gemaakt over het gaan en staan, maar vooral over het zitten van de mens van vandaag.
Dit idee wordt vaak verdedigd met argumenten van functionaliteit. Op geen enkel punt echter heeft de leer van de functionaliteit zijn onhoudbaarheid zo scherp laten voelen als in het geval van het losstaande zitmeubel. Dat is immers nog iets heel anders dan alleen maar iets om (goed) in te zitten. De formule zelf van goed zitten is al zo complex dat je haar met zuiver functionele maatstaven niet kunt benaderen. Men kan goed zitten in een zetel met stof bekleed, en in diezelfde zetel met kalfsleer overtrokken. Het kan voorkomen dat men erin lukt, visueel het onderscheid tussen twee produkten zo te reduceren, dat het niet meer te merken is.
Maar het gevoel onder de hand van de ene of de andere stof geeft aan het zitten een aparte sensatie. Juist die sensatie moet, als men radicaal-functioneel wil denken, in de functie van het zitten opgenomen worden. Omdat designers die dimensie van het zitten hebben willen uitschakelen (zonder er ooit helemaal in geslaagd te zijn), zijn de artiesten in opstand gekomen en zijn ze aan anti-design gaan doen. Meestal was die anti-houding nog enggeestiger dan die van de designers zelf, maar ze demonstreerde in elk geval dat design het niet kan hebben van een smalle functionele basis.
Een van de eersten die deze reactie heeft gebundeld was François Mathey, conservator van het Musée des Arts Décoratifs te Parijs, de man die het initiatief nam voor Ronchamp, het werk van Le Corbusier dat in diezelfde anti-stroming kan ondergebracht worden. Hij nodigde kunstenaars uit om tussen de produkten van designers hun fantasieën uit te werken, zodat we het mochten beleven dat Mathieu een hemelbed voorstelde, dat Caprogrossi een hele keuken met zijn kleurrijke cijfers overschilderde en bentgenoten het niet beneden hun waardigheid vonden kasten en tafels en televisietoestellen te ontwerpen of - in de meeste gevallen - bij te werken, zoals César nog onlangs deed met zijn expansie van een televisietoestel.
Dit alles om te zeggen dat er ook bij ons kunstenaars zijn die de behoefte kennen om tussen twee stoelen te gaan zitten, tussen meubel en kunstwerk. In dat geval bevindt zich Panamarenko. Noch het woord meubel, noch het woord sculptuur, past helemaal bij het ding dat hij gemaakt heeft en voorgesteld in het salon van het ideale huis. Maar het ding bestaat en men kan er in gaan zitten. Het bevat zelfs een zekere uitnodiging om er plaats in te nemen, ik was geneigd te zeggen, om er in onder te gaan. Het heeft echter ook, voor een zitmeubel, een té troeblerende lichamelijkheid. Design-normen zijn - als ze bestaan - hier niet toepasselijk. Het ding situeert zichzelf op een ander niveau, dat men al dan niet bij een meubel aanvaardt: dat van een gepoëtiseerde, maar toch uitgesproken psychische geladenheid, die iets of misschien heel veel te maken heeft met het verlangen naar rust in de oerschoot. De zetel van Panamarenko wordt geproduceerd door de firma Olilly (Transvaalstraat 16,