Brussel.
K&C-agenda, 14 mei 1969.
Van de stad Brussel kan men denken wat men wil. Of het een verfoeilijke en aartslelijke stad is à la Baudelaire, of een heerlijke stad, het is een stad waarin geleefd wordt en waar alles moet gedaan worden om dit leven zijn volle maat te geven. En die kansen op een volle maat zijn in Brussel nog groot. Het gaat niet op te zeuren over wat verknoeid is - het is enorm veel - maar het wordt wel hoog tijd om ermee op te houden nog verder te knoeien. En precies dit schijnt men in de Brusselse gemeenteraad niet van plan te zijn. Integendeel! Men schijnt er heel tevreden over het gepresteerde en wil doorgaan urbanisatie met domme gevelarchitectuur te verwarren.
Daarom is de alarmkreet van het Archief voor de moderne bouwkunst, waarover onlangs nog in K&C werd gesproken, en van het Atelier de recherche et d'action urbaines, in verband met de voorlopige goedkeuring van een nieuw plan van aanleg voor het Brusselse ‘ilôt sacré’ meer dan gewettigd.
Hét grote argument - waartegen de stedebouw in al onze steden zondigt - blijft de stedelijke samenhang: men isoleert geen stukje stad om het te behandelen alsof het iets aparts was. De stad, elke stad, is één continu weefsel, één organisch geheel met bepaalde nevralgieke punten, die men wel met een bijzondere zorg moet aanpakken, maar steeds met het oog op de consequenties die de behandeling voor het geheel meebrengt.
Nu doet het nieuwe plan van aanleg precies het tegenovergestelde. In de Brusselse binnenstad komt het er momenteel op aan de door een verkeerd aangepakte urbanisatie uit elkaar gehaalde groeipolen weer met elkaar te verbinden en op elkaar te laten inwerken. Men moet blind zijn om de mogelijkheden die de Brusselse situatie hiertoe biedt, niet te merken. Landschappelijk bekeken zijn er weinig steden die zulk een gedifferentieerde en boeiende overgangen op een intensief beleefd stuk stad bieden, om nog niet te spreken van de architectonische en historische rijkdom die ze bevatten. De polen van de bovenstad (van de Naamse poort tot de Louizapoort en verder door) en de benedenstad (de Grote Markt met omgeving) en tussenin de kunstwijk, die nu door verschillende dode zones zijn gescheiden, kunnen gemakkelijk, zonder utopische verbeelding, tot één levendig en heel gevarieerd geheel met elkaar verbonden worden, zodat ze in elkaar overvloeien en tot de leefbaarheid van het geheel bijdragen. Met alles wat reeds is verbeurd, blijven de voorwaarden hiertoe nog ruimschoots aanwezig. De eerste voorwaarde is echter - en de mogelijkheid daarvan is twijfelachtig - een mentaliteitsverandering, die de betrokkenen - technici zowel als politici - in staat stelt urbanisatie in haar wezenlijke kenmerken te herkennen. In ons geval hier: geen enkele pool als iets aparts te bekijken, maar als een zenuwknoop die het hele lichaam condi-