honderdvijftig werken werden verzameld, gaande van het aarzelende debuut tot het virtuose gebruik van een eigen taal. Opmerkelijk genoeg kunnen we bij Magritte niet van een stijlevolutie spreken zoals bijvoorbeeld bij een Picasso. Het gaat veeleer om een radicale ommekeer in de verhouding van de schilder tot de schilderkunst, een ommekeer die kan vergeleken worden met die van Marcel Duchamp. Als men van Magritte zegt dat hij een surrealist is (en dat is hij historisch bekeken ook geweest), heeft men zo goed als niets gezegd. Men wijst hem dan alleen een plaatsje aan in de rekken van de kunstgeschiedenis, waar men hem blindelings kan terugvinden. Tot een reëel contact met het werk komt het dan echter niet. Ook onder de nu klassiek geworden associatie met Paul Delvaux heeft het werk van Magritte geleden. De retrospectieve bij Isy-Brachot beschouwt men best als een afscheid aan de Magritte van het surrealisme, die literaire associaties in beeld brengt, die insoliete invallen registreert, die schildert of beeldhouwt. Hij is geen Ernst en noch veel minder een Dali. Als men een naam wil die dit werk iets duidelijker kan situeren, is het die van de reeds genoemde Marcel Duchamp, de vader van het dadaïsme en, zoals hij onlangs genoemd werd, de grondlegger van de hedendaagse beeldende kunst. Magritte en Duchamp samenbrengen wekt misschien de indruk dat we hier het associatieprocédé van Magritte zelf willen nabootsen en door het samenbrengen van zogenaamd niet bij elkaar horende dingen een shock-effect willen verwekken. Dit is niet het geval. De bedoeling is alleen, naar aanleiding van de merkwaardige tentoonstelling, het beeld waarin Magritte vastzit te verbreken, hem los te maken uit een aantal valse voorstellingen.
Wanneer Marcel Duchamp na eerst alle ismen uitgetest te hebben voorgoed zijn penselen naast zich neerlegt en onder een vulgaire urinoir een etiket plakt met daarop ‘fountain’ illustreert hij knap zijn opvattingen over de plaats van de kunst in het leven. Magritte doet op zijn manier eigenlijk hetzelfde, alleen iets minder spectaculair. Hij ook probeert eerst alle stijlen van het ogenblik, hij imiteert alle meesters, tot hij in 1925-1926 ontdekt dat hij maar grapjes maakt, terwijl hij in feite iets zou willen vertellen over de werkelijkheid. ‘La vérité’ noemt hij ze. Maar met de gangbare opvattingen over de schilderkunst kan hij het niet. Naar hijzelf beweerde, kunnen zijn schilderijen door de eerste de beste academiestudent gemaakt worden. Alleen zal die student misschien niets te vertellen hebben. Hij leeft niet in de ‘waarheid’, in het ‘mysterie’. Hij stelt zich met conventies tevreden. Magritte niet.
Hij is geen dagdromer, geen fantast, noch minder een grapjas, maar iemand die zoals Duchamp met zijn ready-mades, die door iedereen kunnen nagemaakt worden, ons aller werkelijkheid wil laten zien, kunst of geen kunst, maar altijd wel met de wijsheid van de humor □