Verzamelde opstellen. Deel 2: Los in de ruimte 1966-1970
(1986)–Geert Bekaert– Auteursrechtelijk beschermdArchitectuur als massamedium.Streven 11-12(1970).
In een poging om vat te krijgen op het ingewikkelde fenomeen van de moderne architectuur, stelt Renato De Fusco, een Italiaans architectuurhistoricus, de hypothese op dat architectuur een massamedium isGa naar eind(1). Deze hypothese beschouwt hij als de aangewezen weg om te komen tot een semiotiek van de architectuurGa naar eind(2). De Fusco is niet de eerste noch de enige om te wijzen op het verband tussen architectuur en linguïstiek-semiotiek en om te proberen de architectuur te bestuderen als een communicatiesysteem, een taal. In zijn boek Simbolo, communicazione, consumo (1962) wijdt Gillo Dorfles een hoofdstuk aan de communicatieve en symbolische waarden van de architectuur. En Françoise Choay onderzoekt in een artikel van L'Architecture d'Aujourd'hui (1967) de mogelijkheden om langs de semiotiek de uiteenliggende facetten van het architectonisch-urbanistisch proces in een werkzaam en samenhangend systeem onder te brengenGa naar eind(3). In zijn uitgebreide bibliografie verwijst De Fusco nog naar verschillende andere auteurs die het probleem hebben aangesneden, maar hij is de enige die het op zo'n systematische wijze heeft aangepakt. Daarom alleen is deze studie belangrijk, ook al blijft ze dan op vele punten in gebreke. | |
[pagina 432]
| |
1.De eerste vraag die gesteld moet worden is, of in de hypothese van architectuur als massamedium niet een onbekende door een nog grotere onbekende wordt verklaard. Wat weten we immers van de massamedia, van de manier waarop deze werken, waarop hun invloed tot stand komt, waarop ze communicatie bewerken, informatie overdragen? De studie van de massacommunicatie is pas begonnen. Maar dit neemt niet weg dat deze door de grote belangstelling waarvan ze momenteel geniet en de methodiek waarover ze reeds beschikt, in elk geval ver voorligt op de studie van de architectuur. Indien er een reden kan aangevoerd worden om architectuur als massamedium te beschouwen, dan kan de studie van de architectuur beslist profiteren van de resultaten van de studie van de massamedia, hier dan geassocieerd met de semiotiek. En omgekeerd, door de verruiming van haar onderzoek tot het architectonische tekensysteem, ontdekt de semiotiek een nieuw gebied waarop ze haar bevindingen en theorieën kan toetsen, aanpassen of bevestigen. | |
2.De aanleiding om architectuur als een massamedium te beschouwen ligt zo voor de hand, dat men verbaasd staat dat het nooit eerder is gebeurd. Wanneer men een massamedium grofweg bepaalt als een communicatiemiddel dat dankzij een technisch procédé op het grote aantal is afgestemd, dan is architectuur, die het eerst de weerslag van de industriële revolutie heeft ondergaan, een voorloper van wat op het ogenblik als de massamedia bij uitstek wordt beschouwd: pers, radio, televisie. Ze vertoonde het eerst de kenmerken die de latere massamedia zouden karakteriseren en bepaalde analyses van de massamedia kunnen direct op haar overgedragen worden. Dat men niet vroeger tot dit inzicht is gekomen, hangt samen met de kunsthistorische verenging van architectuur tot een esthetisch object, dat enkel binnen het eigen, autonome, gesloten referentiekader kon worden geïnterpreteerd. Maar zelfs in die esthetische optiek kan men zich de architectuur nog als een massamedium voorstellen: denk maar aan de massale consumptie van historische gebouwen en steden in het hedendaagse toerisme. Dit is evenwel niet het standpunt van De Fusco. Hij wijst uitdrukkelijk het exclusieve esthetische standpunt af en beschouwt architectuur als een socio-cultureel fenomeen. Al is het hem in de eerste plaats te doen om een theoretische verheldering van het fenomeen, toch staan zijn beschouwingen nooit los van de behoefte om tot een praktische beheersing van de architectonische middelen te komen. Zijn probleem ligt in de evidente communicatiestoornis tussen de massacultuur met haar eigen waardesysteem en de architectonische cultuur die er een heel ander waardesysteem op na schijnt te houden. Massacultuur wordt hier dan als een objectief gegeven beschouwd, zonder enige positieve of negatieve bijklank. Het woord ‘massa’ slaat niet uitsluitend op | |
[pagina 433]
| |
een lager, onontwikkeld gedeelte van de bevolking, maar duidt een specifieke vorm van cultuur aan, waarin alle lagen van de bevolking zijn opgenomen: de cultuur van de massacommunicatie. Wordt de architectuur niet langer als een geïsoleerd artistiek object beschouwd, maar als een behoefte van en een produkt voor de massa, dan is het verband tussen architectuur en massacultuur evident. Of ze ook als een specifiek massamedium kan worden beschouwd, hangt af van de vraag of men architectuur als een vorm van communicatie met een eigen betekenissensysteem en dus een eigen ontcijferingscode aanvaardtGa naar eind(4). En hieraan kan men bezwaarlijk ontkomen. | |
3.Afgezien van de problematiek die de massamedia in het actuele culturele bestel oproepenGa naar eind(5), kan men stellen dat de crisis van de architectuur als universeel communicatiemiddel samenvalt met het ontstaan van de moderne architectuur. Deze verzette zich tegen de traditionele twee-eenheid van functie en vorm, die ontaard was in het academisme van de XIXe eeuw. Ze wees de vorm als betekenisdrager af en veroorzaakte daardoor een semantische verarming van de architectuur. Zonder er zich rekenschap van te geven, wilde de moderne architectuur in feite, tenminste in haar meest bekende en verspreide vorm, de functie zelf tot drager van betekenis maken. Misleid door stellingen uit de evolutietheorie, was zij ervan overtuigd dat de vorm natuurnoodzakelijk volgde uit een nauwgezette analyse van de functie. De functie werd de bestaansreden zelf van de architectuur en haar enige manier om betekenis mee te delen, in zoverre hier nog van betekenis sprake kan zijn. Een ikonologie van de architectuur werd van de hand gewezen. Rabiaat verzette men zich tegen de vorm, die men als willekeur ervoer. Men besefte niet dat men zich juist daardoor aan een willekeurige vorm overleverde. Het spel dat de vorm in het rationalistisch functionalisme toch nog bewaarde, werd toegeschreven aan een nog onvoldoende kennis en beheersing van de functie. Een dergelijke identificatie van functie en vorm blijkt echter onmogelijk te zijn: de functie alleen kan de betekenis van de architectuur niet uitputten. Of men er zich bewust van is of niet, de betekenis komt voort uit een intentionaliteit die het bouwproces beheerst en het louter utilitaire karakter ervan overschrijdt. Ter verduidelijking kan hier verwezen worden naar de studies over het systeem van de mode door R. Barthes: men kleedt zich tegen de kou en de regen, maar in de manier waarop men dit doet, deelt men ook iets mee en deze mededeling is gebonden aan het hele systeem van de modeGa naar eind(6). Men ontsnapt niet aan de doem van de vorm (A.M. Vogt)Ga naar eind(7). | |
4.Door deze verwaarlozing gaat de architectonische vorm kenmerken vertonen | |
[pagina 434]
| |
die typisch zijn voor de ontwikkeling van elk massamedium: een absoluut hedonisme, een afkeer van elke ideologie, de consecratie van het tegenwoordige ogenblik en het wegvallen van elk tijdsbesef. Het hedonisme manifesteert zich in de onmiddellijke en volledige voldoening van toevallige behoeften, met dien verstande evenwel dat hiervoor vormen, methoden en schema's worden ontleend aan betekenissensystemen die er niets mee te maken hebben, bijvoorbeeld het rationalistisch functionalisme. Een soortgelijke hedonistische produktie is overigens weinig geschikt om boodschappen en symbolen over te brengen. Als er van ideologie gesproken wordt, betekent ideologie hier een positief te waarderen onderzoek naar mogelijke criteria en oriëntaties. Wetenschap en ideologie staan in deze opvatting niet als alternatieven tegenover elkaar, maar vullen elkaar in een dialectische spanning aan. Met de afkeer van de ideologie, valt ook het besef van de historische continuïteit weg. Voor de architectuur betekent dit het ontbreken van elke referentie, elke betekenis, elke waarde en het ontstaan van het probleem van de integratie van een nieuwe architectuur in een bestaand milieu. | |
5.Deze (negatieve) kenmerken van de architectuur als massamedium worden niet gecompenseerd door het (positieve) vitalisme van de massacultuur. Typisch voor de architectuur als massamedium is dat ze niet spontaan ontstaat door toedoen van de gebruiker, zoals dat bijvoorbeeld het geval is met de gesproken taal. Architectuur is een gemaakte taal, ontworpen door een beslissingsgroep. R. Barthes gebruikt hiervoor in zijn Eléments de sémiologie de term ‘logo-technique’. Maar ook deze laatste heeft in het algemeen nog een relatie, hoe miniem ook, tot de gebruiker. De beslissingsgroepen beslissen niet volledig willekeurig. Men kan bijvoorbeeld, zoals E. Morin opmerkt, niet stellen dat het de krant is die haar publiek maakt, noch dat het publiek de krant maakt. Er is een duidelijke wisselwerking. Om werkzaam te kunnen zijn moet een ‘logo-technique’ zich situeren op een plaats waar ze de gebruiker kan ontmoeten. Deze ontmoetingsplaats is de ‘collectieve verbeelding’, niet te vereenzelvigen met een wereldbeschouwing. Een vergelijking met het industrial design maakt het proces misschien duidelijker: een produkt kan zich op de markt slechts handhaven, indien het door de mogelijke gebruiker ‘herkend’ wordt, indien zijn betekenis ergens in de collectieve verbeelding een plaats kan krijgen. Door deze vergelijking wordt echter ook de aparte plaats die de architectuur inneemt aangegeven. Hier speelt immers deze vorm van inspraak van het publiek in het produktieproces zo goed als geen rol meerGa naar eind(8). Waarom dat zo is, moet verder onderzocht worden, maar het heeft in elk geval te maken met de duurzaamheid van het architectonische produkt en met de pseudo-sacrale opvattingen die vele archi- | |
[pagina 435]
| |
tectuurprodukten nog aankleven. Hiermee houdt waarschijnlijk ook verband het feit dat het industrialisatieproces in de bouwsector zo moeilijk op gang komt. In de huidige stand van het onderzoek kunnen nog maar weinig conclusies getrokken worden. Die van De Fusco wijken ver af van die van Choay. De Fusco besluit dat de architectuur-gebruiker, willens nillens, afstand heeft gedaan van de ‘uitwendigheid’ van de architectuur, om zich de ‘inwendigheid’, de bewoonbare ruimte, als zijn domein toe te eigenen. Hetgeen dan ook niet veel meer dan een illusie is. | |
6.Door het gebrek aan communicatie tussen de producent en de consument is de architectuur voorbijgegaan aan de typische ontwikkeling van de massacultuur naar pluralisme en electicisme en heeft ze zich ontwikkeld volgens eenzijdige opties en modellen, voorgesteld door een of ander gezaghebbend personage (architect). Dit ‘esthetisch’ isolement heeft zijn weerslag niet alleen op de verhouding tussen architect en verbruiker, maar ook op die tussen architect en de andere krachten die het produktieproces van de architectuur bepalen: adviseurs, aannemers, sociologen, economen... De ontwerpers van de architectuur zijn in een voortdurend conflict met de realisatoren van de architectuur. Dit heeft tot gevolg dat deze laatsten, die, onder een wetenschappelijk mom, een veel grotere controle op de massacommunicatie uitoefenen dan de architect, het zonder de architecten gaan doen: zij gaan de modellen van de architecten zozeer naar hun hand en profijt zetten, dat ze gewoon onherkenbaar worden, zonder dat de inspraak van de gebruiker erdoor wordt verhoogd. Door het versagen van de architect is de laatste vorm van uitspraak op de architectonische massaproduktie weggevallen en wordt deze nu volkomen beheerst door een politiek economische minderheid. Het zou verkeerd zijn hieruit af te leiden dat de rol van de architect is uitgespeeld. Een wetenschappelijke aanpak van de problematiek (die nu de architectuurtheorie beheerst) is noodzakelijk, maar niet voldoendeGa naar eind(9). De wetenschap of wetenschappen die voor de planificatie van het levensmilieu instaan, vallen immers steeds terug op architectonische vormen en modellen. Ze blijken niet in staat om uit zichzelf, binnen het eigen waardensysteem, tot een intentionaliteit te komen. De plaats van de architect blijft open om in die leemte te voorzien en vanuit een kritisch standpunt ten overstaan van de gegeven werkelijkheid een ‘ideologie’ op te stellen, een ‘utopie’ te ontwerpen, die het referentiekader en de criteria levert voor een concreet model waarop de activiteit gericht kan worden. Het komt er dan niet op aan of dit model voorlopig en tot op zekere hoogte zelfs conventioneel is, als het maar als ontmoetingspunt dienst kan doen voor de ruimst mogelijke culturele lagen, als het maar past in het raam van de collectieve verbeelding. Evenmin als de andere massamedia, kan de architectuur het stellen zonder betekenissen die in | |
[pagina 436]
| |
de massacultuur kunnen worden opgenomen. | |
7.Eenmaal de hypothese van de architectuur als massamedium aanvaard, moet nagegaan worden wat dit voor de architectuurbeschouwing meebrengt en in de eerste plaats wat architectonische communicatie betekent. Dit veronderstelt dat men de massamedia niet beperkt tot een beeld-woord-communicatie. Ook het architectonische beeld heeft een eigen taal, waarmee het zich, los van het woord, tot de massa richtGa naar eind(10). In het huidige stadium van het semiotisch onderzoek brengt dit wel moeilijkheden met zich omdat de artistieke feiten (en als men de architectuur als een betekenissensysteem beschouwt, moet men die erbij betrekken) in de semiotiek weinig zijn bestudeerd en dat, van de andere kant, de esthetische systemen geen weg weten met de esthetiek van de massamedia en dus deze bepaalde vorm van communicatie uitsluiten. De semiologische studie van de artistieke fenomenen leidt dan ook tot een nieuwe esthetiek, die o.m. de relaties bestudeert van de ‘inherente artisticiteit’ van elke humane daad tot het ‘emergerende kunstwerk’ (L. Pareyson). Hierbij zal ook het fenomeen ‘kitsch’, dat Cl. Greenberg als een noodzakelijk produkt van de massacultuur beschouwt, betrokken moeten worden. Dat de architectuur geen zuiver betekenissensysteem is, maar (zoals de mode bijvoorbeeld) ook andere functies vervult, vormt alleen een moeilijkheid voor bepaalde dogmatici van het zuivere systeem. | |
8.Het specifieke van het architectonische betekenissensysteem werpt een verhelderend en kritisch licht op de structuur van de masamedia in het algemeen. Dit is gedeeltelijk te wijten aan het feit dat de meeste massamedia ontstaan zijn als informatietechnieken voor de massa, terwijl de architectuur een massamedium geworden is. De architectuur kan dan ook moeilijker dan de andere massamedia beschouwd worden als een neutrale, ongedetermineerde structuur. Door haar historische binding, haar verhouding tot een bestaande omgeving, haar gerichtheid op een bepaalde toekomst, laat ze zien hoe ook de andere media immanent, in hun structuur zelf, reeds een bepaaldheid bezitten en niet beschouwd mogen worden als neutrale technieken die om het even welke inhoud kunnen overbrengenGa naar eind(11). Het heeft geen zin, zich vanuit het standpunt van een traditionalistische, intellectualistische elite-cultuur op te stellen tegenover de massamedia. Op die wijze kan op geen enkel gebied, ook niet dat van de architectuur, de massificerende invloed van de massamedia omgebogen worden. Alleen maar via een structurele aanpak ervan, bijvoorbeeld door het scheppen van mogelijkheden tot inspraak, kan het positieve van de massacultuur tot gelding worden gebracht. Toegepast op de architectuur, mag de architect zich niet afkeren van de | |
[pagina 437]
| |
krachten die de milieuvorming bepalenGa naar eind(12), maar hij moet juist daarop en daarmee gaan werken. Een uitstekend terrein voor de studie van architectonische massacommunicatie vormen bijvoorbeeld de wereldtentoonstellingen, alleen al omdat ze door hun voorlopigheid en hun sfeer van ontspanning ontsnappen aan bepaalde achterhaalde denkpatronenenGa naar eind(13). Met de architectuur als massamedium te beschouwen heeft men geen enkel probleem direct opgelost, maar men beschikt wel over een sleutel om de verschillende, uiteenliggende en fragmentaire probleemstellingen van stedebouw en architectuur in een coherent systeem onder te brengen en dus de problematiek in zijn juiste dimensies bewust te worden. Het grote winstpunt van deze hypothese is dat ze dit systeem beschouwt als een gestructureerd betekenissensysteem, dat als zodanig niet los van andere systemen behandeld kan worden. Er bestaat een gevaar - en dit geldt voor De Fusco - dat men zich in de beginfase al te gemakkelijk transposities uit andere gebieden van semiotiek en linguïstiek permitteert, maar dit gevaar weegt niet op tegen het voordeel te beschikken over een instrument waarmee men eerst en vooral de problematiek juist kan stellen, en er eventueel ook een oplossing aan kan geven □ |
|