is. Het houdt immers het midden tussen een luxueus geschenkboek en een wetenschappelijk repertorium. Maar die nuttigheidskwestie verschuift heel vlug naar de achtergrond, eens dat men in het boek aan het grasduinen is geraakt. Het is immers zo gemaakt dat het voortdurend irriteert, d.w.z. de gebruikeljke schema's overhoop haalt, maar juist daardoor nieuwe samenhangen, nieuwe interpretaties ontdekt worden. Het lag misschien niet in de bedoeling van de samenstellers, die het een beetje irreëel als een handige museumgids willen voorstellen, maar voor mij ligt de bestaansreden van het nieuwe boek daarin. Alhoewel er met geen woord wordt over gerept, sluit het goed aan bij een initiatief als dit van Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen.
Het boek bestaat uit drie delen: het eerste bevat korte historische studies van de Westerse schilderkunst (van heel ongelijke waarde) met de bedoeling de nationale schilderkunst in de algemene evolutie van de Westerse schilderkunst te situeren; het tweede deel geeft een historiek van de musea en openbare instellingen waar de schilderijen zich bevinden; het derde deel bevat biografieën van de geciteerde kunstenaars. Verschillende registers maken het gebruik van het boek gemakkelijk, hoewel hier onmiddellijk moet aan toegevoegd worden dat er heel wat onnauwkeurigheden ingeslopen zijn.
Het eerste deel bevat uitsluitend full-page kleurenreprodukties, meestal van details van schilderijen die ook in zwart-wit zijn gereproduceerd. Deze manier van uitsnijden reveleert soms onbekende aspecten van heel bekende schilderijen, hetgeen nog eens de theorie van Malraux over de verhouding van foto tot kunstwerk bevestigt. De illustratie van het tweede deel is gemengd: reprodukties in kleur op groot formaat en reprodukties in zwart-wit op postzegelformaat. Het derde deel bevat enkele zelfportretten van kunstenaars. In het geheel niet minder dan 1026 illustraties, waarvan 106 in vierkleurendruk. Op de keuze ervan kan ik hier vanzelfsprekend niet ingaan. Men zou zich bijvoorbeeld kunnen afvragen waarom een Arman niet tot de schilders gerekend wordt? Maar in het algemeen lijkt me de selectie uitstekend. Ik wil alleen nog wijzen op de laatste illustratie achterin het boek, buiten elk verband als een orgelpunt geplaatst: ze verbeeldt een ‘weelge tafel’, iets om de opulente burgerij (uit de XVIIe eeuw) mee te bekoren?
Dat brengt me terug op de inleiding van Haesaerts, waaruit ik al citeerde: laten we blij zijn. Ik zou er willen aan toevoegen: laten we er ook mee ophouden de kunst te misbruiken. Ik citeer verder: ‘We mogen er ons over verheugen dat, in de huidige maatschappij, nieuwe mecenassen en kunstbeschermers zijn opgestaan (sic), ik denk aan bankinstellingen, aan de grote organen van het nijverheids- en handelsleven, die, naast hun belangrijke sociale activiteit (sic), steeds meer steun verlenen aan het tot stand komen van culturele prestaties... Deze instanties nemen aldus de rol over van de sociale machten uit vorige eeuwen: de godsdienstige overheid, de koninklijke of prinselijke hoven, de bourgeoisie...’.