De betoverde wereld
(1691-1693)–Balthasar Bekker– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
sen en Iapanders, de Siammers en Peguanen, mitsgaders de volkeren in dat Indien dat van ouds bekend was, en van Bengale westwaart tot aan Gusuratte strekt, gaan d'anderen te boven; en die van Sina aldermeest. Sulke moeten 't zijn, die ons in 't verstand van hun gevoelen brengen sullen, en eenigsins reden geven van hun bedrijf. Men salse allegaar, wanneer ter op aan komt, als uit eenen monde horen belijden, datter eigentlik maar een opperst godlik wesen is, welx kragt sich over alles is uitstrekkende. Ondertusschen, de verscheidene voorwerpselen en uitwerkselen der godlike bestieringe bemerkende; hebben sy (gelijk voor van d'ouden gemeld is) 't bewind des weerelds, tusschen twee Hoofdgoden, en veel meer Ondergoden, hemelsche en aardsche Geesten, verdeeld. §. 2. Dus sietmen de Iapanders aan Chaka en Amida het opperbewind van alles; maar 't besonder bestuur des Hemel aan Tankonida, Benjamonda, Homokanda, Zojola, Pipi en Jisus vertrouwen; welke laatste de zielen der verstorvenen na den hemel voert. Onder de Sinesen is de voornaamste secte der genen die den groten heilig Konfut volgen. Dese (seit Carolyn met de woorden van Trigaut) erkend en aanbid maar eenen God; van welken sy gelooft, dat hy alle dese benedenste dingen onderhoud en regeert. Sy eeren ook enige Geesten; maar met mindere eere, ende schryven hen so groten heerschappye niet toe. Sy dalen doorgaans in hunne gedachten van God tot de Ondergoden, en van dese tot de Geesten mitsdien dat d'opperste God den Hemel door Laocon Trautei, dat is den Bevelhebber des groten Gods; en de onderste weereld door Cansay regeert. Voorts dat dese Cansay drie geesten, Tanquam, Tiquam en Tsuiquam, onder sich heeft: welker eerste in de Lucht, de tweede op der Aarde, de derde op de Zee regeert. Onder de mindere Goden, een groot getal uitmakende, tellen sy mede de vinders der konsten; ende besonderlik Sieha, Quanina en Neoma; eenen god, en twee godinnen. Onder de Tartes zijn die van Samarkand, die de rijken van den Mogel besluiten, de wett van Mahomet toegedaan. Maar by d'anderen, en besonder die van Niuche (welk rijk nu over dat van Sina heerscht) word insgelijks geloofd, dat de Godheid onder twee verdeeld is; den eenen des Hemels, en den anderen der Aarde: maar setten den eersten so hoog, en den tweeden so laeg, datse in der daad maar eenen God erkennen. §. 3. De Peguanen stellen eenen oppersten God, Duma, die goed is, en enen tweeden die quaad is; en daarom by de Kristenen voor den Duivel gehouden word. Voorts gelovense mede: dat van vele goden elk het sijne waarneemt: onder welken de voornaamsten zijn, Korko Vitas, de oudste, van wien alle d'anderen afhangen; Osima, die de beweeger van alles is; Apalita, die de heilige reisigers geleid; en Fotoko, die by Duma hun voorbidder, en meest voor der verstorvenen sielen is, die in 't duister hol van 't Rookhuis verwesen zijn. De Siammers erkennen eenen God, die met vele mindere Goden in den Hemel woont; onder welken sy mede d'overledenen stellen, die hunne wetgevers geweest zijn. §. 4. Onder de Iavanen, op welker bodem de hoofdplaatse der Neder- | |
[pagina 27]
| |
landsche Maatschappy van Indien, de stad Batavia leit, zijnder die de verhuisinge der zielen geloven. Insgelijks de Zingalers op Zeilon, eeren beneffens de 4. Goden, onder welke 't geheel bestier des weerelds verdeeld zy, ook de sielen der verstorvenen, die op aarde loffelik geleefd hebben. Beide geven sy also te kennen, datse mede Daimonas erkennen. De Iavaansche konnen goed of quaad; maar de Zingaalsche niet dan quaad zijn. §. 5. De volkeren in de landen benoorden de kaap van Komoryn gelegen, en sich tot aan 't gebied van den Mogel toe strekkende, schoon byster verscheiden, komen echter daarin mede overeen, datter een opperste Godheid is; het zy datsy hem Wistnow of Eswarai noemen: doch die de weereld niet dan door Ondergoden regeert, daar Bramma, schepper en bestierder van alles, 't hoofd van zy. Of dat dese drie van Tschekti, den eenigsten en allerhoogsten God afhangen: want alles ondersocht salmen bevinden, dat dit onderscheid niet so seer in de saak als in de namen leit. Maar Bramma meinense dat aan Indre of Dewendre 't hoogst gesag over de acht oppervoogden van de boven weereld geeft. welke hoger dan de Aarde, ende nochtans beneden Brammalocon, de woonplaats van Bramma, geplaatst zijn; in welker seven de zielen der menschen die wel geleefd hebben, en in d'achtste die van de verdoemden, na den dood ontfangen werden. Van die Goden gelovense, datse enigsins mede menscheliker wijse geteeld, en getrowd zijn; ende wel in liachamelike gedaante op der Aarde verschijnen; en dat sich Wistnow self wel op tienerleije wijse vertoond heeft: gelijk Rogerius uit den mond van enen der Bramines selve verhaalt. §. 6. Komtmen verder, noordwaarts aan, in de Koningrijken van Gusaratte of Cambaje, Decan en Bengale, onder den Mogol: schoonmen onder hen vier voorname sekten vind, (anders wordender meer dan 80. geteld) welker eene Cheuravak genaamd nawelix enigen God gelooft: nochtans sullense alle eenen boven al belijden, van wien al 't ander hangt. Self dese en laten niet enen Tiel Tenker', hunnen groten heilig, aan te bidden: also te kennen gevende, dat de mensche lichter God met den monde lochenen, als met sijn hert ontkennen kan. De sekte Samaraët, stelt drie Goden onder den oppersten, Permiseër: welker elk sijn deel in't bestuur des weerelds heeft. Brama seggense dat de magt over alle Zielen heeft; en deselve aan menschen en beesten uitdeelt, so als hy wil. Baffiuna leert den menschen Permiseërs geboden; en versorgt den gehoorsamen alles in dit leven. Mais heeft de magt over den dood, en om de menschen na aflijvigheid voor Permiseërs gericht te stellen; die hunne sielen na verdienste in de lichamen van Mensch en Beest doet varen, om in seker Vagevuur ontsondigd te werden. De Jentiven in 't Koningrijk Golconda geloven mede eenen God, die van ouds af geweest zy; doch naderhand enige Halfgoden (gelijk de Oudroomsche Semidei) uit de menschen tot sich genomen hebbe. §. 7. De oude Persianen, sedert de Mahometische overheerschinge noch overgebleven, moeten hier mede niet vergeten zijn. Enigen derselven zijn in Persien gebleven, welker sich een goed deel opentlik in de hoofdstad Ispaf- | |
[pagina 28]
| |
han verhoud. Andere zijn na Indien geweken, en maken insonderheid in 't koningrijk van Gusuratte een groot getal. 't Gelove deser menschen sal ik hier met de woorden van Carolyn, so als hy 't uit De Laat, Varenius en Twist getrokken heeft, beschrijven. ‘Sy geloven, datter een God is, die over al tegenwoordig is, en alles na sijn welbehagen regeert; sonder dat hy iemants hulpe van noden heeft: maar dat hy seven dienaars beneffens hem heeft, alle byna van gelijke waardigheid, die ieder ene bediening in den hemel hebben, daar sy rekenschap van geven moeten. D'eerste Hamalda, die de menschen regeert, en tot goed doen houd; de twede Baman, die de voogdy over de beesten heeft, en de wateren van de Zee. De derde, Adri Best, bewaart het vuur, en verhindert mede, dat het niet en werde uitgebluscht. Sariwaar, de vierde, heeft de metalen en bergwerken onder sijn geweld. De vijfde, Espendaar siet op het land toe, dat het niet vuil noch wild en ligge. Arendaar sorgt voor 't water, datter genen vuiligheid ingeworpen werde. De laatste is Ammadaat, die 't gebied over bomen, vrugten en kruiden heeft. Dese zijn altemaal maar opsienders en regeerders: sonder dat het in hun vermogen staat iet te doden, veel min het leven daar aan te geven. Want sy zijn alleenlik gesteld, om aan de oppersten God rekenschap te geven, en den genen die iet onder sijne bewaringe staande verongelijkt of geschonden heeft te verklagen. §. 8. Behalven dese 7. zijnder noch 26. mindere dienaars, die elk hunne besondere bedieninge hebben. Sorach is van desen d'eerste genaamd: die de zielen uit den lichame gescheiden ten eersten voor de Regters brengt, welke Meër, Resna en Saros zijn. De vierde is Beram Carrasedaats; die d'oorlogen na sijnen wenk bestiert. De vijfde is de Son. Anoa de seste, die over 'twater gebied. Ader de sevende, over 't vuur. Maho de achtste, is en regeert in de Maan. Tiera de negende, dat is de regen. Gos regeert en bewaart het vee, maar en is niet in het vee. Tarwardy sorgt voor de zielen die in den hemel zijn. Aram geeft de weereld vreugde, verdrijvende allen druk en ongeneugd. Goada bestiert den wind; maar en is de wind selve niet. Dien onderwijst hen in de wetten, ende geeft genegentheid om deselve te onderhouden. Appersonk geeft rijkdom: Astaat verstand en memorie. Assaman staat over de koopmanschap. Gymninaat regeert de Aarde. Marisipant is de Goedheid, welke hy allen mededeelt die hunne ogen op hem slaan. Amira is voogd van't geld. Hoëm is oorsaak dat de vrouwe swanger word, en die ook de vrugt het leven geeft? Dimnia en Base zijn in 't algemeen gesteld tot hulpe van die hen van noden heeft. De drie laatsten, Besaddeer, Desemeer en Defyn staan ten dienste van God, en zijn dadelik gereed om te doen wat hy gebied. Dit zijn de namen van die 26. Onderdienaars, die sy met enen tytel van Gestio, dat is Heilig vereeren. Van dese heilige dienaars geloven de Persiaansche Heidenen, datse magt hebben over al 't gene waar over zy als gebieders gesteld zijn: waarom sy deselve ook aanbidden, met betrouwen, datse als hunne voorspraken by God, alles van hem tot hunnen goede verwerven sullen. | |
[pagina 29]
| |
§. 9. Dus verre van de Goden: nu volgt dat wy van de Geesten spreken. Doch desen aangaande is uit de schriften, buiten Sina en de landen van Indien herwaarts aan gelegen, niet veel te vernemen. Van de Iapanders vind ik alleen gemeld, dat sy niet verre van Ozakka enen God of Geest Tiedebaik eeren, op dat hy hen geen quaad en doe. Van enen anderen, Gokis genaamd, gelovense, dat hy somtijds in menschelike gestalte verschijnt, om hunne sonden te straffen. Voor de stad Meaco word een ander Geest, welken de Kristenen den Koning der Duivelen noemen, in een vervaarlik beeld geëerd. Geen godshuis, seit de schrijver, word in Japan gevonden, dat so veel besocht word, noch met so veel geschenken verrijkt, waarmede sy hunne sonden meinen af te kopen. §. 10. Van de Sinesen hebben Martinius, Kircher en Trigant, alle drie Iesuwyten, breed genoeg geschreven; ende nochtans van dese stoffe weinig aangetekend. Echter kanmen uit de dienstplegingen, die sy in dat volk bemerkt hebben, genoegsaam besluiten, dat sy mede Geesten geloven. Dog daar van hier na. De Siammers vereeren mede, (hoewel tegen veeler leeraren en gevoelen) den eenen en anderen Bosen God: om't quaad waar af sy God geen oorsaak maken willen, daar door af te weeren. Ook word hen nagegeven, datse elken mensche twee Geesten, enen goeden en quaden, toepassen: welker eerste hen ten goede, d'ander ten quade leid. §. 11. Maar 't meeste datmen ons uit die landen van de Geesten berigt, komt ons van de kust van Coromandel. Dat heeft ons Carolijn uit Rogerius dus by een steld. ‘Sy geloven, datter goede en quade Geesten, dat is, Engelen en Duivelen zijn. D'Engelen noemense Deweta, en de Duivelen Ratsjasja: zijnde beide na hun gevoelen van menschen voortgebragt. Kassiopa, der beider vader, is hun eerste Bramine, dat is Priester en Leeraar geweest. Van twee vrouwen, die hy hadde, word Diti voor de Moeder der Dewetaas, en Aditi der Ratsjasjaas geacht. §. 12. De Dewetaas worden in twee soorten onderscheiden; want de menschen die na hun overlijden na eene der onderhemelsche geluksalige weerelden gaan, worden mede Dewetaas genoemd. Doch hun verblijf is daar voor eewig niet; maar moeten na verloop van eenigen tijd wederom ter weereld komen, en andermaal geboren worden. Maar andere Dewetaas in groten getale scheiden nimmer daar van daan. Onder desen zijn de Sonne, Maan en Sterren, welken sy alle ziel en leven toeschryven. §. 13. De Ratsjasjaas zijn mede tweederley. Sommige der selven zijn bose menschen geweest; ende om hunner sonden wille verwesen om door de weereld te swerven. Dese lijden groten honger en dorst, niet konnende anders iets genieten dan hen de menschen geven; by welken sy ook wel in menschelike gedaante aalmissen komen bidden. Doch dese en konnen geen quaad doen. Maar behalven hen isser noch een ander slag van Duivels en Ratsjasjaas, eigentlik so genaamd, die kinderen van Aditi, en seer boosaardig zijn. Dese hebben magt om den menschen quaad te doen; ja doen ook wel den Engelen of Dewetaas groten onlust aan. Deselve zijn op alle plaat- | |
[pagina 30]
| |
sen te vinden, behalven in de plaats van Brama, en in den Hemel. Sy schryven hen grote, lelike en stinkende lichamen toe; seggen mede, datse mannen en wijven zijn, kinderen teelen en sterven. §. 14. Dit van de Daemones der Asiaansche Heidenen; wy sullender ook Heroës vinden. En dat so veel te lichter, also de meesten Pytagoristen zijn, die de μετέμψύχωσις, Ziel-wisseling geloven. ‘Want de tegenwoordige Heidenen (seit Baldeus in sijn boek van d'Afgoderije der Oostindische Heidenen) daar in het leven der Menschen gelukkiger achten dan der Beesten; dat den Mensch een Lichaam is gegeven, waar door de Ziele hare werkinge uiten kan. Maar sy en sullen niet toestaan, dat een Mensch edelder zy dan een Beest;of dat hy voortreffeliker Ziele hebbe. En somen de reden vraagt, waarom dan de Beesten geen reden voeren; so antwoordense, om datse geen lichamen en hebben, die bequaam zijn om de hoedanigheden der Ziele voort te brengen. By voorbeeld: een stommensche kan seer wijs zijn: evenwel een bequaam spraak-lid ontbreekt hem:iemant kan veel weten en grote kennis hebben; ondertusschen kan hy deselve niet uiten, gelijk ook de kinderen. Die dit leest sal sich over 't volgende min verwonderen. §. 15. Van de Iapanders valt in desen niet veel sekers te seggen: also de Iesuwyten ons der selver gevoelens meldende, geen eenerleye ondervindinge daarvan hebben. Het blijkt evenwel datter by dat volk driederhande gevoelen van des Menschen Ziel, en van haar wesen is. Het eerste, dat de mensche geene Ziel, anders dan de beesten heeft: het andere, dat hy eene heeft, maar sterflik: het derde, dat de Ziel onsterflik is. Dese geloven dan met een de Metempsychosis, in dier voege, dat de Ziel uit het een lichaam in 't ander, 't zy van Man of Vrouw, varende; door de t'samenvoeginge der Sonne met de Maan en andere Sterren, als dan zijnde, daar toe bepaald word. §. 16. De Sinesen zijn al mede Pytagoristen. Sulx getuigt Martinius van ene sekte duidelik, wanneer hy seit. Cherkiao is ene secte, welke d'onsen houde dat de eerste na Christus geboorte in Sina is ingevoerd. Sy gelove van de Ziel wisseling; welke tweederley is, inwendig en uitwendig. Dese eeren de Beelden, en geloven dat de Ziele na den dood, tot straffe der sonden, van 't een in 't ander lichaam verhuist. Derhalven onthouden sy sich in 't eten van al wat leven heeft. Het selfde word van Trigaut bevestigd: verhalende, hoe d'ouders sich van hunne kinderen, 't getal derselven hen te overlastig werdende, ontslaan, door hen te doden: met voorgeven, datse dus doende deselven in beteren staat overbrengen; dewijle sy armelik gehouden, daar door gelegentheid krijgen, om in een ander lichaam, dat beter behuisd zy, over te gaan. 't Selfde gevoelen bewesen de Peguanen, wanneerse by de begravenisse van den Rolym. dat is Oppermeester (so Pinto verhaalt) vele vogels en visschen, te voren opgesloten, los lieten; om datse geloofden, dat daar zielen van menschen in waren, die Rolym hun geselschap op den weg na't ander leven leenen moesten. §. 17. Vorder lees ik by Carolijn, 't gene hy uit Artus in de Weereldspie- | |
[pagina 31]
| |
gel aangetekend heeft, ‘dat hunne wijsen voor de genen die uit dit leven scheiden driederlije plaatsen versierd hebben. Nachak ene plaatse der pijniginge: Scuum ene plaatse van vermaak, gelijk Mahomets Paradijs: en Miba of Nibam; welk woord betekend ene gansche berovinge van 't wesen, en ene volle vernietinge van lijf en Ziele. In de twee eerste plaatsen verblijven de lichamen so lange, of sy komen so dikwijls daar uit in de weereld, door verscheidene niewe geboorten en verhuisingen in andere lichamen; tot datse verdiend hebben in Nibam te komen, dat is, t'eenemaal vernietigd te worden. Anders luid de ordre, die Le Blanq uit den mond van enen Franciscaner Monnik verhaalt; seggende, datse geloofden, dat de menschen in 't einde Goden wierden; na datse door de lichamen van allerhande beesten, vogelen en visschen doorgegaan waren: en dat de sielen, na verloop van vele eewen in sekere plaatsen daar toegeschikt, wel gesuiverd, en tot verscheidene malen in de niewe weerelden wedergekeerd zijnde, eindelik ten deele in 't Paradys, ten deele in de Helle geplaatst, en d'andere tot niet gebragt werden. §. 18. Wat die van Siam desen aangaande geloven, wil ik liefst met de woorden der Fransche Iesuwijten seggen, uit hunne reise na Sian, in de jaren 1685. en 1686. gedaan: also hun berigt het aller jongste, en by ieder een voor geloofweerdig aangenomen is. Dit is 't dan datter Tachard afschrijft. pag. 290, 291. Amsterdamsche druks. De Metempsychosis (Sielwisseling) ‘is een van de Hoofdstukken huns geloofs: invoegen dat des menschen leven met gedurige zielverhuisingen word doorgebragt, tot dat hy sich geheiligd hebbe, of verdiend een God te wesen. Sy staan toe datter Geesten zijn: maar dese Geesten zijn niet anders dan Sielen die altijd enig lichaam besielen, ter tijd toe datse tot de Heiligheid of Godheid geraken. D'Engelen zijn lichamelik, en als man en wijf onderscheiden, bequaam om sonen en dochters te gewinnen. Dese Engelen worden nooit heiligen of Goden:dan sy hebben slegs geduriglik voor de behoudenisse der menschen, en 't bestuur des weerelds te waken. Sy verdeelense in seven ordens of heilige heerschappijen: welker eene volmaakter en voortreffeliker is dan d'andere, ende elk in eenen sonderlingen Hemel geplaatst zijn. Ieder deel des weerelds heeft eenen deser Engelen, die opsigt heeft over 't gene dat daarin geschied. Sy eigenense ook aan de Gesternten toe, aan de Aarde, aan Steden, Bergen, Bosschen; self aan den Wind en Regen. en mitsdien datse geloven, dat dese Engelen der menschen wijse van leven onophoudelik in acht nemen; en also getuigen van hunne daden zijn, om de genen te beloonen die lof verdiend hebben, na vereisch der verdiensten van hunnen God: so begeven sy sich in tijde van nood en swarigheid, niet tot hunnen God, maar tot dese Engelen, deselve ook dankende voor de genade die sy geloven van hen ontfangen te hebben. §. 19. Sy en weten van geen andere Duivelen dan de Zielen der bose menschen: welke uit de helle komende, daarse gehouden wierden: enen tijd lang door de weereld dolen, en den menschen alle quaad doen datse konnen. Sy stellen de kinderkens, die dood ter weereld komen, mede onder | |
[pagina 32]
| |
dese ongelukkige Geesten: als ook de vrouwen die in de kraam stervende, die in enen kamp gestorven, of aan enig ander misbedrijf van desen aart schuldig zijn. §. 20. By de Heidensche Iavanen word de Metempsychosis mede geloofd. Die van Sumatra zijn van 't selfde verstand. De Malabaren, en die aan de kust van Koromandel wonen, beneffens alle Benjanen in de landen van Indien herwaarts aan komen in geen stuk huns geloofs beter over een. So is 't gevoelen van de meeste Bramines, te weten die tot geen der beide sekten, Schaärwakka of Pasenda behoren, dat de Zielen der menschen onsterflik zijn: welker sommige na aflijvigheid, om hunner sonden wille, Duivelen worden: en ten einde des tijds hunner straffinge door de lucht sweven moeten, en daar by so groten honger lijden, datse niet een enig grasjen uit der aarde trekken mogen; noch iet anders genieten, dan sy van de menschen ten aalmis ontfangen. Doch daar af is flus aangaande de Ratsjatsjaas al iet geseid. §. 21. En als 't al, wat ons van deser Heidenen gevoelens voor als noch tot berigt is toe gekomen, by malkanderen gebragt word so bevindmen de gronden en oorsaken hunner bygelovigheden seer verscheiden. Dit kan ik, als een besluit uit al 't voorsiede getrokken, alderbest met Carolijns woorden ‘vertonen. Enigen houden de zielen voor sterflik, anderen onsterflik. Sommige stellen de verhuisinge der zielen vast sommige niet. En diese vast stellen, hoe verschillense van malkanderen? Dese gelooft, dat de ziele verhuist in 't eerste lichaam dat haer ontmoet, als de Iavanen: gene gelooft, datse in sulken lichaam verhuist alsse door goed of quaad doen verdiend heeft; gelijk de Benjanen. Enige willen, datse maar eens verhuisen; andere seggen, driemaal; andere meermaals. Sommige drijven de verhuisinge alleenlik in menschen, ook selfs vreemdelingen; andere, in menschen en beesten; anderen alleenlik in de wijfjes van de menschen en beesten, gelijk de Chearawachs. Andere geloven noch anders. Kort, het is hier byna: so veel hoofden, so veel sinnen: so veel menschen, so veel gevoelens. |
|