Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 365]
| |
aant.De limburgsche voerman5‘Goeden mergen, heern!’ zei Christoffel Hermans, daar hij bezig was zijn 6 groot paard voor de huifkar te zetten, die ons eenige uren verder voeren 7 moest. ‘Goeden mergen, heern!’ 8In dit woord was voor ons eene teleurstelling. Hoe armoedig wij er ook 9 uitzagen; hoe vuil onze Brabantsche kielen, na eene reize van ettelijke we-10ken ook mochten geworden zijn; hoe slap de randen van onze hoeden neer-11hingen; hoe nederig wij den vorigen avond, na het nederwerpen onzer ran-12sels, onze voeten op de plaat van den gemeenen haard gezet hadden, en met 13 hoeveel eenvoudigheid en gemeenelui's handigheid wij het oude grootjen 14 ook hadden bijgestaan in het snijden van snijboonen tot haar wintervoor-15raad, het was ons niet gelukt voor reizende kooplui of gelukzoekers door te 16 gaan; wij waren heeren, en moesten, niettegenstaande den droevigen staat 17 onzer finantiën, er op voorbereid wezen, benevens onze melksoep van gis-18teravond, ons logies van vannacht, en ons ontbijt van vanmorgen, nog den 19 titel van heeren te betalen. 20Christoffel Hermans, zeg ik, was bezig zijn groot paard voor de huifkar 21 te zetten, en verrichtte dezen arbeid op een kleine voorplaats, waar hem 22 zijne kippen en kalkoenen over de voeten liepen, gedurig met het paard 23 redeneerende. 24‘Stappertje! opgepast van daog, zulle! ge kraogt het nuwe vliegennet 25 over den baste, en de nuwe bellen. 'En biesjen achteruut, maot; ziede ga niet 26 dat ga de poes op de poot trappen zult. Zie zoo; kaaik, we zallen eenen goe-27den oop ooi in den zak doen. Dan modde ga ook goed stappen, zulle!’ enz. 28Onder deze hartsterkende taal werd het kolossale dier op een schitte-29rende wijze uitgedost met een groot geknoopt vliegennet van het vurigste 30 klaproosrood, waarvan het voorste gedeelte onder den voorriem van het 31 hoofdstel werd doorgetrokken, en het achterste om den staart gestrikt; 32 rondom behangen met eene lange, luchtige franje van 't zelfde, en twee 33 groote roode kwasten over de haken der boomen. 34Het is opmerkelijk hoeveel bijhangsels er tot de optuiging van een Lim-35burgsch paard behooren waarvan men geene mogelijke nuttigheid kan uit-36denken, en die ook alle, volgens getuigenis van den voerman, ‘allien maor 37 voor den sieraod’ zijn. Daaronder tellen een groot getal korte riemen en 38 touwen, die van het hoofdstel tot het haam gaan, terwijl toch het beest enkel 39 door stem en zweep (met hot en her) geregeerd wordt; daaronder, een paar 40 koperen instrumenten, in de gedaante van breede groote haarkammen, op 41 hetzelve haam, die niet zouden mogen ontbreken, hoe volstrekt doelloos zij | |
[pagina 366]
| |
aant. 1 ook zijn. Voeg hierbij een zwaren ijzeren ketting langs den boom der kar, en 2 een krans van bellen om den nek van 't paard, waarvan de eerste een open-3lijke bespotting is van de groote makheid van het dier, en de andere een 4 dadelijk paskwil op de breede wegen, waarop men elkander een uur ver ziet 5 aankomen. 6Toen al deze fraaiïgheden naar behooren waren in orde gebracht en een 7 groote hoop versch hooi in het tusschen de wielen bengelend net was 8 geworpen, werd, dwars in de kar, een dikke bos stroo geklemd, waar Vlerk 9 en Hildebrand plaats op namen; de deuren van den hoenderhof werden 10 opengezet, en Christoffel Hermans, een kerel van zes voet, met een schoone 11 blauwe kiel aan, trad vooruit, met de zweep van gevlochten teen losjes in 12 den elboog gesteund, en wees zijn stapper den weg. Het roode vliegennet 13 kwam in beweging als een langzaam golvende bloedstroom, de bellen klon-14ken, de keten rammelde, de twee zware wielen van de kar dreunden. Wij 15 joegen den haan, die op de huif gevlogen was, weg, en onze tocht ving aan, 16 terwijl Christoffel Hermans in 't blauw, en het groote paard in 't rood, 17 wedijverden wie de grootste stappen konde nemen. 18‘Hoeveel tijd rekenje, dat er noodig is van hier naar Quaadmechelen, 19 voerman?’ 20‘Laot zien,’ zei hij; ‘'t mag drie uren gaons wezen; dats begens vierde-21half uur met de ker.’ 22Men merkt op dat de huifkar een uitmuntend middel van vervoer is 23 voor personen die niet gaarne willen dat al wat zij voorbijrijden hun geel en 24 groen voor de oogen wordt. Inderdaad, ik kan het aan alle voetreizigers 25 aanbevelen, daar het in de gelegenheid om het land te zien (mits men de huif 26 oprolle) geen de minste belemmering brengt. Het is ook waarlijk alleraan-27genaamst voor dezulken die wel eens stijf van 't zitten worden, aangezien 28 niets gemakkelijker is dan zich van tijd tot tijd, tot verpoozing, achter van 29 de kar te laten afglijden terwijl het paard voort blijft stappen, en een wei-30nigje langs de wielen te wandelen, zonder dat zulks eenig oponthoud in de 31 reis veroorzaakt. Hier komt bij, dat men naar alle menschelijke berekenin-32gen geen nood heeft een ongeluk te krijgen; daar er noch riemen zijn die 33 knappen, noch veeren die doorzetten kunnen. Wat betreft het afloopen van 34 een wiel, ik ben overtuigd dat dit geen de minste stremming zou te weeg 35 brengen, daar de velgen zoo breed zijn, dat ik zeker ben dat het geheele 36 gevaarte evengoed op één als op twee wielen kan overeindstaan. Voeg hier-37bij, dat deze manier van vooruitkomen niet duur is, en dat gij behalve ‘een 38 glaoske bier’ aan den voerman, die daar op den duur nog al behoefte aan 39 heeft, met geene verdere onkosten te maken hebt, daar het paard zijn ruif 40 onder den wagen met zich voert, en ook lang zoo maltentig en verlekkerd | |
[pagina 367]
| |
aant. 1 niet is als onze goede Hollandsche paarden, die geen anderhalf uur kunnen 2 loopen zonder te moeten blazen, brood te krijgen, en te worden gedrenkt. 3Zoo gij daarenboven een voerman aantreft als onzen Christoffel Her-4mans, een goeden hartelijken kerel, vol mededeelingen en verhalen uit den 5 ‘veldtocht’, wordt de lange wijle u nog al aardig verkort. Gij hadt hem moe-6ten hooren vertellen van de opschudding, die de Leidsche studenten te 7 Quaadmechelen gemaakt hadden, en hoe een juffrouw, die in de verwarring 8 vóór in de borst geschoten was dat de ‘koegel’ achter uitkwam, er desalniet-9temin dik en vet tegenin geworden was; hoe ‘vrundelijk de mogendheden 10 van den Ollander’ zijn, daar èn de Prins van Oranje èn ‘den anderen Prins’ 11 hem teruggegroet hadden, toen hij zijn hoed had afgenomen; en hoe hij op 12 deze zelfde kar het doode lichaam vervoerd had van een soldaat, door ‘de 13 mogendheid van Saksen Weimar’ met eigen hand in tweeën geslagen, omdat 14 hij begon ‘te plunderen en te ontrampeneeren’ en tot een Limburger had 15 gezegd: ‘Trek de broek uit, want de mijne is stuk.’ En hetzij uw voerman een 16 Ollandsch, hetzij hij een Belgisch Limburger wezen moge, gij zult met 17 vreugd de opmerking maken dat hij, in ieder geval, door taal, karakter en 18 levenswijze zoo goed bij Holland behoort als gij en ik. |
|