compositie met de figuratief-symbolische communicatie. Men kan de eigenheid van de noordgermaanse kunst ervaren, wanneer men deze bijvoorbeeld vergelijkt met de islamitische decoratie. Ik kan hier niet de oorsprong van het abstracte vlechtwerk nagaan, noch de verschillende symbolische motieven die erin verwerkt zijn. Het komt er alleen op aan te ontdekken hoe dit vlechtwerk, dat aan duidelijke geometrische patronen beantwoordt, als een levend organisme werkt, zo levend dat men helemaal niet verwonderd is er langs alle kanten koppen, poten of staarten in te ontmoeten. En waar de figuratie domineert, constateert men het tegenovergestelde: deze wordt in zulk een decoratief patroon gedwongen, dat men soms goed moet toekijken om in het lijnenspel een kop of een figuur te ontwaren.
Deze kunst vormt een eigen-aardige synthese van de twee polen van de werkelijkheid, aan de ene kant, de abstracte, universele structuur, aan de andere kant de figuratief-individuele verschijning. In de meeste perioden van de kunstgeschiedenis overheerst één richting. Hier zijn beide tot een wonderbare eenheid gebracht, tot een bijzondere vorm van realisme, helder ontleed door Françoise Henry.
Deze kunst ducht evenzeer de dorheid van rigoureus abstracte figuren als het verdrinken in een fotografische reproduktie van de werkelijkheid. Deze schrik voor nabootsing van verschijningsvormen en die voor de geometrie zijn slechts twee aspecten van eenzelfde geesteshouding. De geometrische figuren zijn, evenzeer als de verschijning van een dier of een plant, werkelijkheden die aan de zeggenschap van het individu ontsnappen. Ze blijven onveranderlijke, objectieve waarheden die men als zodanig moet nemen. De houding van deze kunstenaars echter spruit voort uit een opvatting van het universum waarin de mens niet onderworpen is aan wetenschappelijke wetten. Ver van de onaantastbare tirannie van de feiten trekt hij zich terug in een wereld met eigen wetten. Op vele punten loopt deze wereld parallel met de werkelijke: ze bezit een eigen fauna, flora en mensdom. Haar dieren en planten zijn niet die welke wij kennen, maar al hebben we ze nooit gezien, het zijn mogelijke planten en dieren. Ze bezitten levenswaarschijnlijkheid. Ze zijn even overtuigend als dieren uit legenden en sprookjes. Hun zonderlinge anatomie leent zich tot alle mogelijke decoratieve acrobatieën.
De dieren en planten behoren niet slechts tot onbekende soorten, maar zijn daarenboven onderworpen aan een eigenaardige veranderlijkheid. Alle delen van dit universum zijn immers onderling verwisselbaar en kunnen in elkaar overgaan. Elk van deze wezens is volkomen samenhangend - een afzonderlijk individu - maar kan ook deel hebben aan de natuur van andere wezens en zelfs van onbezielde vormen. In sommige versieringen is het dier half plant; het heeft zich zo ineengekronkeld dat het een tak schijnt te zijn en zijn staart loopt daarbij vaak uit in een ruikertje bladeren.
Eens de poort ontdekt om tot deze wondere wereld, die ook nog onze wereld