mano Guardini, de kunstcritici Herbert Read (een vriend van Moore) en René Huyghe, de Nederlandse econoom Tinbergen. Het ligt in de bedoeling van de prijs dat het toegekende bedrag van bijna anderhalf miljoen Belgische frank voor een gedeelte althans door de laureaten besteed wordt voor een initiatief ten dienste van de Europese geest en cultuur. Moore zou het willen gebruiken om jonge beeldhouwers te steunen.
Met deze enkele informatieve gegevens zijn er een aantal relaties geponeerd waarover nagedacht kan worden. Om met de laatste te beginnen: Moore en de jonge beeldhouwers, in het bijzonder de jonge Engelse beeldhouwers. Tot voor kort vertoonde de Engelse beeldhouwkunst het karakter van een one-man-show. Het toneel werd volkomen beheerst door de figuur van Henry Moore. Barbara Hepworth, Reg Butler, Lynn Chadwick, Kenneth Armitage en anderen speelden een figurantenrol. Sinds een vijftal jaren echter is voor de Engelse jongeren het Moore-tijdperk definitief afgesloten. Een Anthony Caro, William Turnbull, Eduardo Paolozzi zetten de bevrijding van de ‘bevrijder’ in. De jongste generatie met Philip King, William Tucker, David Annesley, Michael Bolus, David Hall, Derek Woodham en zovele anderen kennen Moore niet meer. Ze hoeven er niet meer mee af te rekenen. De afstand van Moore tot de jongere beeldhouwers is niet overal zo groot als in Engeland, maar nergens is Moore nog dé meester. Integendeel. Het jonge werk gaat meestal rechtstreeks tegen dit van Moore in. Voor de jongeren is Moore de laatste beeldhouwer van het Westen geweest. In dit perspectief moet de grote retrospectieve in het Kröller-Müllermuseum te Otterlo, naar aanleiding van de Erasmusprijs, beschouwd worden.
Dit brengt ons op een tweede relatie: het palmares van de Erasmusprijs. De naam van Moore is toegevoegd aan een lijst van namen waarin hij perfect past. Buber en Tinbergen niet al te na gesproken, vormen ze een vrij homogene club, waarvan men zich kan afvragen of het peetschap van Erasmus erbij past. Allen zijn het avondlandse mensen, mensen van de Europese traditie en cultuur, mensen van het heimwee naar oude mythen, mensen van de restauratie. Ze zijn niet blind voor wat er in deze tijd omgaat, maar ze zijn in de eerste plaats toch bekommerd om het nieuwe te integreren. Marius van Beek, die zelf tot deze klasse van mensen kan gerekend worden, schrijft over Moore: ‘Bij al zijn bescheidenheid wil Henry Moore toch eeuwigheidsfiguren oprichten in de zin zoals zijn verre voorvaderen Kelten en Druïden dat gedaan hebben. Hij slijpt zijn wezens naar een onvergankelijkheid, een besef, dat steeds in hem groeiend is. Zijn hang naar oerstructuren en het zoeken naar het oerwezen van de vrouw - meestal liggend - duidt daar op, totems, Stonehenge, het heeft allemaal met elkaar te maken’.
Een Picasso, Ernst, Duchamp, Calder, om alleen enkele generatiegenoten te vermelden, horen in deze club niet thuis. Op het gebied van film, cultuurfilosofie, kunstkritiek kunnen misschien minder gemakkelijk zulke algemeen