wordt men nu langzamerhand beu.
Juist op dit soort vermoeidheid van de machteloze schijnt de macht in de democratie haar tactiek op te bouwen. Men laat praten, in het beste geval consulteert men zelfs, men organiseert gesprekken, en als iedereen zijn eigen gepraat beu is geworden, valt de beslissing die een geroutineerde administratie al lang had uitgekiend.
Op het gebied van de urbanisatie heeft een soortgelijke methode nog meer succes dan elders, omdat de belangen die het op het spel staan in het algemeen groter zijn en omdat er geen eentwee-modeloplossingen kunnen gegeven worden, waar iedereen zo maar kan gaan achter staan. Dit betekent dan ook dat, hoe technisch het probleem ook moet gesteld worden, hoe wetenschappelijk het moet benaderd worden, urbanisatie in wezen een politiek probleem is. Het meest dringende in de politieke problematiek van de urbanisatie is momenteel: de mogelijkheid tot een urbanisatie moet geschapen worden door de gemeenschap tegen willekeurige manipulaties van de speculanten te beschermen. Urbanisatie buiten de gemeenschap is nonsens, en dat is het wat we zien gebeuren. Die gemeenschap kan niet bestaan, bestaat in feite niet, zolang de ruimte waarin die gemeenschap zich kan bewegen, haar niet toebehoort, niet vrij is, niet beschikbaar voor de uitbouw van een adequaat en steeds evoluerend milieu. Heel concreet: zolang die ruimte voorwerp kan zijn van particulier winstbejag, leeft de gemeenschap in de vervreemding.
Het eerste politieke doel van een democratische gemeenschap die zich een leefmilieu wil scheppen is: een radicaal einde te stellen aan elke vorm van grondspeculatie. Zoals Henri Lefèbvre het uitdrukt is het fundamentele recht van de mens, het recht op de stad. In een systeem waarin grondspeculatie niet alleen een kans krijgt, maar in de hand wordt gewerkt, is het recht op de stad je reinste utopie.
2. Het einde van de grondspeculatie betekent echter op verre na nog geen urbanisatie. Om aan een reële urbanisatie toe te komen, moeten heel wat meer structuren en vooral denkmodellen doorbroken worden. Ik ga ze hier niet opsommen. Wel wil ik een beroep doen op allen die zich op een of andere manier op een politiek-sociale carrière voorbereiden om zich in hun denken op het probleem van de stad in al zijn implicaties (financieel, juridisch, economisch, sociologisch, psychologisch) toe te spitsen in een onbevooroordeelde wetenschappelijke geest. Stedebouw wordt, als het dat nog niet is, het probleem nummer één van de toekomstige samenleving. En we staan er totaal ontredderd tegenover, omdat we er nog niet eens aan toe zijn het te stellen.
3. Een heel bijzonder beroep moet hier gedaan worden op de stedebouwers, architecten, vormgevers. Zij moeten zich van de draagwijdte van hun taak bewust worden en hun plaats, een werkelijke plaats, in het sociale en politieke leven innemen. Ze mogen het zich niet verhelen dat de tijd van de geïmproviseerde stedebouw, die we nu nog rondom ons aan het werk zien, voorbij is,