formaat, wier vakmanschap universeel wordt erkend, bestendig begaan zijn met menselijke verhoudingen en zuiver menselijke problemen’.
Rector A. Jaumotte van de U.L.B. dreef zijn nietszeggend enthousiasme en zijn blindelings vertrouwen nog verder: bij de opening van de tentoonstelling werd de pers immers een lofrede op de winnaar ter hand gesteld, waarin de naam nog moest ingevuld worden. Wel typisch voor de vrijblijvendheid van de prijsvraag!
In de prijsvraag werd een dubbele ideeënschets gevraagd, een voor de uitbreiding van de U.L.B., een voor de vestiging van de V.U.B., beide ongeveer van dezelfde omvang. Van het 44 hectaren groot terrein zal de U.L.B. over 24 hectaren, de V.U.B. over 20 hectaren beschikken. De prijsvraag verliep in twee fasen: in december 1969 werd een eerste selectie verricht onder meer dan 200 ideeënschetsen, afkomstig van architecten uit 17 landen, waarvan opvallend veel uit Oost-Europa. Daarvan werden er 10 gekozen om deel te nemen aan de tweede fase, die op 17 maart 1970 werd beëindigd. De jury werd op voorstel van de Union Internationale des Architectes samengesteld uit Sir Robert Matthew (G.B.), Rolf Gutbrod (D.), P. Vago (F.), K. Schwanzer (A.), J.P. Kloos (N.) met als plaatsvervangende leden Jiri Novotny (Tsj.) en Giancarlo De Carlo (I). Bij de jury hoorden ook de effectieve leden, met hetzelfde stemrecht als de architecten, vier afgevaardigden van de U.L.B.-V.U.B.
De aantrekkingskracht van het programma was natuurlijk niet gering: het ging niet enkel om de aanleg van een volledige universitaire campus met o.m. ook woongelegenheid, restaurants en een voldoende sociale infrastructuur, maar deze campus was bovendien gesitueerd te midden van een betrekkelijk intens stedelijk woongebied. Door de aanleg van de metro en stadsautosnelweg zullen de toegangswegen van het plein aanzienlijk worden uitgebreid, zodat een nog vlottere communicatie met de overige stadsgedeelten mogelijk wordt. Waar de meeste universiteiten, denk maar aan de TH te Drienerlo of de campus van Sart-Tilman te Luik, buiten elke stedelijke en sociale context, ergens ‘te velde’ worden ingeplant, met de desastreuze gevolgen vandien, beschikte de ontwerper hier over stimulerende mogelijkheden om de stad in het universitaire gebied door te laten ontwikkelen en omgekeerd.
Eén beschikking van het eisenprogramma heeft begrijpelijkerwijze veel kwaad bloed gezet. Ze is echter niet meer dan een symptoom van de inefficiëntie van soortgelijke prijsvragen. De raad van beheer had de ontwerpers opgelegd het plein te verdelen volgens een lijn die parallel loopt met de Generaal Jacqueslaan, zodat te midden van de campus een soort taalgrens in de architectuur zelf werd vastgelegd.
Wanneer men het aantal inzendingen in aanmerking neemt, kende de prijsvraag een behoorlijk succes. Het waren er wel geen achthonderd zoals voor het stadhuis van Amsterdam, maar tussen tweehonderdzeventien ontwerpen