eerste plaats kennis van het probleem en ervaring om met plannen en maquettes om te gaan, en daarenboven de nodige inspanning om deze kennis aan het project te toetsen. Hoe wil men dat een musicus gaat oordelen over de integratie van het verkeer in een stadsontwerp?
Er is een tweede element dat wijst op een verregaande onverschilligheid. De Academie heeft geen enkele andere plaats gevonden om de projecten in ontvangst te nemen en tentoon te stellen (als dit woord hier nog gebruikt mag worden) dan een loods in ombouw, onverwarmd, midden in de winter, vochtig, zonder deuren, met als versiering en ameublement hopen steengruis. Geen enkele accommodatie was voorzien om de plannen te presenteren. Als men weet dat maquettes en opgekleefd papier erg gevoelig zijn voor vochtigheid en temperatuur, dan begrijpt men dat de deelnemers liefst hun plannen onmiddellijk terug naar huis hadden genomen.
Er is een derde element van ongenoegen. Door de Academie werd het zo aan boord gelegd dat niemand, buiten de jury, de kans heeft gehad om van de projecten kennis te nemen. Als dat gebeurd is, dan was het tersluiks! Erg democratisch is deze academische handelswijze niet. Een jury moet iedereen over haar beslissing laten oordelen. Maar tot daar aan toe. Erger is het feit dat de Academie van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt heeft om het belang van deze prijs en meteen van de stedebouw in het licht te stellen. De prijs staat open voor alle Belgen. Maar de Academie vond dat ze haar plicht had gedaan, toen ze alleen de Brusselse Franse pers en het agentschap Belga over de uitslag had ingelicht.
Ik geef toe dat het resultaat van de wedstrijd allesbehalve schitterend was. Maar wat wilt ge, in die omstandigheden? Slechts vijf projecten werden ingediend. Drie ervan konden zo afgewezen worden. Een competente jury was hier zelfs niet voor nodig. Bij deze evidentie heeft de jury zich echter niet neergelegd. Om de nu al bedenkelijke Belgische en vooral Brusselse situatie niet te verslechteren, heeft ze drie projecten weerhouden: één voor Brussel, de eerste prijs; één voor Vlaanderen, de tweede prijs; één voor Wallonië, de derde. Aan de eerste prijs gaf ze 600.000 fr., aan de tweede en derde elk 50.000 fr.
De redenen waarom het Brusselse project werd bekroond, liggen voor de hand. Eerst en vooral, het bezat kwaliteiten. Ten tweede, het werd gemaakt door het team Benoit, de Salle, Verbiest en Toussain, dat gewerkt heeft onder de leiding van de h. Lacoste, lid van de jury, maar niet aanwezig bij de beraadslaging. Het project charmeerde door zijn presentatie, grote maquette, schetsen en foto's van het landschap, de vallei van de Lasne. De voorgelegde documenten lieten echter geen werkelijke beoordeling van de verdiensten toe. Alleen een algemene stedebouwkundige conceptie werd erin gedemonstreerd. Deze was duidelijk geïnspireerd op het werk van Candilis-Josic-Woods (onlangs gepubliceerd) en vooral op het project voor Toulouse-le-Mirail, Fort-