sende en intense manier in het recente werk, de Standard-sporthal en het huis Schoffeniels. Men kon immers tot voor kort de mening toegedaan zijn dat de taal van Vandenhove er een was van baksteen en beton. Met de sporthal en het huis Schoffeniels heeft hij die taal niet enkel vereenvoudigd en verruimd, maar tegelijkertijd ook laten zien dat ze helemaal niet aan bepaalde materialen en organisatieschema's gebonden is. Zonder iets van de ruimtelijke differentiatie uit de eerste periode prijs te geven, komt hij in zijn laatste werk tot de grootste eenvoud van plattegrond, opstand en volume. De ingewikkeldheid van de ruimtelijke relaties wordt teruggebracht tot de meest primaire geometrische vorm, het vierkant. Dit laatste is geen vooropgezet idee, maar resultaat. De vereenvoudiging gaat gepaard met de introductie van een nieuw element, het dak, niet als een conditio sine que non - want ‘la maison heureuse’, dat ook tot de tweede periode behoort, doet het zonder - maar als tot nog toe onaangewend, maar uiterst belangrijk structuurelement.
Die verruiming en vereenvoudiging zijn echter niet het wezenlijke in deze fase, wel de bevrijding, het overwinnen van de grammatica en dus ook het achter zich laten van de architectuur als autonome waarde. In deze tweede periode hoeft de architectuur zich niet meer te affirmeren om er te zijn, en om er te zijn met een intensiteit zoals in geen van de voorgaande werken. De ruimte, het volume, de structuur, de organisatie van de sporthal te Sart-Tilman is van een ongelooflijke limpiditeit, en toch zit ze vol verrassingen, vol verscheidenheid, vol afwisseling. Deze bijna contradictorische eigenschappen ervaart men zelfs nog in de open binnenruimte van de hal. Ze kan als het ware van gedaante verwisselen, maar in elk van haar toestanden blijft ze herkenbaar in haar heldere opbouw, haar mooie licht, haar schaal, maar vooral in haar tegelijk bergend en open karakter, haar grootsheid en beslotenheid, de manier waarop de mens de ruimte beheerst en er toch helemaal in opgenomen wordt. Deze ervaring van het interieur wordt overigens prachtig, hoewel onopvallend, voorbereid bij het benaderen van het gebouw in de verhouding van het enorme dak tot de dagelijkse schaal van de toegangen, de woningen, kantoren, restaurant die rondom de hal zijn aangelegd. En opnieuw: die voorbereiding bergt een verrassing in zich, want de horizontaliteit die men van buiten ervaart, de indruk van het vlakke, overdekte plein, openbaart zich binnenin als een hoge ruimte, een kuil, een holte.
Het huis Schoffeniels gaat uit van eenzelfde architectonisch concept: het simpele, geometrische volume, ontstaan door de symmetrische repetitie van gelijke elementen, bergt in zich een onvermoede rijkdom aan mogelijkheden, mogelijkheden van leven die door de architectuur worden opgeroepen en gestimuleerd. Het meest opvallende is hier wel de contrasterende werking van het rustige buitenvolume met de speelse voorlopigheid van het interieur, dat volledig in hout werd uitgewerkt. Ook ‘la maison heureuse’, een tehuis voor ongehuwde moeders, eveneens nabij Luik, werd in eenzelfde geest ontwor-