Verzamelde opstellen. Deel 2: Los in de ruimte 1966-1970
(1986)–Geert Bekaert– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 438]
| |
Een paleis om in te wonen, wonen in een paleis.Streven 1(1970).
Het paleis van Diocletianus in het Joegoslavische Split, aan de oostkust van de Adriatische Zee, is een van die historische plekken die een onweerstaanbare aantrekkingskracht op de verbeelding uitoefenen, niet alleen van de naïeve toerist die zich op de stroom van de publiciteit laat drijven, maar ook van de bewuste architect op zoek naar maatstaven voor de opbouw van een humaan woonmilieu. Die aantrekking dateert overigens van vóór onze tijd. Het paleis was in vele opzichten uitzonderlijk genoeg om reeds vroeg de aandacht te trekken. In de eerste helft van de Xe eeuw schreef Keizer Constantijn VII Porphyrogennetos dat geen grondplan of beschrijving de heerhjkheid van dit gebouw kon laten vermoedenGa naar eind(1). Andrea Palladio, de grote Italiaanse architect uit de XVIe eeuw en beschermheilige van de hedendaagse brutalistenGa naar eind(2), maakte in Split schetsen en tekeningen. In 1794 gaf Robert Adam in Londen de eerste monografie uit over het paleis. Sindsdien heeft de belangstelling zich verlegd, maar is niet verminderd. Niet zolang geleden stelde J.B. Bakema het paleis voor als een inspiratiebron voor de hedendaagse architect-stedebouwerGa naar eind(3). Voor hem is het paleis meer dan een imposant getuigenis van de laatromeinse bouwkunst, waarvan hij eventueel de ruimtelijke samenhang kan bewonderen. Het is in de eerste plaats de neerslag van een uniek ontwikkelingsproces, een stuk geschiedenis. Geschiedenis is iets waarmee de architectuurtheorie nooit goed overweg heeft gekund. In de studie van de stijlontwikkeling wees ze de verschillende gebouwen wel een plaats toe, maar aandacht voor de geschiedenis van een gebouw | |
[pagina 439]
| |
heeft ze nooit opgebrachtGa naar eind(4). De moderne architectuur is zich wel bewust geworden van de tijdsdimensie die in elke ruimtelijke situatie besloten ligt, maar deze tijdsfactor staat los van de concrete geschiedenis. Tijd wordt enkel toegelaten in zoverre hij een abstracte ruimtelijke kwaliteit is: zoals men voor een schilderij een zekere tijd nodig heeft om het te lezen, zo heeft men ook tijd nodig om een gebouw te ervaren, om er bijvoorbeeld omheen te lopen. Maar deze tijd is niet de historische tijd, niet het behoren van een gebouw tot een concrete geschiedenis. En juist dit laatste wordt evident als we het paleis van Diocletianus wat nader bekijken. Diocletianus liet het paleis bouwen om er zich na zijn troonafstand in 305 terug te trekken. Begonnen in 295, was het tien jaar later nog niet voltooid. Het zou in feite nooit voltooid worden. Daarin ligt juist zijn merkwaardigheid. De keizer had er een prachtige streek aan de Adriatische Zee, vlakbij Salona, voor uitgekozen. Bij deze keuze speelden niet alleen landschappelijke overwegingen mee, al kan men deze moeilijk buiten beschouwing laten. Diocletianus was een Illyriër; Kähler veronderstelt zelfs dat hij van Salona afkomstig was. Salona was in elk geval heel strategisch gelegen tussen Oost en West, zodat Diocletianus ook na zijn vrijwillige troonsafstand de ontwikkeling van het imperium van nabij kon volgen. Hoe dan ook, de inplanting in het landschap was uniek. Het zuidfront van het paleis gaf uit op het water, open op zon en zee, in de zomer genietend van de mistral. Vanuit het paleis was er oorspronkelijk een directe toegang tot de zee. Het was dan ook aan de zuidzijde van het enorme complex dat de luxueuze woonvertrekken waren gelegen. Aan de landzijde bezat het paleis het karakter van een vesting. De plattegrond heeft veel van een Romeins legerkamp, met rechte straatassen die van noord naar zuid en van oost naar west het kamp in vieren delen. Het paleis was misschien opgezet als een copie van de kampen die Diocletianus ter verdediging van de Syrische grens had laten oprichten, maar er zijn ook verschillende elementen van de westerse villabouw in terug te vinden. De plattegrond ziet eruit als een licht trapezoïdale rechthoek van ongeveer 190 bij 150 meter. De rechthoek wordt door portiekstraten in drie delen verdeeld. Deze straten bereikte men langs drie versterkte poorten. Door het feit dat de zuiderhelft helemaal was gereserveerd voor de keizerlijke woon- en staatsievertrekken, liep een van de straten niet door, maar eindigde in een soort peristilium, een plein omgeven met portieken. Vanuit het peristilium bereikte men de keizerlijke vertrekken, waarvan de meeste nu, dank zij recente opgravingen, geïdentificeerd zijn. Aan de oostzijde van het peristilium bevond zich het mausoleum, nu kathedraal; aan de westzijde trof men verschillende kleinere en grotere tempels aan. De woon- en staatsievertrekken aan de zuidzijde, bestaande uit twee basilieken, privé-badinrichting, eetzaal en privé-vertrekken o.m. voor de persoonlijke lijfwacht, waren gesitueerd op een groot plateau, dat de helling van het terrein, naar de zee toe, moest overbruggen. De | |
[pagina 440]
| |
noordelijke helft van het complex werd waarschijnlijk ingenomen door het paleisgarnizoen. De stijl van de gebouwen was al even eclectisch als de samenstelling van de plattegrond. De colonnade die op zee uitgaf bijvoorbeeld was geflankeerd door twee vierkante vestingtorens. Dit gebouw interesseert ons hier niet als monument van de laat-romeinse stijl, te vergelijken met het paleis in Piazza Armerina op Sicilië, maar als een architectuurhistorisch fenomeen, dat zich alleen in zijn ontwikkeling manifesteert. Voor we het verloop ervan bekijken, toch nog een opmerking: dit paleis was niet een woning voor een individu of individuele cel, zij het dan de keizer of de keizerlijke familie, maar voor een hele groep mensen die in een zeker verband bij elkaar hoorden. Onze voorstelling van de eengezinswoning wordt vaak ten onrechte in het verleden geprojecteerd. Wanneer L.A. Alberti in het midden van de XVe eeuw zijn beschrijving geeft van het ideale huis, dan blijkt dit een woning te zijn voor verschillende families, een echt paleis, een kleine stadGa naar eind(5). Een associatie met de houding van sommige huidige leefgroepen, de communes, ligt voor de hand. Na de dood van Diocletianus in 316 sterft het leven in het paleis niet uit. De persoonlijke residentie wordt nu een toevluchtsoord voor bannelingen van de keizerlijke familie. Het nooit voltooide gebouw ondergaat zijn eerste aanpassingen. We weten dat er in de Ve eeuw een werkplaats in was ondergebracht, waar vrouwen linnen voor het Romeinse leger weefden. En in diezelfde eeuw wordt op de architraaf van de westelijke toegangspoort het Victoriabeeld, symbool van de vergoddelijkte keizer, verminkt om er een kruis in aan te brengen. Het beslissende ogenblik echter in het voortleven van het gebouw is de verwoesting van Salona in het begin van de VIIe eeuw. Een deel van de stadsbevolking zocht zijn toevlucht in het versterkte paleis. En alles wijst erop dat dit het begin vormde van een nieuwe stadscommuniteit binnen de muren van het paleis. Er zijn resten bewaard van verbouwingen uit de periode tussen de VIIe en VIIIe eeuw, die wijzen op een permanente vestiging. Een sarcofaag van aartsbisschop Johannes uit de Xe eeuw leert dat deze bisschop ‘geboren en getogen was in de stad Split’. Uit de Xe eeuw dateert ook de Sint-Martinus-kapel, ingeschoven tussen twee zware muren van de noordelijke poort. De drukste aanpassing van het paleis aan het zich uitbreidende stadsleven vond plaats van de XIIe eeuw tot de XIVe eeuw, de bloeiperiode van het middeleewse stadsleven. Toen waren niet alleen alle mogelijke binnenruimten van het paleis bezet en aangepast, maar ook alle pleinen en straten werden ingenomen. Van de brede, rechte portiekstraten bleven slechts smalle, kronkelende steegjes over. Het mausoleum was reeds een tijd als kathedraal in gebruik, maar werd nu met een spitse, laat-romaanse, toren verrijkt. De paleismuren konden ook naar buiten de ontwikkeling niet blijven omknellen. De stad barstte buiten de muren en ontwikkelde zich hoofdzakelijk in weste- | |
[pagina 441]
| |
lijke richting. Tot voor enkele tientallen jaren gingen de aanpassings- en verbouwingsactiviteiten door. Het grootste gedeelte van de woningen die zich binnen de muren van het Romeinse paleis bevinden dateren uit de XIXe en XXe eeuw. Volgens een telling van 1958 leven er drieduizend mensen in tweehonderdeenentwintig gebouwen, die vierhonderdzevenennegentig woningen bevatten. Het groeiproces is nu stilgelegd. Overheid en urbanisatiediensten, archeologen en restauratoren hebben de plaats van de collectiviteit ingenomen om Split te ‘redden’, d.w.z. om het beeld dat zij, dat wij, ons ervan gevormd hebben niet meer te laten veranderen, om de geschiedenis af te sluiten en te herleiden tot een symbool, een dood symbool voor een levende geschiedenis. Is het dit symbool dat ons zo bekoort? Staan we dan niet verder dan het academisme uit de tweede helft van de XIXe eeuw, dat de stijlgeschiedenis van de architectuur als afgesloten beschouwde en alleen nog probeerde met de elementen ervan nieuwe combinaties samen te stellen of oude motieven in nieuwe materialen weer te geven, korintische zuilen in gietijzer bijvoorbeeld? Stemt het niet tot nadenken dat we een evolutie moeten stillegen om er een symbool van te maken van wat wij ons van de toekomst voorstellen? Het paleis te Split blijkt immers voor velen een model te zijn voor ons toekomstig leefmilieu. We citeerden reeds Bakema als hun woordvoerder. De ideeën die hij in 1962 formuleerde, zijn er sindsdien alleen maar actueler op geworden. Het paleis van Diocletianus wordt beschouwd als een herkenbaar-makende structuurvorm, die de individuele vrijheid en oorspronkelijkheid niet alleen toelaat, maar waarborgt en stimuleert. ‘De collectieve grote-structuur-bouweconomie en de individuele kleine-structuur-bouweconomie zijn elkanders bepaling geworden’ (Bakema). De twee polen van de gemeenschapsstructuur, individu en groep, wier verhouding het beeld en het gebruik van de architectuur bepaalt, hebben in Split een zichtbare, harmonische en levendige uitdrukking gekregen, waarbij het feit dat het hier gaat om het paleis van een heerser dat door het volk bezet wordt, niet zonder belang is. De groep heeft zijn primaire herkenbaarheid en vindt zijn zichtbare samenhang en dus ook zijn communicatiemogelijkheden in de voorafgegeven structuur van het paleis, die na zoveel eeuwen in haar wezenlijke geleding overeind is gebleven. Overal herinneren, onverwachts, details aan het grote geheel, aan het leven van en in de groep. De structuur was blijkbaar geen beletsel voor een spontane groei. Ze was integendeel een dankbaar vertrekpunt voor het scheppen van nieuwe mogelijkheden. Zoals van het mausoleum zonder grote moeilijkheden een kathedraal werd gemaakt, zo werden bestaande ruimten, zalen, gaanderijen, pleinen en straten aangewend om er woningen, magazijnen, werkplaatsen in te richten. Men kan zelfs stellen dat het de zichtbare structuur van het paleis is die de willekeur van de bewoners mogelijk maakt, | |
[pagina 442]
| |
omdat dank zij haar de vitale samenhang en het functioneren van de groep bij voorbaat gewaarborgd is. De assen van de straten zijn door alle ingrijpende bebouwing heen gehandhaafd gebleven. Het centrum, het peristilium, vlak bij de kathedraal, bewaarde zijn centrumfunctie, evenals de levendige uitwisseling in en bij de toegangspoorten een trefpunt bleef. In het paleis van Split zien we de onmogelijkheid waarnaar we op zoek zijn, gerealiseerd: een gestructureerde anarchie. Het leven kan (kon) woekeren, zonder zichzelf te overwoekeren. Het kon zich vernieuwen, aanpassen, afbreken, zonder zichzelf te vernietigenGa naar eind(6). De vraag die zich stelt betreft evenzeer de waarachtigheid als de bruikbaarheid van dit symbool. Bestaat de enige werkelijkheid van het symbool er niet in, dat we hier, zoals in alle andere type-voorbeelden van architectuur-zonder-architecten, Dubrovnik bijvoorbeeld, als het ware ‘en creux’ projecteren wat in ons hedendaags milieu verloren is gegaan, waarvan we alleen de vorm hebben overgehouden: een soort menselijkheid die definitief verloren is, omdat niemand van ons, ook niet de meest hippe, er de hoge kostprijs voor wil betalen en die, nog afgezien hiervan, in geen geval met kunstmatige middelen gereconstrueerd kan worden. De mislukte pogingen van onze nieuwe steden en wijken zouden moeten volstaan om duidelijk te maken dat soortgelijke projecties niet levensvatbaar zijn. Hier wordt opnieuw de fout begaan van vele, de meeste, moderne stedebouwers-architecten, die zoals Camillo Sitte op het einde van de XIXe eeuw, uit reactie tegen de aftakeling van de stad en de banaliteit van de nieuwe voorsteden, naar de ‘artistieke grondregels’ van de Europese, vooral middeleeuwse, stedebouw verwezen, zonder te zoeken naar de reden van bestaan, naar de werkingskracht van deze vormen. Ze keken zich blind op de ‘hardware’, het zichtbare en tastbare gebouw of gebouwencomplex en de visuele relaties die het beheersten, zonder zich druk te maken over de ‘soft-ware’, die niet-tastbare betekenissen en associaties van spirituele, sentimentele of historische aard die in het gebouw of gebouwencomplex waren beklijfd. In het geval van Split bijvoorbeeld maken diegenen die het als model naar voren schuiven op een willekeurige manier abstractie van wat buiten de muren van het paleis met de stadsontwikkeling is gebeurd en die in niets verschilt van die van andere Europese steden. Men moet m.a.w. rekening houden met het uitzonderingskarakter van het Romeinse paleis voor men het als model kan interpreteren. Als Bakema stelt dat de structuurresten van het paleis zouden kunnen vervangen worden door een ‘moderne betonconstructie met alle moderne voorzieningen voor water, warmte, koude, riolering, telefoon, enz...’, dan is dat een exclusieve ‘hard-ware’-redenering die ons helemaal niet vooruithelpt. In deze optiek wordt de historische, de enige, werkelijkheid van Split genegeerd en geen enkele poging ondernomen om tot een sluitende verklaring te komen van het historisch proces en de aantrekkingskracht die de | |
[pagina 443]
| |
neerslag ervan op ons uitoefent. Als Split een betekenis voor ons heeft, dan deze: het maakt duidelijk dat wij in een geschiedenis staan en dat elke architectuur een brok van die geschiedenis is, die door een statische analyse alleen niet kan worden gevat. Dit is dan meteen ook een directe afwijzing van de statische modellen die uit deze analyse worden afgeleid. Het ‘humane’ beeld van Split, dat we op een willekeurige manier hebben vastgelegd, is te fragmentair om waarachtig en bruikbaar te zijn. De luxe van het toevallige (zoals die in Split als resultaat van een geschiedenis voor ons verschijnt) is slechts mogelijk binnen de begrensde, monumentale structuur. En deze laatste hangt onmiddellijk samen met een maatschappelijk bestel in de breedste betekenis van dit woord, waarvan geen van ons de principes nog kan of wil aanvaarden. Blijft echter het feit dat we op zoek zijn naar modellen en dat we overal waar er maar enige aanleiding bestaat, die proberen te ontdekken, of, juister misschien, te projecteren. Het afwijzen van Split als beschikbaar model wil in geen geval een goedpraten zijn van de manier waarop ons milieu nu tot stand komt. De modellen waarvan we ons meestal onbewust bedienen, zijn even onvolledig, eenzijdig en onwerkelijk als dat van Split. Zoals we ons op een bijna mythische wijze laten betoveren door het paleis van Diocletianus, zo maken we ook een mythe van de huidige toestand, zonder evenmin te onderzoeken hoe zulk een mythe tot stand komt en dus zonder na te gaan op welke wijze in het vormingsproces ervan ingegrepen kan wordenGa naar eind(7). In beide gevallen moet onderzocht worden of de modellen die we hanteren, passen op de totale visie op maatschappij en leven en als dat niet zo is, waar de knelpunten zitten. Het is nutteloos een model door een ander te vervangen, als beide losstaan van het algemene ontwikkelingsproces dat de moderne wereld meemaakt. Het is een utopie te menen met een willekeurig, d.w.z. fragmentair architectuurmodel ertegen in te kunnen gaan. Zelfs een Le Corbusier, een zo grote dogmaticus, wist dat het leven altijd het sterkst is. Hetgeen niet betekent dat een reëel architectuurmodel niet naar een utopie kan toewerken. Split kan ons misschien leren dat architectuur een collectieve creatie dient te zijn, het resultaat van een geheel van sociale, economische en ideologische gegevens, waaraan ze een betekeniswaarde toekentGa naar eind(8). Los van die gegevens bestaat die betekeniswaarde niet en is de architectuur niet in staat zich op de werkelijkheid van vandaag in te enten en tot een reële collectieve creatie uit te groeien □ | |
[pagina 444]
| |
Archeologie, een menswetenschap. Streven 2(1970).
Het nulpunt van de kerkenbouw. Streven 2(1970). |
|