De Bauhaus-tentoonstelling is een routine-tentoonstelling, belangrijk om het fenomeen zelf, maar niet om de kennis ervan: ze reveleert geen nieuwe gezichtspunten op het Bauhaus. De hoogstnodige kritische studie van dit belangrijk evenement werd door deze tentoonstelling uit de weg gegaan.
De tentoonstelling Theo van Doesburg is in alle opzichten het tegendeel: ze bewerkt een continue ontdekking van een nieuwe van Doesburg. Ik sta er telkens weer versteld van met welke stereotiepe, simplistische en valse beelden van de recente kunstgeschiedenis we opgeschept zitten, in casu, welke onvolledige voorstellingen van De Stijl en van Theo van Doesburgs rol daarin we hebben meegekregen. Ir. Leering, directeur van het Van Abbemuseum heeft zich met de gangbare voorstellingen niet tevreden gesteld, maar ze in de tentoonstelling grondig ontleed, op vele punten zelfs gecorrigeerd en aangevuld.
‘De tentoonstelling van Doesburg’, schrijft hij in het ‘Ten Geleide’ van de belangrijke catalogus, ‘is niet alleen nodig om tot een meer gedifferentieerde kennis omtrent De Stijl te komen..., maar ook om door visuele informatie het nogal ongedifferentieerde beeld betreffende De Stijl en zijn medewerkers te doorbreken... Van Doesburg werd in dit ongedifferentieerde beeld meestal de rol toebedacht van de organisator, propagandist en theoreticus van De Stijl, waartoe zich de waardering voor zijn werk beperkte. Dat juist hij en zijn werk de ontwikkeling van De Stijl, na de duidelijke uitkristallisering en formulering van de eerste uitgangspunten tijdens de jaren 1926-1930, opstuwde, hetgeen zijn diepgaande invloed op internationale ontwikkelingen ook buiten De Stijl niet miste, is te weinig bekend. Daaraan wil deze tentoonstelling tegemoetkomen, door van Doesburgs werk in de breedte, d.w.z. gespreid over de diverse disciplines van zijn beeldend scheppen te tonen’.
Theo van Doesburg leert men op de tentoonstelling kennen als een groot kunstenaar, vooral als een nieuw soort kunstenaar, die misschien dichter staat bij Schwitters en Duchamp dan bij Mondriaan. Wat totnogtoe als een zwakke kant van zijn kunstenaarspersoonlijkheid ervaren werd, blijkt een historisch apriori te zijn, een misverstand over de aard zelf van de hedendaagse kunst. Van Doesburg was geen schaduwloper van Mondriaan. Hij had de grote betekenis van diens werk begrepen, maar ook de grenzen ervan gezien. En een van Doesburg is het juist altijd om die grenzen te doen. Als hij gaat schilderen in de aard van Mondriaan, dan is het niet om goede Mondriaan-schilderijen af te leveren, maar om te zoeken of men niet verder kan gaan dan Mondriaan, niet alsof hij zich daardoor als een groter kunstenaar dan Mondriaan zou willen opwerpen - niet de persoon, maar de zaak interesseerde van Doesburg - maar omdat hij vond dat Mondriaan zelf ergens binnen zijn eigen conceptie van het neo-plasticisme niet ver genoeg ging.
In van Doesburgs verhoudingen met andere kunstenaars of kunstenaarsgroepen werkte diezelfde trend. Zo voelde hij zich aangetrokken door het Bau-