De immobiliënmakelaars in dienst van het publiek.
K&C-agenda, 10 december 1969.
Sinds enkele maanden krijg ik elke week in mijn bus - iedereen mag daar in wringen wat hij wil - naast allerlei reclamefolders, een Immobiliën-Beurs en een Immobiliën-Gazet. Blijkbaar kent de formule succes, want sinds kort doet de Gazet van Antwerpen er ook aan mee. Die krantjes veschillen in niets van de andere reclamefolders, tenzij dat zij urbanisatie willen verkopen in plaats van ondergoed of een blikje sardienen. Misschien ligt het daaraan dat ik iets meer wrevel voel tegen de leugenachtigheid van de in die kranten gevoerde taal.
Die taal is ook wel verschillend van die in een gewone folder. Zij heeft iets meer standing, appelleert op een hogere cultuur. Het eerste wat opvalt is dat onze democratische machthebbers, van de Minister van Gezin en Huisvesting Breyne tot zijn goede vriend, burgemeester van de stad Antwerpen, Lode Craeybeckx, er perfect in passen als editorialisten: hun proza misstaat niet naast dit van de publiciteit ernaast. Alles loopt over van idealisme in dienst van de mens, de arme mens van de XXe eeuw. Elk nieuw torengebouw, elke nieuwe verkaveling, elke nieuwe bungalow betekent een zoveelste redding van menselijkheid. De immobiliënmakelaars zijn immers op de hoogte van hun taak. Ik weet niet of er herscholingscyclussen bestaan of hersenspoelingsinstallaties. Eén ding is zeker: ze kennen het juiste woord. Zij verkopen geen luxe-flats of sociale woningen meer, ze verkopen stedebouw. Het komt niet meer op de riante flat aan, niet meer op het comfort van de keuken alleen, maar in de eerste plaats op de omgeving, het prachtige park, het uitzicht, de verbinding met de stad, de nabijheid van de supermarkt en wat weet ik meer. Zij zijn het die ervoor zorgen dat de mens in de XXe eeuw in de stad nog kan leven, zij zijn het die ervoor zorgen dat hij zich in een rustieke nieuwe hoeve van het jachtige leven kan herstellen. Mijnheer Jean E. Collin, home-builder van groot formaat, stichter-president van Etrimo (in goed gezelschap met Breyne en Craeybeckx en de andere burgemeesters en schepenen-editorialisten), mijnheer Collin is een miskende sociale voorman, hij die zijn leven lang heeft gewerkt om voor alle loontrekkenden de ruimste mogelijkheden te bekomen voor de aankoop van de eigen woning.
Wanneer men een avond de immobiliënkranten leest, ligt de conclusie voor de hand: de democratie moet nu maar eindelijk eens die sociale werkers van het eerste uur gaan herkennen, ze niet alleen vrijstellen van een drukkende administratieve rompslomp die op hun verheven idealen een domper zet, ze niet alleen ontheffen van de vele vormen van belasting die hen op de rand van het bankroet brengt, maar hen eenvoudigweg en liefst onmiddellijk de macht in handen geven. Het komt me immers voor dat zij de enige categorie mensen