van de andere kant slechts volmaakt functioneren als het, behalve expressie van de uitzonderlijke functies, ook uitdrukking is van de drager van die functies, de mens. Een adequaat woonmilieu komt niet tot stand door alleen maar de verkeersfuncties zo perfect en zo veilig mogelijk uit te bouwen. En ook niet met alleen maar perfecte woningen, al staan die dan nog te midden van enorme parken.
Een herkenbaar milieu ontstaat pas als al de functies samen resulteren in een samenvattend en inspirerend beeld, een beeld dus dat meer is dan de bundeling van de functies. Nu kan iedereen natuurlijk beweren dat onze huidige steden met hun eindeloze voorsteden en tuinwijken zulk een herkenbaar, zij het dan negatief beeld zijn, dat de non-identiteit van de naamloze mens van vandaag op een treffende wijze uitdrukt. Deze visie lijkt me echter al te pessimistisch. Ze wordt, geloof ik, ook door de bewoners van de steden zelf voortdurend in alle mogelijke reacties van opstand, ongenoegen, heimwee tegengesproken. Het is hier niet de plaats om te analyseren hoe ze dan toch tot stand gekomen zijn. Het volstaat te constateren, dat deze steden, door de manier zelf waarop ze bewoond worden, door de bewoners gedesavoueerd worden en gedesavoueerd blijven worden. Dat is geen kwestie van tijdelijke aanpassingsmoeilijkheden aan een nieuw milieu. Er ontstaat eenvoudig geen milieu meer, ja, de architectuur van de nieuwe steden belet dat er een milieu ontstaat. De architectuur stimuleert niet alleen niet, ze werkt tegen.
Nu is het Safdie juist om dat milieu te doen. Hij aanvaardt de expressie van de verstikte stadscentra en de monotone suburbs niet als een waarachtige weergave van de realiteit. Hij gelooft in de mogelijkheid van een derde weg, van een post-urbane stad, van een post-urbane mens. Op die mens is Habitat 67 berekend. Het wil een goed functionerend en herkenbaar milieu zijn voor de persoonlijke mens van vandaag en morgen.
De architectonische consequenties hiervan zijn veelvuldig:
1. Doordat de mens vrij is geworden om zichzelf te zijn in een dynamische ontwikkeling, is ook de architectuur bevrijd van elke persoonlijke binding. Haar vorm kan niet langer expressie zijn van een omschreven mensbeeld, niet eens van het mensbeeld van een bepaald individu op een bepaald ogenblik. Ze kan slechts expressie zijn van de persoonlijke bewoner van vandaag door zo zuiver mogelijk te zijn, door het individu zo weinig mogelijk vast te leggen, door in haar noodzakelijke bepaaldheid mogelijkheden open te stellen.
2. Wezenlijk voor de herkenbaarheid van dit milieu is niet dat het het ene individu naast het andere tot uitdrukking brengt, maar dat het ervaarbaar maakt dat het om een gemeenschap van personen gaat, dat, zoals Safdie in het hiernavolgend interview zegt, de ‘gemeenschapsidentiteit’ én de ‘persoonlijke identiteit’ erin beleefbaar is.
3. De relaties tussen groep en individu die in het milieu tot uitdrukking en herkenbaarheid komen, moeten open relaties zijn. Ze mogen de plaats van het