moeilijk indenken. Contrasten kunnen een verrijkend element zijn in het stadsbeeld. Maar hier is dit niet het geval omdat dezelfde fout werd gemaakt als in 1958 met het Hansaviertel: men ging niet uit van de samenhang van het woonmilieu of van het stadsweefsel in het algemeen (waarin contrasten naar believen kunnen spelen). Men wilde het monumentale Berlijn met een nieuw monument verrijken. Men was er m.a.w. niet in de eerste plaats om bekommerd een goed museum te maken, waarin de Berlijner zich zou kunnen thuisvoelen, maar wenste een meesterwerk van Mies van der Rohe naast het meesterwerk van Scharoun
Het contrast ligt niet alleen in de vormelijke uiteenlopendheid van deze twee gebouwen. Er bestaat een onoplosbare contradictie tussen het denken over architectuur dat in beide gebouwen geïncarneerd is. Waar een Scharoun in zijn vormconceptie tendeert naar een dynamische, nonconformistische samenhang van de delen van zijn gebouw onderling en van deze delen samen met het geheel, stelt Mies van der Rohe zijn ongeleed gebouw op als een alleenstaande tempel. James Speyer van het Art Institute te Chicago noemde de nieuwe Nationalgalerie ‘beslist het mooiste gebouw van onze tijd’ en aarzelde niet het te vergelijken met het Parthenon, de Poseidoontempel, de Notre-Dame te Parijs.
Zoals ik ze hier formuleer is de tegenstelling nog te simplistisch. Ze zit immers ook nog in het werk van Mies van der Rohe zelf. Het gebouw is van een extreme eenvoud, zowel in conceptie als in materiaal. Oorspronkelijk bedoeld als een grote tentoonstellingshal voor wisselende exposities, doet het gebouw nu ook dienst als behuizing van de collectie van de Nationalgalerie. Vandaar de twee duidelijk onderscheiden delen. Boven, op een verhoogd vlak, een ruime hal van 50 meter vierkant, met glas rondom afgesloten. Het dak van die halle bestaat uit een stalen rooster van 18 maal 18 cassetten van 3.60 m in het vierkant, dat aan de vier zijden door twee stalen kolommen van 8.20 m wordt gedragen. Onder het verhoogde vlak bevinden zich de zalen voor de vaste collectie en voor de administratie. Deze onderbouw van 85 meter in het kwadraat is slechts aan één zijde geopend op een terras, zodat het grootste gedeelte ervan permanent kunstlicht behoeft.
Men kan zeggen dat Mies van der Rohe de museum-inrichters niets heeft willen opdringen; hen alleen maar een zo bruikbare, zo onbepaald mogelijke ruimte heeft willen ter beschikking stellen, zodat ze er alle kanten mee uit kunnen; een ruimte, zoals de Berlijnse kunstenaars in hun protest tegen de nieuwe Nationalgalerie gewild hadden, waarin het leven spontaan kan evolueren.
In feite komt het nieuwe gebouw door zijn theatrale inplanting, zijn kunstmatige verhevenheid met de statige trappen, zijn absolute geometrie, zijn grote preciesheid van vorm en materiaalbehandeling niet zo over. Het doet zich voor als een sacraal gebouw, waarin men geneigd is stil te gaan spreken,