een doorbraak van nieuwe verhoudingen.
Het klooster te Westmalle, dat de mooie naam Magnificat kreeg, wordt gebouwd vlak bij de nieuwe St.-Pauluskerk, van dezelfde architect, die nu haar voltooiing nadert. Samen met de kerk zal het klooster één architectonisch geheel uitmaken. Wat er in het kerkgebouw reeds werd gerealiseerd, is intussen een ernstige garantie voor de kwaliteit van het te bouwen complex.
Drie groepen van monialen, één uit Merksem, een uit Geel en een uit Tienen, besloten een goed jaar geleden samen te gaan wonen. Ze stellen al wat ze bezitten te koop om samen te kunnen komen tot de uitbouw van een voor hun vorm van leven passender milieu. Dat is al een eerste punt van bezinning: drie verschillende groepen gaan in gezamenlijk overleg plannen. Een tweede punt: ze maken kostbare plaats vrij voor andere stedelijke ontwikkelingen. Derde punt: ze schrijven een beperkte ideeënprijsvraag uit onder drie architecten die ze de vrije hand lieten om hun visie op klooster en hedendaagse architectuur uit te werken. Vierde punt: ze kiezen uit de drie projecten het meest revolutionaire ontwerp. Het risico van het nieuwe, dat ook wel eens zinvol kan zijn, gaan ze niet uit de weg.
Waarin ligt dan het revolutionaire van dit onderwerp? De architect ging niet uit van bepaalde voorafgegeven voorstellingen en schema's van wat een klooster is, maar ging nadenken over de specifieke woonfunctie die het samenleven van een groep gelijkgezinden met gemeenschappelijke activiteiten stelt. Dit wil dan ook meteen zeggen dat hier niet werd uitgegaan van één van de twee polen van de valse tegenstelling persoon-gemeenschap, maar van de vruchtbare spanning tussen beide, een spanning die haar uiteindelijk uitgangspunt vindt in de concrete gemeenschappelijkheid, de sociale dimensie van de autonome persoon. Heel de architectuur kan men beschrijven als de opbouw van een gemeenschap vanuit en door de persoon. Zo gesteld is het wel duidelijk dat die architectuur een archetypische betekenis voor het geheel van onze samenleving en haar architectonische expressie toekomt.
Het uitgangspunt was de persoon. Architectonisch vertaald is dit dus de cel, het eigen woongebied van de moniale, waar zij ten volle zichzelf kan zijn, alleen én samen met de anderen. De individualiteit van de cel is het eerste wat opvalt in dit project. Geen vlakke monotone gevels, geen lange, eenvormige gangen, geen kubistische compositie van anonieme volumes, maar een organische groei van elementen op en in elkaar, spontaan én overzichtelijk, levend. Elke cel heeft haar eigen herkenbare plaats in het geheel. Dit veronderstelt dan ook dat een dergelijke cel, hoe miniem de afmetingen ook moesten worden gehouden, toch volwaardig is en alle dimensies van het wonen in zich bergt. In de eerste plaats bestaan deze, behalve in de reeds vermelde herkenbaarheid, in een gewaarborgde, naar binnen en naar buiten uitgedrukte intimiteit. Een intimiteit die echter geen isolering betekent, maar een zelfstandig uitgangspunt vormt naar de gemeenschap van de mensen en naar de natuur.