soonlijkheid is geen onmenselijkheid. Integendeel. De onpersoonlijkheid van zijn architectuur is een voorwaarde tot menselijkheid. En meer nog: die onpersoonlijkheid is niets anders dan de negatieve uitdrukking van de vrijmaking en de ontvoogding van de persoonlijkheid. De onpersoonlijkheid, positief uitgedrukt: de objectiviteit, is het wezenlijkste kenmerk van een nieuwe mensopvatting. Die stelling neemt Mies als een universeel uitgangspunt. En ik geloof niet dat hij zich daarin vergist. Als men de democratisering van de hedendaagse samenleving aanvaardt, dan kan dat alleen betekenen dat men de mens, elke mens in het middelpunt plaatst, hem zijn vrijheid gunt om zijn eigen wereld volgens zijn eigen opvattingen uit te bouwen, en dat men niet langer een primordiale waarde toekent aan een of andere bepaalde, afgetekende structuur waarin en waardoor het individu pas zijn menselijkheid kan verwerven en beleven. In dat laatste geval komt het individu maar tot gelding wanneer het zich naar dat ideaal patroon gedraagt en zijn plaats in de structuur, die er een uitdrukking van is, inneemt. Het maakt maar weinig uit of die structuur een christelijke of een marxistische naam draagt, noch of als verantwoording van de ene God en van de andere dé Mens (met een hoofdletter) staat. In geen van beide gevallen kan men in werkelijke zin van democratie spreken. De persoonlijkheid van de architectuur heeft er de gehele geschiedenis door in bestaan dergelijke, gehiërarchiseerde, op een abstract ideaal gefundeerde structuur tot uitdrukking te brengen, en te bevestigen; de transcendente zin van het leven te openbaren en daardoor de mens zijn beveiliging te geven in een onaantastbare waarde, die buiten hemzelf lag. Nu echter de vrije, immanente mens zelf drager wordt of gaat worden van die sociale structuur en niet langer een of andere abstractie, kan de architectuur, en dit is de vorm van het hele levensmilieu, niets anders meer dan objectief zijn, of zoals Kaufmann het uitdrukte, autonoom. Ze kan geen verbijzonderde en dus verpersoonlijkte structuur meer uitdrukken, omdat ze op allen afgestemd moet zijn. Ze kan niets anders meer dan structuur zijn, een structuur die in haar anonimiteit en neutraliteit de vrije ontplooiing van elk individu en de vrije samenstelling van zijn gemeenschap in het totale dienstmilieu mogelijk maakt.
En daarmee zijn we terug bij Mies, die helderder dan wie ook deze paradox van de moderne geestesevolutie heeft geformuleerd: de verpersoonlijking van de mens brengt noodzakelijkerwijze een depersonalisatie van zijn milieu mee. Die depersonalisatie van het moderne milieu, aan wiens werkelijkheid wel niemand meer twijfelt, wordt vaak door de cultuurfilosofen negatief geïnterpreteerd. Mies van der Rohe echter neemt ze als positieve waarde aan. Het objectieve, structurele constructivisme dat hij in zijn bouwkunst voorstaat is er een rechtstreeks uitvloeisel van. Hij ziet geen enkel heil in een bouwkunst die zich direct baseert op een psychologie, een sociologie, een economie in volle evolutie, die hun programma's en eisen voortdurend opnieuw moeten kunnen formuleren, en noch minder in een bouwkunst die expressie zou zijn