op zich nemen of aanvullen? Moet de fabriek een weg naar het museum worden? Moeten de musea naar de fabriek?
Te oordelen naar de pogingen van integratie (van kunst in het werkmilieu) die de laatste jaren ondernomen zijn, kan men met een tamelijk grote zekerheid besluiten dat deze af te schrijven zijn als misschien welgemeende, naïeve, maar algeheel valse zelfbegoocheling van de initiatiefnemers. De verhouding van ‘volk’ en ‘kunst’ is niet zo direct dat men dit volk ongevraagd en ongewild kunst moet brengen. Het getuigt van een onverdraaglijke sociale discriminatie en van een misplaatste opvatting over wat kunst te betekenen heeft. Een soortgelijke ervaring heeft me ronduit geërgerd in de poging van de groep Beervelde (Raveel, Lucassen, Elias, De Keyser, De Clerck, Jooris, wier werk ik erg waardeer) om een fabriek in Zottegem tot kunstwerk te verklaren. Ergerlijk was het, het gesofisticeerde selecte publiek in de verschillende werkzalen te zien defileren met een glas whisky en met welwillende belangstelling neerkijken (zoals in de Zoo) naar de machines en de werklui, die overuren moesten doen. Van dit oogpunt uit bekeken - en het is het enige juiste - is een soortgelijk initiatief onaanvaardbaar. Wanneer fabrieksdirecteurs moderne kunst in hun fabriek willen brengen, komen ze er met zulk een foefje met van af: er is een fundamenteler proces en minder publiciteit van doen. De moderne kunst moet in de sociale structuur zitten van de mensengemeenschap die een fabriek uitmaakt.
Als we deze beschouwingen even tussen haakjes willen plaatsen, dan was hetgeen in Zottegem gebeurd is, wel merkwaardig. De kunstenaars zelf hebben zich geen rad voor de ogen gedraaid. Het was voor hen duidelijk dat hun werk in die fabriek niets kwam doen. Het meest indruk maakte dan ook de houding van Lucassen die zijn schilderijen ergens in het pakhuis tegen de muur had geplaatst, allemaal opeen, met de rug naar het publiek, als anonieme koopwaar. Ook De Keysers doos deed het goed tussen de verpakkingen en in het algemeen deed ook het ander werk het in zijn onopvallende plaatsing: het reveleerde de fragmentaire schoonheid van o.m. de breimachines of sommige delen van beschildering (om veiligheidsredenen) van afsluitingen en kolommen. Daar houdt hec echter ook mee op. De kunstenaars die in Zottegem aan het werk waren hebben wel duidelijk gemaakt dat een fabriek een ‘kunstwerk’ zou moeten zijn door de fantasie waarmee het environment wordt gecreëerd, maar ook dat de fabriek het niet is en dat het niet het werk van schilders alleen is om dar ervan te maken □