Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 368]
| |
aant.De markensche visscher5Ultima Thule
7Telken jare, in den beginne van het jaar, wordt het Haarlemsch straatpu-8bliek onthaald op het voortreffelijk gezicht van een vijf- of zestal jonge reu-9zen, welke, met een ouden reus aan 't hoofd, langs de straten worden gezien, 10 vooral op de hoogte van het Gouvernementshuis en den Doelen, waar zij 11 door straatjongens met even veel belangstelling worden aangegaapt en 12 nageloopen als een bedelende Poolsche Jood met langen baard en spitse 13 muts of, omstreeks den kermistijd, een Parijsche Armeniër met geparfu-14meerde kleederen en gebloemden tulband. Het personeel der jonge reuzen 15 verandert jaarlijks, daar er bij dezen optocht geen andere geduld worden 16 dan die hun achttienden verjaardag gevierd hebben en hun negentienden 17 nog niet hebben beleefd. Maar de oude reus, die aan 't hoofd stapt, is en 18 blijft dezelfde en wordt slechts met ieder jaar een jaartjen ouder. Deze reu-19zen zijn alle volmaakt op dezelfde wijze gekleed. Zij dragen (om te beginnen 20 met hetgeen het meest in 't oog loopt) ontzettend wijde korte broeken, met 21 diepe zakken waarin zij hun handen bestendig verborgen houden, en nauw 22 om 't lijf sluitende wambuizen, waaronder zich een dichtgeknoopte damas-23ten of blauwkatoenen borstrok, naar gelang van den geldelijken toestand 24 des eigenaars, vertoont. Buis en broek zijn van een grove bruine stof, geen 25 laken. Op het kleine hoofd voeren zij een lagen, breedgeranden ronden 26 hoed om, en hunne dikke kuiten zijn omkleed met grijze kousen. Hooge 27 schoenen bedekken hunne groote voeten. Als versierselen van weelde dra-28gen sommige, en althans de oude, kleine ronde gouden of zilveren knoopjes 29 in de roodgeruite das, aan de hemdsmouwen, en vóór in de broek. Het uit-30zicht dezer reuzen is niet kwaadaardig. Zij hebben knokige, vooruitste-31kende voorhoofden en jukbeenderen, waartusschen hunne vriendelijke 32 lichtgrijze oogen verborgen liggen; breede monden; kleine witte tanden, en 33 dunne haren van de echt Celtische kleur, die bij den ouden reus reeds eenigs-34zins beginnen te verbleeken. Zooals zij zich daar op Haarlems straten ver-35toonen, maken zij uit het contingent van het eiland Marken voor de natio-36nale militie, met den Edelachtbaren Heer Burgemeester van datzelve eiland 37 aan't hoofd. 38Kent gij het eiland Marken? Het levert het doorslaandst bewijs dat 39 soberheid en ontbering de kloekste menschengeslachten kweeken en in 40 stand houden. Marken is, zou men zeggen, een hoop slijk in de Zuiderzee; 41 meer niet; hier en daar een weinig gras voor een enkel mager paard, en | |
[pagina 369]
| |
aant. 1 voorts geen plantenleven dan een steel of wat lepelblad, tegen de scheur-2buik. Op Marken geene schaduw van een enkelen boom. Op Marken geen 3 schijn of zweem van eenigen oogst. Op Marken zelfs geen bakker. Het 4 brood dat het reuzengeslacht, hetwelk op dien moddergrond tiert, eet, 5 wordt in Monnikendam bereid; en als de veerschuit, die het dagelijks aan-6brengt, de slechte haven niet binnen kan loopen, hongeren de reuzen. En 7 toch heeft zich aldaar het waarachtig type onzer oudste voorouders 8 bewaard, in die mannen van meer dan zes voet, met schouders als Atlassen 9 en goudgele lokken; en de nieuwsgierige, die den voet onder dit eenvoudig 10 visschersvolk zet, vindt er de huizen, de gewoonten, de zeden, de begrippen 11 van voor twee eeuwen; ofschoon het niet te ontkennen is, dat de lichtingen 12 voor den krijgsdienst, en het verval der groote en kleine visscherijen, dat 13 den Markenaar nu ook tot een ansjoviszouter maakt, hem eenigszins uit 14 zijn afgesloten kring hebben gerukt. Ik voer er heen met een zeventigjarig 15 grijsaard aan't roer, die zoo vast aan spoken en toovenaars geloofde als aan 16 de Heilige Drieëenheid. Ik hoorde er een godgeleerd gesprek, waarin van 17 Voetianen en Coccejanen werd gesproken op eene wijze, alsof die twisten 18 nog aan de orde van den dag, alsof de heeren Voetius en Coccejus, in bla-19kenden ijver, nog alle dag te spreken waren. Ik zat er in de burgemeesters-20woning mijn kleeren te drogen bij een vuur, waarvan de rook geen anderen 21 uittocht had dan door het dak. En toch werd mij ook aldaar de keus gegeven 22 tusschen een glas Parfait Amour, of een glas Rose sans épines, naar welge-23vallen, en de man verhaalde mij, dat hij er ‘den Gouverneur spuutwien’ (zoo 24 noemde hij champagne) ‘had voorgezet’, toen zex. hem, op zijn toer langs 25 de eilanden, bezocht had. Ik moet hem evenwel het recht doen van te verkla-26ren, dat hijzelf zoo min het een als het ander met de aanraking zijner burge-27meesterlijke lippen verwaardigde. 28Verwonderenswaardig is de hoogte der bedsteden, waarin dit reuzen-29volk den zegen des slaaps geniet. Het zijn een soort van torens, welke zij met 30 verscheidene trappen beklimmen. Indien gij echter hunne woning be-31schouwt, en van een dezer groote zwaluwnesten, tegen den zolder opgehan-32gen, de gordijnen ziet opengeschoven, en uw oog stuit op een hoogen stapel 33 kussens, waarvan de sloopen op een zeer eigenaardige en alleen Marken-34sche wijs zijn bewerkt en waarover een keurige sprei ligt, op dezelfde wijs 35 bestikt, zoo waan niet dat daar de plaats is, waar de Titan zijne Titane in de 36 armen zinkt. Het is het pronkbed. Want ook hier wordt gepronkt. Dat 37 getuigen bovendien alle de wanden der armelijke hut, niet minder blinkende 38 van gedreven koperen schotels, dan de poffertjeskraam der beroemde firma 39 Spandonk. 40Maar gij verbaast u, als gij dit eiland in zijne lengte en breedte door-41wandelt, ja zelfs de huizen binnentreedt, geene vrouwen te zien. Geen won- | |
[pagina 370]
| |
aant.1der; zij zijn volkomen menschenschuw en vluchten op den aanblik van een 2 vreemdeling. Zoo gij er echter eene enkele te zien krijgt, zult gij bemerken 3 dat zij een paar hoofden kleiner zijn dan de mans en zelden uitmuntende in 4 schoonheid. Zij dragen witte kappen, waaruit het vóórhaar in twee lompe, 5 onbevallige, niet krullende vlokken langs haar aangezicht valt. Haar jak en 6 rok zijn van grove stof, en op de borst spelden zij een witten doek, al we-7derom op Markensche wijze bestikt. Het jak is meestal veelkleurig, en wel 8 zoo, dat het van achteren anders is dan van voren; doorgaans toonen de 9 Markensche vrouwen een rooden boezem en groenen rug, of omgekeerd. 10 De kinderen hebben geen ander speelgoed dan een tamgemaakte zeemeeuw, 11 die zij een ijzeren ring om den hals doen dragen. Wat hun voorkomen 12 betreft: gij moet ze niet beoordeelen naar het proefje, dat daarvan op de 13 laatste kermissen is te zien geweest, toen gij u, tot uw uiterste verbazing, 14 eenige honderden ponden gevormd menschenvleesch, op naam van een zui-15geling van drie maanden, zaagt voorstellen. Het toonde u echter wat de 16 natuur op Marken vermag, en welk een voedzaamheid de Markensche 17 moedermelk bezit; weshalve ik alle Monnikendamsche huisvrouwen, die 18 wel Markensche dienstmaagden gebruiken, aanraden zoude zich van Mar-19kensche minnen te onthouden. 20De koddigste figuur maken te midden van dit ouderwetsch, dit zeven-21tiende-eeuwsch geslacht, de predikant, de schoolmeester en de chirurgijn; 22 pygmeeën, bij ongeluk onder deze enakskinderen verdwaald, en wier meer 23 hedendaagsche kleeding zonderling afsteekt bij die der landskinderen, die 24 allen orthodox, allen hardleersch, en allen welvarende zijn. |
|