| |
III. Hoofdstuk.
Daaruit zyn hunne veelerhande Waarseggerijen ontstaan.
§. 1. DEr ouder Heidenen gevoelens van de Geesten dus in 't kort begrepen, doen ons nu gemakkelik verstaan, al watmen van hunne seden en gewoonten, beneffens de kunsten daar toe dienende in hunne boeken leest. Dese waren tot tweederley einde gerigt, daar de menschelike genegentheid altijd van self toe strekt; om veel te weten en veel te doen. Tot overmatige wetenschap was de Divinatio, en de Magia tot verwonderesweerdige werkingen geschikt. Nu dient het tot mijn voornemen, dat ik hier wat bescheidelik, eerst van 't een, en daar na van 't ander spreke.
§. 2. Wat het eerste betreft: by deselfde schrijvers die gemeld zijn, en veel anderen meer, vindmen, dat sy elk om 't seerste yverden, om de gunste der Goden, groot en klein, te winnen; en de geesten, zijnse goed, te believen; zijnse quaad, van de halse te weeren. Daar toe wierden kerken gesticht, beelden opgerigt, priesteren gewijd, offerhanden geslagt, feesten
| |
| |
ingesteld, allerhande spelen aangesteld. Daar by veelerleije middelen aangewend, om der Goden meininge of neiginge, en der menschen geluk of ongeluk, door de kennisse der Daemons, door de gemeenschap der Penates, door de verschijninge der Remures: by wege van Orakelen, van Besweeringen, en allerhande konst-oeffeningen; uit den invloed der Sterren, uit de Dromen der slapenden, uit de lichamen der Doden, uit het drijven van de Lugt, uit den dag van 't jaar, uit de ure van den dag, uit allerhande ontmoetingen van menschen en van beesten waar te nemen. Al watmen ooit dien aangaande te werk stelde, wierd by de Romeinen Divinatio, dat is eigentlik als of men seide Begodinge of Godspleginge, genoemd; van welken men een besonder boek by Cicero beschreven vind. Den inhoud daar af magmen by Polydorus Virgillius in sijn eerste boek op't 24.hoofdstuk lesen. Ik sal daar uit en van elders bybrengen, so veel als ter deser saken dien kan.
§. 3. Twederleije Wicchelarije, (want dien name plegen wy daar aan te geven) was van ouds by de Grieken en Romeinen in't gebruik: d'eene word met regt Natuurlik, d'andere konstig genaamd. Voor natuurlik hielden sy, 't gene noch door reden, noch by gissinge, of uit enig teken van voorbeduidinge; maar uit sonderlingen drift en vrye beweeginge in den droom gebeurt, somtijds ook buiten slaap in de stuipen van gemaakte rasernije. Hier van hadde de Goddinnen Furiae, dat in duitsch so veel als Raadskalsters heet, dien name: en de Sibylla Erythraea, als ook eenige priesters, hadden 't woord, dat hunne godspraken op die wijse geboren waren. Apollo te Delfos en Jupiter Hammon, so derselver priesters voorgaven, plagten hunne geheimenissen door sulk slag van menschen, en op die wyse te openbaren. Deselve dan voor opregt en natuurlik houdende, schreven sy dien konsten toe, 't gene door langwylige waarneeminge en veelvoudige oefeningen verborgens wierd uit gehaald, of voorgespeld. De voornaamste deser Konst-oeffeningen waren by hen Astrologia, Haruspicina, d'Auguria en Sortilegia geacht.
§. 4. Astrologia noemden de Grieken de gissinge die men uit de Sterren maakt, waar af d'Astrologi Sterrengissers te noemen zijn. De gemeinschap der Goden met deselve (gelijk boven verhaald is) hun invloed en werkinge op de benedenste deelen des weerelds, op de menschen, op malkanderen gaven: hen stoffe tot geloven, dat daar uit veel tot 's menschen nutt was voor te spellen. Van deselve sal ik echter niet verder spreken: also ik dat in mijn Ondersoek over de Kometen in't VIII. hoofdstuk, so veel als hier mede nodig is, verrigt hebbe. Alwaar met een te sien is, wat plaatse dat daar in souden moeten hebben, die van ouds Genethliaci, dat is Geboorte-lesers, of anders Planetarii by ons planeetlesers, genaamd zijn. Degenen namelik, die uit den stand der sterren, en besonderlik der planeten, ter tijd van 's menschen geboorte, sijnen inborst, levens wijse, wedervaren, en levens einde spellen. Dit bedrijf is tot op desen dag nog uit de weerdeld niet; weshalven ook hier na daar af iets wel te seggen vallen: doch over de drie anderen sal ik den Leser hier met weinig woorden spreken.
| |
| |
§. 5. Haruspicina, of Extispicina word, na 't seggen van Donatus, van Haruga offerhande en. exta ingewand also genaamd; als ene konst zijnde om uit d'ingewande der beesten, die ten afgods offer geslacht waren, het toekomende te voorspellen: waarom d' Aruspices of Extispices, dese konst hanteerende, in duitsch wel Outerkijkers of Geweid- en Ingewand wikkers mogten genoemd zijn. Even eens oft hunne Goden enig teken op d'ingewande wrogten, van de beesten die aan hen geofferd zijn. Sulx hielden sy te zijn, 't gene Appianus in sijn 2. boek der oorlogen van Alexandrien nevens Cicero verhaalt: van enen Osse, welken Iulius Caesar offerde, op den dag wanneer hy d'eerstemaal op den gulden stoel ging sitten, dat daar geen hert in te vinden was: Daar uit wisten hem de wicchelaars te seggen, dat hy daar tot sijn ongeluk te sitten quam.
§. 6. Onder dese konste heefter Marcus Tullius noch twee, aangaande de Ostenta en Fulgara begrepen. Ostenta noemdemen ab ostendendo van 't vertonen: mitsdien dat sich iet ongemeens in de natuur liet sien; gelijk was, 't gene Herodotus in't 7. boek verhaalt, dat ene merrie, Xerxes overtogt in Griekenland, enen haas ter weereld bragt: voorspellende, (so sy dat pasten) dat sijn overmagtig heir voor de Grieken self noch vlugten, en 't hasepad kiesen soude. Sulke toevalligheden wierden mede portenta, monstra, pridigia, voortekens, monsters dat is vertoningen, en voorspellingen genaamd. Dusdanig waren ook de Fulgura en Fulmina, de Blixemen en Donderslagen, volgens 't welke Vergilius seit;
De caelo tactas memini praedicere quercus.
Een eike kon vooraf van 't ongeluk gewagen,
Door swaren donderkloot geplet of neergeslagen.
§. 7. Auspicium, vogelschouwinge, of Augurium Vogelkakeling, ab avium garrieu, van't vogelgeschreeuw also genaamd, was het bedrijf der Auspices, Vogelkykers, en Augurus, Vogelluisteraars, by ouds vermaard. Want dit slag van wicchelary was te Romen boven andere geacht; en daar door het Augurum Collegium, de Maatschappy der Wichelaars in grootster eere. Men plag byna niet gewigtighs te ondernemen, sonder aldaar om raad geweest te zijn, of een aanslag gelukken soude of niet. Die konst so seer beroemd, nam driesins de Vogelen in acht: ten aansiene van derselver vlugt, gesang, en smaak. Op't eerste nemen sy hun gemerk ontrent de praepetes. dat is snelle; in't ander over de oscines singende vogelkens; en het derde sag op de kiekens. Van den eersten slag sal 't wesen dat een Arend den keiser Augustus, noch een kind zijnde, het brood schielik uit de hand rukte; en daar mede in de hoogte gevlogen, daar na sachtjes gedaald, wederom vallen liet. Waar uit men sijn aanstaande geluk, dat hy beleefde, voorspelt heeft; so't waar gebeurd is 't gene Suetonius daar af verhaalt. Op de twede wijse wil Virgilius verstaan zijn, wanneer hy seit.
| |
| |
Saepe sinistra cava praedixit ab ilice cornix.
Vaak deed een bonte kraaj, op eik of esch geseten,
Den wicchelaar voor af het ongeluk te weten.
Tot de derde soort hebben de tripudia solistima gedient: welke waren reijen, die men maakte, soo wanneer 't hoender kuiken 't voer so gratig in slokte, dat het daar af uit sijnen bek op de aarde vallen liet; also de vloer of bodem dienmen betreed, in't Latijn solum heet. Dit wierd voor een goed voorteken gehouden: maar so't kuiken 't voer liet liggen, dan was een quaden uitslag te vreesen. Dus was, meindemen, de neerlage, die Hostilius Mancinus van de Numantiërs kreeg, al vooraf gegist; uit dien dat de kuikens 't eten geweigerd hadden, en uit hunne kow gevlogen waren.
§. 8. Sortilegium Geluklesse, was eene schikkinge van letteren, by geval, door 't eene of ander kind dus of so getrokken, en door malkanderen gemengd: gelijk men sulk gebruik van oude letters maakte, gesneden op enen eikenboom; welke dan op verscheidene wijsen geschikt, na 't viel, of desen of genen sin te samen bragten, waar uit geluk of ongeluk te lesen was. Op den andere wijse kreeg Tiberius, na Dalmatien reisende, ende by Pavijen door't lot aan 't orakel van Gerijon vragende, tot antwoord: dat hy gulde koten in de bron van Aponus werpen soude: 't welk gedaan zynde, wesen die hem 't hoogst getal. Ende worden noch die koten heden daar onder water gesien; so Suctonius in 't leven van Tiberius verhaalt.
§. 9. Noch een andere maniere van wicchelarije was in 't uitleggen der Dromen gelegen, die self in de heilige Schriften so bekend is, van welken ik noch wel eens wat breeder spreken sal: alsoo de oneirocritici droombedieders, noch niet uit de weereld zijn; en heden dese konste self in 't Kristendom, immers aan het hof des Franschen konings, onlangs heeft begonnen te herleven. Wat die oude Heidenen betreft, wanneer sich de Daemones de Genij de Larvae, in de Dromen mengden, bragten die telken male wat besonders voort: waar uitmen van de toekomstige saken, volgende sekere regelen deser konste by hen in 't gebruik, iet goeds of quaads bedieden mogte.
§. 10. Onse Voorouders waren in der Heidenen tijd by hen selfs ook vele sulker wicchelarijen gewoon: van welker seden Tacitus dit onder anderen verhaalt. De wicchelarye en Lotgissinge gaat by hen so drok als ergens in swang. Met het lot gaanse eenvoudig te werk. Enen telg van enen vrugtdragenden boom gesneden, korten sy tot lootjes; welkense dan elk een besonder merk geven, en so rompslomp door malkander op een wit kleed heen werpen. Waar op de priester, indien 't staatsaken zyn, of de huishouder so 't hem en sijn huis is rakende, met opgeslagen ogen na den Hemel de Goden bid, ieder lootje driemaal opneemt, en na elk teken datter opgesneden was, verklaart. Is 't dat sy 't afslaan, so en valter op dien dag over dat stuk niet meer te beraden. Maar so sy 't hem toestaan, moetmen 't verder bescheid by de wicchelaars soeken. Ende is desen volke noch besonder eigen, datse mede uit de peerden voorspellinge maken; die daar toe op gemene kosten by malkanderen in een bosch gehouden worden; wit, en van niemands han-
| |
| |
den ooit geraakt: welken de priester en de koning of oppervoogd met enen gewyden wagen by houden, na datse gejaagd zijn; en op hun gebriesch en gesnuif achtinge geven. Geen wicchelarye daarse meer staat op maken dan dese; niet allen 't volk, maar ook de groten en de priesters self. Want sy d'eene voor dienaars, d'andere voor naaste kennis van de Goden houden.
§. 11. Doch met deze drie of vierderhande godspraakoefeninge, op zijn heidensch dus te noemen, heb ik 't noch niet al geseid. Want ik bevinde, datter behalven dese, die de voornaamste waren, noch al veelerhande is gepleegd geweest. Deselve wierden in 't Grieksch Necromantia, Pyromantia, Aëromantia, Hydromantia, Chiromantia genoemd. D'eerste bekijkt de Doden, de tweede siet na 't Vuur, de derde beschouwt de Lucht, de vierde 't Water, de vijfde slaat sijne ogen op de Aarde, de seste besiet de Handen. Polydorus Virgilius sal ons uit het 23. Cap. sijnes eersten boeks van elks een proefstuk geven.
§. 12. Necromantia Lijkgissine is, datmen iet aan een dood lichaam siet, daarmen voorspellinge uit maken wil. D'onkunde der grieksche tale heeft de menschen doen meinen, dat necros, 't welk dood is te seggen, uit het Latijn was afgeleid; gelijk negros van niger, swart: waar door de swarte konst by misverstand den naam gekregen heeft; die nu gemeenlik voor duivelsch, en toverkonstig vermaard is. 't Was een groot bewijs deser konste, so't waar is, 't gene Lucanus in't 6. boek van enen doden meld, die opgewekt, den uitslag des Farsalischen krygs voorseid heeft.
§. 13. Pyromantia, Vuurgissinge noemdemen (seit Polydorus) wanneer men ‘uit het vuur iet meint te sien; mits datmen in acht neemt, wat de Blixem, of andere kragtig vuur beduiden mag. Dus leestmen by Livius en Dionysius in't 4.b. dat Tanaquil, d'huisvrouwe van den ouden Tarquinius, ene vlam siende 'thoofd van Servius Tullius bestrijken; daar uit voorseide, dat hy koning over Romen worden soude.
§. 14. Aëromantia, Luchtschouwinge was de gene, die in 't waarnemen ‘van ongewone buijen bestond. Gelijk wanneer Plinius in sijn 2. boek verhaalt, dat het in Lucanien yser regende: 't welk sijns achtens de neerlage van Crassus in den slag tegens de Parters betekend heeft. Van gelijken vertelt hy in't 1. boek van den tweeden oorlog van Kartago, dat het by de Piceners steenen geregend hadde: tot voorspellinge, meent hy, van de nederlagen, die Italien van Hannibal noch te lijden hadde. Sulken wicchelaar word in den Hebreewschen Bybel , Jid-oni, Wolkengisser genaamd.
§. 15. Hydromantia Waterschouwinge is, datmen iet in't water meint te ‘sien. Dese aangaande heeft Varro verhaald: dat een jonge 't beeld van Mercurius in 't water sag, welk in 150. veerssen het geheel beloop des oorlogs tegen Mitridates verkondigde. Augustinus in't 7. boek de C.D. seit dat Numa, twede Koning der Romeinen d'eerste geweest is, die sig met dese konste behielp: om de beeltenissen der Goden door bedriegerije der Daemons op't water te vertonen: die hem quansuys de Wetten gaven, na welke hy 't volk liefst regeeren wilde.
| |
| |
§. 16. Geomantia Aardbeschouwinge is ene voorspellinge uit scheuren door aarbevinge gemaakt. Hier af heb ik, schoon neerstelik soekende, geen nadere beschrijvinge gevonden: dan denke, dat het gene Livius decad.1.lib.7 §.6. van Marcus Curtius verhaalt, hier toe behoort. In't selfde jaar, ('t was na de rekeninge van Calvisius het 357ste voor Christus) of 't was door aardbevingen of enige ander kragt, viel bykans de halve merkt (te Romen) in: vermits een byster groot en diep hol op borst, 't welk met geenderhande moeite, schoon elk sijn best dede, door 't aandragen van aarde te vullen was, of men moest eerst op der Goden uitspraak ondersoek doen, waarin de meeste kragt der Romeinen bestonde. Want de waarseggers verklaarden, datmen dat selve den Goden te wijen hadde, so sy den Roomschen staat bestendigen souden. Daar over in twijfel staande, hadde hen Marcus Curtius, een jongman dapper ten oorloge, berispt; vast stellende dat de meeste kragt des Roomschen volks in dapperheid van wapenen bestond. Sulx hy dan willende met de daad bevestigen, heldhaftig te peerd geseten, van bove neder in die klove sprong.
§. 17. Chiromantia, handkijkerije siet uit de trekken der handen, wat den ‘mensche overkomen sal. Waar op Iuvenalis seit Sat.6.
-------- Frontemque manunque
Hy toont sijn voorhoofd en sijne hand;
En vraagt den wicchelaar 't verstand.
Waar uit met eene blijkt, dat Physiognomia, dat is, na 't woord, Natuurkunde, maar na de sake self Natuurkiesinge, of Gedaanteschouwinge, hier toe mede behoort: zijnde ene kunst van wikken uit de trekken van 't aangesigt, of den opslag der ogen; waar in sich 's menschen Genius of eigen geest natuurlik openbaart.
|
|