den eersten dag, met het Licht. Ende niet alleenlik dat; maar ook by paren, van man en wijf: so dat hier uit, wel te weten gelukkige en vreedsame huwelike ontstaan, wanneer iemant sijne eigene Ziel, of die met de sijne geschapen is, ten huwelike krijgt: maar ongelukkkig en tot straffe van den mensche zyn sodanige huweliken, daar iemand een lichaam bekomt, waar van de Ziel in de scheppinge met de sijne niet en is gepaard geweest. Daarmede heeft hy te worstelen, tot dat hy sich betere; als wanneer hy in de twede echt met de regte Ziel, sijn wederpaar, vereenigd, een gelukkiger leven leid. Manasse Ben Israel heeft dit op verscheidene plaatsen, als in sijnen Conciliador de 6. vr. p. 12. in sijn twede boek van d'Opstandinge 13. cap. en 3. b. 9. cap. de Termino Vitae. sect. 8. p. 207. verder uitgebreid, en in sijner Vraagstukken het 15de op joodsche wijse ten breedsten bevestigd.
§. 18. Belangende den staat der Zielen na dit leven: de μετέμψύχωσις van Pytagoras word by hen meede gemenelik geloofd; en dese Zielverhuisinge Gilgul, dat is, Wentelinge genaamd. Dit meinense dat driemaal gebeurt. So staat in Tisbi op 't woord Gilgul aangetekend. Het gevoelen der Kabalisten is, dat ieder Ziele driewerf geschapen word: willende te kennen geven, datse sich wentelt door de lichamen van drie menschen kinderen. (dit word quanswijs uit Iob. 33:29. bevestigd) Waaruit sy seggen, dat de Ziele van den eersten mensche sich gewenteld heeft in 't lichaam van koning David, en van David sich in 't lichaam van den Messias overwentelen sal. (Die verborgentheid is in drie hebreewsche letteren van Adams naam besloten; A. Adam, D. David, en M. Messias.) So is mede by hen geleerd, dat de Zielen der boosdadigen in de lichamen der beesten overgaan, elk na den aart der sonden diese begaan hebben. So sal de Ziele des genen die eens anderen mans vrouw beslapen heeft, in enen Kameel verhuizen. Daarom seit David: Ik sal den Heere singen, ki gamalalaij om dat hy my welgedaan heeft. Dat vertalen sy, om dat hy my van den kameel verlost heeft: sich daar mede behelpende, dat het Hebreewsch woord , anders gestipt en gelesen, gemaal een kameel te seggen is.
§. 19. Enige zijn echter van gevoelen, dat de Zielen der godlosen met de lichamen vergaan. Iosefus geeft sulx den Fariseen te sijnen tijde na, datse de Zielwentelinge alleenlik den godvrugtigen toepassen; maar den God-
| |
| |
losen ene eewige pijniginge bescheiden. In sijn 2. b. van de I. Oorl. 7. cap: De Sadduceën, so ons Gods Woord selve Getuigt, geloofden den Opstandige noch Engel, noch Geest. Matt. 22:23. Hand. 23:8. Maar nu hebben de Ioden enen anderen vond, die hunne Toverkonst en besweeringe kragtig stijft. De Ziel van 't lichaam gescheiden, moet noch een geheel jaar op 12 maanden lang rondom 't lyk swerven: in welken tijd de Bose geesten die sich in de Lucht verhouden, Malachej chabbala, dat is pynigduivels, en andersins genaamd, gelegentheid vinden en vermogens zijn, desleve wederom in hunne lichamen te brengen; en daar uit op de besweeringen antwoord te geven. En dus quam 't, meinense, dat de toveresse tot endor de ziel van Samuël (als binnen 't jaar na sijnen dood geschied) in sijn eigen lichaam wederom verwekken konde. Manasse ben Israël steekt ons dit so in de hand: en seit dat het der ouden gevoelen is, 't welk hy meest uit de Gemara Sjabbas gehaald heeft. Sommigen nochtans zijn van veel gesonder oordeel geweest; gelijk wy hier na noch sullen sien, wanneer ons dat exempel in het twede boek ter hand sal komen.
|
|