| |
| |
| |
Aantekeningen bij de Camera Obscura
De aantekeningen worden telkens voorafgegaan door het pagina- en regelnummer van de Camera Obscura in deel 1 en het woord of de passage waarop de uitleg betrekking heeft. Van langere passages worden alleen de eerste en laatste woorden weergegeven, het tussenliggende is vervangen door een beletselteken. Wanneer het beletselteken tussen vierkante haken staat betekent dit dat de uitleg alleen betrekking heeft op de weergegeven woorden.
pagina |
regel |
|
5 |
|
De schaduwen... edito: dit citaat is in de eenentwintigste druk van de Camera Obscura afgedrukt tegenover de titelpagina. |
|
2 |
Camera Obscura: in een camera obscura (donkere kamer), ook wel chambre obscure genoemd, werd een door een lens opgevangen beeld van de buitenwereld op een scherm geprojecteerd. In een camera van kamerformaat (een populaire kermisattractie) konden de toeschouwers binnenin plaatsnemen. Draagbare camera's in de vorm van een doos waren vooral bij kunstschilders in gebruik; het beeld viel hier op een matglasplaat in een van de zijden en kon overgetrokken en desgewenst later bijgewerkt en ingekleurd worden. (Salverda 1989; nvj, p. 353) |
|
5 |
groote Tentoonstellingen: tentoonstellingen van schilderijen. Sinds 1808 werden in Nederland, vooral in de grote steden, verkooptentoonstellingen van schilderijen van levende meesters gehouden (Stolwijk 1995, p. 193 e.v.). |
|
9 |
bepaald: specifiek. |
|
9 |
tronie: portret (zonder negatieve bijklank). |
|
12 |
Anonymus... edito: (Latijn) een ongenoemd schrijver in een niet uitgegeven boek (nvj, p. 348). |
|
|
|
6 |
|
Nec... ludum: (Latijn) het is geen schande gespeeld (geschertst) te hebben, maar wel om niet (tijdig) te zijn opgehouden met spelen. Citaat uit de Epistulae (i, iv, 36) van de Romeinse dichter Horatius (65-8 v.Chr.). Dit citaat is in de eenentwintigste druk van de Camera Obscura afgedrukt op de titelpagina. |
| |
| |
| |
Voorbericht, zesde druk, 1864
pagina |
regel |
|
11 |
|
Zie voor de in dit Voorbericht genoemde voorbeelden van onverstaanbaar geworden begrippen en formuleringen de aantekeningen bij de teksten waarin deze voorkomen. |
|
8 |
onder zijn eigen naam: voor de publicatie van de Camera Obscura had Beets onder zijn eigen naam al enkele versvertellingen laten verschijnen, waaronder Guy de Vlaming en vertalingen naar de Engelse dichter George Noel Gordon, lord Byron (1788-1824). |
|
8 |
niet... opgenomen: zie Inleiding, p. 18-19. |
|
11 |
tweeden druk... derde druk: zie voor deze en volgende drukken Inleiding, p. 59 e.v. |
|
34 |
maar niet minder... te doen worden: de hier door Beets genoemde onduidelijkheden verklaarde hij in Hildebrand, Na vijftig jaar. Noodige en overbodige ophelderingen van de Camera Obscura (Haarlem 1887, 2e druk, Haarlem 1888), dat in deze editie is opgenomen. |
|
|
|
12 |
1 |
gedenkteeken: op de Dam in Amsterdam was op 27 augustus 1856 een monument onthuld ter herinnering aan de Belgische opstand van 1830-1831 die de nationale gevoelens hoog deed oplaaien. Het monument was ontworpen door M.H. Tetar van Elven M.Gz. (Wijnman 1974, 90-91). |
|
4 |
nationale kleederdracht: na de Belgische opstand werd in 1831 een poging gedaan een nationale dracht in te voeren (zie ook nvj, p. 282). |
|
7 |
nationale modeblad: de Euphrosyne, tijdschrift voor Hollandsche kleeding werd in 1832 te Amsterdam uitgegeven. De nationale tunica, een sterk van de heersende mode afwijkend kledingstuk, werd in het eerste nummer geïntroduceerd. (Keyser 1979, p. 158) |
|
34 |
Nederlandsch Woordenboek: vanaf 1850 was men bezig met de voorbereiding van het groot Woordenboek der Nederlandsche Taal. De eerste aflevering verscheen in 1864. In deel 2 (1898) staat het woord ‘beestenspel’ omschreven als: ‘Kijkspel waar wilde beesten vertoond worden; menagerie’ met een citaat uit de Camera Obscura (‘Nee, ik wil niet naar 't beestenspel! Ik houd er niet van.’). |
|
35 |
Sedert... uitgediend: in zijn opstel ‘Beestenspel’ (zie dl. 1, p. 29-34) uitte Beets veel kritiek op de menagerieën. Mede wegens de |
| |
| |
12 |
|
publieke belangstelling en ter bevordering van ‘de kennis der natuurlijke historie’ werd in 1838 de diergaarde Artis geopend. In de eerste jaren kocht Artis bekende menagerieën op, waaronder die van Martin & Co. De laatste had Beets op het oog toen hij ‘Beestenspel’ schreef. (Witkamp 1869, p. 112-125) |
|
39 |
Het... gewicht: na de verschijning van Beets' opstel ‘Vooruitgang’ in De Gids publiceerde de Leidse hoogleraar Jacob Geel (1789-1862) in de ‘Voorrede’ van zijn Onderzoek en phantasie (1838) daar een negatieve kritiek op, waarin hij het stuk onder andere ‘hybridisch’ noemt, (nvj, p. 343 en 370, zie ook de inleidende aantekening bij ‘Vooruitgang’; over Beets' gevoelens ten aanzien van Geel zie Van den Berg 1990b) |
|
|
|
13 |
7 |
vond... pen: in de noot onderaan p. 13 zegt Beets dat het hier om Thorbecke ging. Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872), hoogleraar te Leiden van 1831-1850, was in 1864 minister van Binnenlandse Zaken en leider van het kabinet. Vanaf de achtste druk (1872) is het slot van de noot veranderd in: ‘Men meende destijds en ook sedert heel zeker te weten dat de steller niemand minder was dan Thorbecke.’ (Zie ook Dyserinck 1882, p. 17; Van den Berg 1985; nvj, p. 392) |
|
23 |
Behalve... licht: zie Bijlage 2, p. 68 en ook Dyserinck 1882, p. 31-46. |
|
35 |
geestigste: geestrijkste. |
|
|
|
14 |
4 |
‘leerwijze van Prinsen’: Pieter Johannes Prinsen (1777-1854), kweekschooldirecteur te Haarlem, was de auteur van de Leerwijze om kinderen te leeren lezen (1817), die na verloop van tijd vrijwel overal in Nederland werd ingevoerd (zie ook nvj, p. 301; Vis 1993). |
|
5 |
‘la doctrine des princes’: de leerwijze van de prinsen. |
|
9 |
‘Le nom... excellence’: de letterlijke Nederlandse vertaling luidt: ‘De naam van de baker is een duidelijk bewijs - dat men geen toegang tot de sterren nodig heeft om de naam van een vrouwelijk beroep bij uitstek te doen kennen.’ Het begin van ‘De baker’ luidt: ‘De naam van Baker is een zonneklaar bewijs dat er (schoon 't volk baakster zegt) juist geen uitgang op ster vereischt wordt, om de titularis van een bij uitnemendheid vrouwelijk ambt te kennen te geven.’ (Zie dl. 1, p. 383) |
|
12 |
gardes: bakers; de eerste betekenis van het woord is bewakers. |
| |
| |
| |
Bijvoegsel, veertiende druk; 1883
pagina |
regel |
|
14 |
25 |
in zijn geheel afgedrukt: in de tussenliggende drukken bewerkte Beets telkens het ‘Voorbericht’ van de zesde druk, onder andere door het hele stuk over de drukfouten en de vertalingen te schrappen. Dyserinck (1882, p. 42-43) betreurde dat schrappen. |
|
29 |
belangstelling in den Vreemde: zie Bijlage 2, p. 68. |
|
|
|
15 |
22 |
Johannes Dyserinck: Johannes Dyserinck (1835-1912) was predikant en een autoriteit op het gebied van de Beets-studie. |
|
28 |
keurig: mooie. |
|
n1 |
Zie... 40: Beets verwijst naar Dyserinck (1882, p. 40) waarin deze de Duitser Karl Braun kapittelt. Braun had in het Duitse weekblad Die Gartenlaube (1870, nr. 9) een ‘oorspronkelijk’ stuk geschreven, waarbij hij de beschrijving van een gezellige Nederlandse tuinkamer letterlijk uit ‘De familie Stastok’ vertaald had. |
|
n2 |
Volapük: kunstmatige wereldtaal. |
|
n2 |
verbeden: geprobeerd af te wenden. |
|
|
|
16 |
10 |
uitlatingen: weglatingen. |
|
20 |
‘met zorg herziene’: zie Inleiding, p. 60-62. |
|
26 |
onduitsche: onnederlandse. |
| |
Jongens
pagina |
regel |
|
17 |
16 |
Filomele: dichterlijke naam voor de nachtegaal. |
|
17 |
kastie: balspel (zie ook nvj, p. 370). |
|
27 |
kapellen: vlinders. |
|
32 |
Bröder [...] Weyting: Christian Gottlieb Bröder (1745-1814) en Henricus Weyting (1767-1834), auteurs van Latijnse schoolboeken (zie ook nvj, p. 302, 396). |
|
35 |
Het oorspronkelijke... Hölty: Ludwig Heinrich Christoph Hölty (1748-1776), Duits dichter. Het betreffende gedichtje ‘Die Knabenzeit’ is te vinden op p. 6 en 7 van zijn Gedichte (Leipzig z.j.), en (enigszins afwijkend) in nvj, p. 366. |
|
36 |
jeugdige dichters... onhollandsche vertalingen: in de Nederlandsche Muzen-almanak voor 1839 komt voor ‘De oude landman’, vertaald door P.J.V. Dusseau (1807-1853). In de Almanak voor |
| |
| |
17 |
|
het Schoone en Goede voor 1839 ‘Elegie op een landmeisje’ van G. ten Bruggencate Hz. (1803-1853) en ‘Aan mijne tabakspijp’ van B.Ph. de Kanter (1805-1865). Hölty's gedichten werden ook op muziek gezet en in 't Nederlands vertaald. (De Haan 1953, p. 305-313) |
|
38 |
Neurenburger legprent: legpuzzel, vervaardigd in de speelgoedstad Neurenberg. |
|
|
|
18 |
2 |
Potgieter... ‘het Noorden’: E.J. Potgieter (1808-1875) had in 1836 het eerste deel van zijn Scandinavische reisimpressies Het Noorden gepubliceerd. Het tweede deel zou in 1840 volgen. (nvj, p. 381) |
|
3 |
Wap... ‘Reis naar Rome’: Jan-J.F. Wap (1806-1880), Mijne reis naar Rome, in het voorjaar van 1837. Eerste deel 1838, tweede deel 1839. (nvj, p. 394) |
|
6 |
ondanks... blauwgekielde: in 1830 had België, dat sinds 1815 met Nederland was verenigd, de onafhankelijkheid uitgeroepen. In deze opstand (die pas in 1839 door een formele vredesregeling zou worden beëindigd) droegen de Belgische vrijkorpsen de Brabantse blauwe kiel als uniform. (nvj, p. 289-290) |
|
7 |
spes patriae: (Latijn) hoop des vaderlands, d.w.z. het opgroeiende geslacht (nvj, p. 390). |
|
15 |
u ed.: u edele (deftige aanspreekvorm). |
|
21 |
ootje-knikkeren: knikkerspel, waarbij een knikker die in het kringetje (ootje) ligt het mikpunt is (zie ook nvj, p. 377). |
|
22 |
schoffel en een klap: technieken in het knikkerspel (zie ook nvj, p. 377-378). |
|
23 |
nagelt [...] nagelaar: nagelen is een onhandige manier om een knikker weg te schieten (zie ook nvj, p. 378). |
|
35 |
Gekrulde haren, gekrulde zinnen: zegswijze waarvan de strekking is dat gekruld haar gepaard gaat met zinnelijkheid. |
|
39 |
schotschbont: bontgeruit. |
|
40 |
buis: kort jasje met twee rijen knopen. |
|
40 |
gaat vast: mist nooit. |
|
|
|
19 |
2 |
dolle kastanje: wilde kastanje. |
|
4 |
kokinjes: suikerballetjes. |
|
5 |
grifje: griffeltje. |
|
5 |
hazesprong: hazenbotje, destijds wel gebruikt als pijpenwroeter of sigarenpijpje. |
| |
| |
19 |
12 |
doubletten: dubbele exemplaren. |
|
14 |
bokken: namelijk als trekdieren voor bokkenwagens. |
|
16 |
leerwijze van Prinsen: Pieter Johannes Prinsen (1777-1854), kweekschooldirecteur te Haarlem, was de auteur van de Leerwijze om kinderen te leeren lezen (1817), die na verloop van tijd vrijwel overal in Nederland werd ingevoerd (zie ook nvj, p. 301). |
|
17 |
plakkers: koolmezen. |
|
17 |
paapjes: zangvogels. |
|
17 |
examen voor den eersten rang: de Verordening op het afnemen en afleggen der Examina van degenen, welke lager Onderwijs begeren te geven uit 1806 kende vier rangen. De eerste was de zwaarste. Beets noemt slechts drie rangen. (Zie ook nvj, p. 383) |
|
20 |
lichtelijk: gemakkelijk, snel. |
|
24 |
hoe zij varen: hoe het met hen gaat. |
|
28 |
partij: tegenpartij. |
|
29 |
overgeslagen: omgeslagen (d.w.z. niet staand). |
|
30 |
zijnen vader: tegenover zijn vader. |
|
|
|
20 |
7 |
krijgen: pakken. |
|
13 |
wereldzin: materialisme. |
|
23 |
kinderen... in de boosheid: ontleend aan het bijbelboek 1 Corinthiërs 14:20; ‘Broeders wordt geene kinderen in het verstand; maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen.’ |
| |
Kinderrampen
pagina |
regel |
|
21 |
5 |
versje van Hölty: zie de aantekening bij p. 17 r. 35. |
|
25 |
Hollandsche school: school voor lager onderwijs. Veelal bestond dit lager onderwijs slechts uit leesonderwijs; voor schrijven en rekenen moest extra schoolgeld betaald worden. |
|
29 |
de Jacobijnenstraat te H.: de school in de Jacobijnenstraat te Haarlem stond onder leiding van meester Pieter Johannes Prinsen (1777-1854) (zie de aantekening bij p. 14 r. 4 en nvj, p. 301). |
|
35 |
op het bord stond: meester Prinsen deelde nauwelijks lijfstraffen meer uit, maar schreef de naam van wie over de schreef was gegaan op het bord (zie ook nvj, p. 300-301). |
|
36 |
puisje vangen: belletje trekken (nvj, p. 382). |
| |
| |
21 |
37 |
denkbeeld... extra kaartjes: voor vlijt en goed gedrag werden dagelijks kaartjes uitgereikt. Bij bijzonder goed gedrag en vlijt kregen de leerlingen een kaartje extra. (Zie ook nvj, p. 300) |
|
|
|
22 |
3 |
het volop: de overvloed. |
|
10 |
verluchtingen: ontboezemingen. |
|
11 |
heb [...] aangezien: heb ervan verdacht. |
|
24 |
de meester... van het vrageboek: sinds de jeugd van Beets was het onderwijs in organisatie en didactiek ingrijpend gemoderniseerd (zie ook nvj, p. 298-301). |
|
25 |
kamerjapon: kamerjas. |
|
25 |
plak: korte stok met een schijf aan het uiteinde waarmee een schoolmeester de kinderen op de vlakke hand kon slaan (nvj, p. 298). |
|
27 |
wij... hadden: Acket vermeldt in zijn toelichting de anekdote van een jongen aan wie gevraagd werd wie de wereld geschapen had. Hij had niet opgelet, verstond de vraag niet en antwoordde, denkend dat over zijn kattenkwaad werd gesproken: ‘Ik, maar ik zal 't nooit meer doen.’ (Acket en Schröder 1947, p. 6) |
|
30 |
vrageboek: catechismus, overzicht van de geloofsleer in de vorm van vragen en antwoorden. De eerste vraag en antwoord luiden: Van waar hebt gij / en alles / wat er is / uwen oorsprong? Ik heb mijnen oorsprong van God, die al wat er is / uit niet geschapen heeft (Bijbel, Genesis 1). (Vraagboekje 1834, p. 1) |
|
31 |
Haarlemmer Courant: de Oprechte Haarlemsche Courant, opgericht in 1656, las men in de negentiende eeuw vooral om de familieberichten. De krant bevatte verder berichten uit binnenen buitenland, berichten over verkopingen en andere advertenties. In de negentiende eeuw werden kranten ook gebruikt als materiaal bij het leesonderwijs. |
|
35 |
bestekamer: wc-hokje. |
|
36 |
ondermeesters: lagere leerkrachten. |
|
40 |
17 provinciën: voor de afsplitsing van België in 1830 bestond het Koninkrijk der Nederlanden uit 17 provincies: Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Holland, Zeeland, Noord-Brabant, Limburg, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Henegouwen, Antwerpen, Namen, Luik en Zuid-Brabant. |
|
41 |
Tafel van werkzaamheden: lesrooster. |
| |
| |
23 |
4 |
hoeveel koeien... Haarlem heeft: dergelijke vragen werden gesteld in aardrijkskundeboekjes als dat van Beets' eigen onderwijzer Pieter Johannes Prinsen, Aardrijkskundige beschrijving van de stad Haarlem voor kinderen (1817). |
|
5 |
drukkerijen van Enschedé: de befaamde drukkerij van het drukkersgeslacht Enschedé was sinds het begin van de achttiende eeuw te Haarlem gevestigd. |
|
5 |
Kostersbeelden: op de Grote Markt te Haarlem stond sinds 1801 een standbeeld van Laurens Janszoon Koster (1405-1484), aan wie de uitvinding van de boekdrukkunst werd toegeschreven. |
|
6 |
instituten voor schoolonderwijzers: de in 1816 te Haarlem opgerichte Rijks Kweekschool voor Schoolonderwijzer, tot 1860 de enige kweekschool in Nederland. |
|
8 |
opzetten: beginnen. |
|
15 |
lasten... maten: inhoudsmaten voor droge waren. |
|
30 |
armelui's kinderen die geen opvoeding krijgen: de leerplicht was ten tijde van het verschijnen van de Camera Obscura nog niet ingevoerd. |
|
31 |
‘duitjen òp’: knikkerspel. |
|
34 |
Wat vreugd, het schooluur heeft geslagen: naar de mening van Beets de aanvang van een schoolgezang uit de bundel Zangoefeningen voor de lagere scholen (Amsterdam, 1819) van Dirk van Dapperen (1791-1822). Het lied komt echter in de nog bestaande exemplaren van deze bundel niet voor. (nvj, p. 395) |
|
37 |
braven jongen: Hendrik uit de in 1810 verschenen en in de negentiende eeuw talloze keren herdrukte De brave Hendrik van de onderwijzer Nicolaas Anslijn Nz. (1777-1838) (nvj, p. 352). |
|
n1 |
de ‘24 Artikelen’: overeenkomst die de grote Europese mogendheden in 1831 aan België en Nederland hadden opgelegd om de splitsing van het voormalige Koninkrijk der Nederlanden te regelen. Willem i aanvaardde deze overeenkomst pas in 1838; de vrede werd in 1839 gesloten. |
|
|
|
24 |
2 |
levensschets... man: in het begin van de negentiende eeuw verschenen er populaire boekjes zoals de tweedelige Galerij van beroemde mannen en vrouwen in Nederland, door eene vriendin der jeugd (Amsterdam, 1821) en het driedelig werk van N. Anslijn Nz. Nederlandsche voorbeelden van deugd. Een leesboek voor de schooljeugd (Leyden, 1831-1837), waarin roem- |
| |
| |
24 |
|
rijke of deugdzame personen beschreven werden ter lering van de jeugd. |
|
7 |
vader Eelhart of Braafmoed: clichénamen. |
|
10 |
aandikken: dikker en duidelijker maken van letters. |
|
18 |
linksche pen: pen uit de linkervleugel van een gans. Een veer van de linkervlerk ligt goed in de hand van een rechtshandige schrijver (Jackson 1981, p. 84). Beets stelt echter dat de schachten, pennen afkomstig van de rechter wiek, beter in de hand lagen dan de boutjes, pennen van de linker wiek (zie ook nvj, p. 372). |
|
21 |
vermaken: opnieuw aanscherpen van een ganzenpen. |
|
27 |
ballen: snoepgoed. |
|
29 |
van... corpus: corpus delicti: voorwerp waarmee het misdrijf gepleegd is (nvj, p. 355). |
|
32 |
tantaliseeren: lekker maken. |
|
39 |
Herodes: koning van Judea ten tijde van de geboorte van Christus. Hij gaf het bevel tot de kindermoord van Bethlehem. |
|
|
|
25 |
5 |
nieuwste verordeningen: de tot 1857 van kracht zijnde Schoolwet van 1806 stelde vrij algemene eisen met betrekking tot de bouw en de inrichting van de scholen waarbij de nadruk lag op de gezondheid van de leerlingen. De eisen werden veelal uitgewerkt in provinciale en plaatselijke verordeningen. |
|
11 |
Mijn leeren is spelen: uit de beginregel van ‘Het vroolijk leeren’ in de lang populair gebleven bundel Kleine gedichten voor kinderen (1778-1782) van Hieronymus van Alphen (1746-1803). |
|
20 |
bloohartigste: meest bedeesde. |
|
25 |
in de kleine evenredigheden: op de kleine schaal. |
|
28 |
Pestalozzi: Johann Heinrich Pestalozzi (1746-1827), Zwitsers pedagoog (nvj, p. 380). |
|
29 |
Prinsen: P.J. Prinsen was een van degenen die Pestalozzi's ideeën in Nederland hebben verbreid en heeft ze ook zelf in praktijk gebracht (nvj, p. 300-301). |
|
31 |
aangehaald: opgescheept. |
|
35 |
ingeënt: voorzien van een inenting tegen de koepokken. Op grond van plaatselijke verordeningen was vaak al sinds het begin van de negentiende eeuw een ‘pokkenbriefje’ verplicht voor schoolgaande kinderen. In 1872 werd deze inenting wettelijk verplicht gesteld voor leerlingen en leerkrachten van openbare en bijzondere scholen. (Verdoorn 1981, p. 185; Van Petersen 1984, p. 52-53) |
| |
| |
25 |
38 |
vóór hun achtste: gebruikelijk was de kinderen met vijf jaar naar school te sturen. |
|
38 |
de veranderde uitspraak... medeklinkers: een van de in Prinsens Leerwijze voorgestelde vernieuwingen betrof ‘de natuurlijke klank der letters’. De leerlingen dienden de letters te spellen als be, de, fe in plaats van bé, dé, effe enz. (nvj, p. 374). |
|
40 |
‘Nu... Piet: ‘Nu kan ik al lezen, zei kleine Piet’ was de eerste zin van het Nieuw Spel- of Leesboekje, dienende, om de kinderen bij de eerste beginselen, ook in het lezen te oefenen: ten gebruike der scholen, een zeer veel gebruikt leesboekje door N. Anslijn Nz. (zie ook nvj, p. 376). |
|
41 |
in massa: alles bijeengenomen. |
|
|
|
26 |
1 |
‘met de spa’ te werken: het woord ‘spa’ was een van de eerste voorbeelden in de spelmethode Prinsen (nvj, p. 301). |
|
3 |
baardelooze: nog niet droog achter de oren; recensentencliché voor jonge, niet gewaardeerde auteurs (zie ook nvj, p. 365). |
|
9 |
la perte des illusions: het verlies van illusies. |
|
10 |
la perte des dents: het verlies van de tanden. |
|
24 |
reis: eens. |
|
27 |
nestig: wrevelig. |
|
29 |
tandmeester: tandarts. |
|
30 |
wiggelen: wrikken. |
|
39 |
‘op springen staat’: op het punt staat bankroet te gaan. |
|
|
|
27 |
7 |
schoenen met lange linten: schoenen met kruiselings over wreef en enkel gaande linten, die de rijglaarsjes opvolgden. |
|
12 |
circumferentie: omvang. |
|
19 |
de juffrouw: de kinderjuffrouw. |
|
|
|
28 |
1 |
tot den prijs van iets anders: in de plaats van een meer volwassen versnapering. |
|
12 |
buisje: kort jasje met twee rijen knopen. |
|
12 |
kraagjas: jas met twee kragen over elkaar. |
|
16 |
sophisterijen: drogredeneringen. |
| |
Een beestenspel
pagina |
regel |
|
29 |
1 |
Beestenspel: een soort rondreizende dierentuin annex circus. |
| |
| |
29 |
|
Beets schreef dit stuk voor de Leidse studentenalmanak van 1837 na een bezoek aan de menagerie van Martin & Co. (Keyser 1976, p. 150-151). |
|
5 |
Les peines... Art. 8: de onterende straffen zijn: 1. De schandpaal; 2. De verbanning; 3. De ontzetting uit de burgerrechten. Wetboek van Strafrecht. Boek i, Art. 8. De Franse Code Pénal werd in Nederland tijdens de inlijving bij Frankrijk in 1811 ingevoerd en bleef na de bevrijding in gewijzigde vorm gelden tot 1886. |
|
24 |
zijn woordspeling op de beren: beer betekende in de negentiende eeuw ook schuldeiser of onbetaalde rekening. |
|
28 |
natuurlijke geschiedenis: biologie. |
|
32 |
plaat i. van iederen prentenbijbel: afbeelding van het paradijs, waar alle dieren met elkaar en de mens in vrede leven. |
|
37 |
lijsterbogen: strikken om lijsters te vangen. |
|
37 |
in 't verschiet: in de verte. |
|
|
|
30 |
4 |
bedlam: soortnaam voor een verpleeghuis van ernstig geesteszieken, afgeleid van de eigennaam Bedlam, het oudste krankzinnigengesticht in Londen. |
|
10 |
Barbarije: Noord-Afrika. |
|
11 |
kwade seizoen: ongunstige seizoen, de herfst. |
|
38 |
behangsel: gordijn. |
|
41 |
écrin: juwelenkistje. |
|
|
|
31 |
3 |
zes voet: ca. 1,80 meter. |
|
7 |
‘Il est... des cannes’: het is verboden de dieren aan te raken, vooral met wandelstokken. |
|
13 |
‘Laat hem komen, als hij kan’: uit het gedicht ‘Klaasje en Pietje’ in de Kleine gedichten voor kinderen (1778-1782) van Hieronymus van Alphen (1746-1803) (zie ook nvj, p. 371): |
|
|
Klaasje:
Pietje, zoo gij niet wilt deugen
Dan verschijnt de zwarte man.
Pietje:
Klaasje foei, dat is een leugen!
Laat hem komen, als hij kan.
Die aan zulk een man geloofd [sic],
Is van zijn verstand beroofd. |
| |
| |
31 |
27 |
een haspel in een flesch: een curiosum. |
|
29 |
foudre de guerre: houwdegen. |
|
29 |
schilderhuis: schildwachthuisje. |
|
29 |
Simson... haar: de Israëlitische leider Simson verloor zijn geweldige kracht toen zijn haar werd afgesneden (Bijbel, Richteren 16). |
|
33 |
staatsiegordijnen: pronkgordijnen. |
|
34 |
schoorsteenvallen: stroken van stof langs de rand van de schoorsteen. |
|
|
|
32 |
2 |
petit-maître: fatje. |
|
10 |
Dans... bêtes: in de natuur zijn ze veel minder beest (stompzinnig). De Franse woordspeling (bête heeft zowel de betekenis van beest als van onnozel, dom) gaat in het Nederlands verloren. |
|
20 |
pectus quod disertum facit: (Latijn) het is het hart [als zetel van het gevoel] dat welsprekend maakt (bekende woorden van de Romeinse schrijver Marcus Fabius Quintilianus (ca. 35-96), Institutio oratoria x, vii, 15; nvj, p. 380). |
|
24 |
behulpelijk: armzalig. |
|
27 |
verduwen: verteren. |
|
32 |
geabonneerden: mensen die voor de duur van de hele kermis een toegangskaartje (abonnement) kochten. |
|
36 |
gemeen: plat. |
|
39 |
Sire... chien!: Sire, dat is niet fatsoenlijk: op de stervende leeuw laat u uw hond los! Woorden uit de eerste akte, vijfde scène van Le roi s'amuse (1832) van de Franse auteur Victor Hugo (1802-1885) (nvj, p. 389). |
|
|
|
33 |
7 |
pelikaan: zinnebeeld van de zelfopofferende ouderliefde (zie ook nvj, p. 38o). |
|
8 |
maakt... onderkaak: bekende aardigheid in die tijd: de uitlegger stak dan zijn hoofd onder tegen de krop van de pelikaan. |
|
10 |
loopt [...] om: loopt rond. |
|
14 |
Leidsch museum: Rijksmuseum van Natuurlijke Historie, in 1820 geopend aan het Rapenburg. |
|
18 |
een knie te buigen: te rusten. |
|
26 |
εἴδωλα: (Grieks) schimmen, schaduwen. |
|
|
|
34 |
1 |
elefanten: olifanten werden door o.a. de Perzen gebruikt op het slagveld. |
| |
| |
34 |
2 |
onagers: wilde ezels, die te temmen zouden zijn door hen in de oren te bijten (zie ook nvj, p. 377). |
|
2 |
jaagt uw lood door het voorhoofd der tijgers: door Hildebrand een slechte raad genoemd: de kostbare huid wordt op deze manier nodeloos beschadigd (zie ook nvj, p. 369). |
|
3 |
schabrak: zadelkleed. |
|
7 |
kaak: schandpaal. |
|
7 |
draaikooi: kleine ijzeren kooi die snel kon draaien, waarin gestraften werden geplaatst. |
|
9 |
coliséum: colosseum: amfitheater in het oude Rome waar mensen met wilde dieren streden. |
|
13 |
teringdood: dood als gevolg van een slopende ziekte. |
| |
Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout
pagina |
regel |
|
35 |
|
Dit verhaal is gesitueerd in Haarlem. Beets geeft in Na vijftig jaar op p. 323-327 enige beschouwingen over deze stad en haar omgeving. |
|
2 |
Haarlemmerhout: groot park, gelegen tussen Haarlem en Heemstede; geliefde wandelplaats voor Haarlemmers en Amsterdammers (nvj, p. 367). |
|
10 |
de West: Nederlands West-Indië. Het daar fortuin zoeken stond in een kwade reuk: vergelijk ‘De familie Kegge’, deel 1, p. 176 en 232. |
|
10 |
hem wel brieven meegegeven: er bestond nog geen periodieke postbesteldienst op en in Nederlands West-Indië. Daarom gaf men vaak brieven mee aan vertrouwden. |
|
15 |
‘Lezers’: personen die een lezing houden. |
|
15 |
Felix: Felix Meritis, Latijn voor Gelukkig door Verdiensten, was de naam van een in 1777 te Amsterdam opgerichte maatschappij ter beoefening van kunsten en wetenschappen. |
|
15 |
rijtuig houden: alleen de rijken konden zich de weelde van een eigen rijtuig met koetsier veroorloven. |
|
17 |
Nurks: gepersonifieerd en gesubstantiveerd adjectief: hatelijk, onaangenaam. |
|
18 |
per diligence... aan: het was sedert de invoering van de postwet verboden brieven te verzenden buiten de vaak trage en dure Ko- |
| |
| |
35 |
|
ninklijke Posterijen om. Teneinde deze bepaling te ontduiken bond men de te bestellen brief aan een stuk hout, blad lood of steen, waardoor hij als pakje wel door de snellere en goedkopere diligence of trekschuit mocht worden vervoerd. (Ten Brink 1969, p. 33, 36-37) |
|
22 |
z ed.: Zijne Edelheid (plechtstatig). |
|
29 |
fatsoen: model. |
|
29 |
nationalen [hoed]: na de Belgische opstand werd in 1831 een poging gedaan een nationale dracht in te voeren, waarvan de naar zeventiende-eeuwse voorbeelden gemodelleerde nationale hoed een onderdeel uitmaakte (Keyser 1979, p. 160-161; nvj, p.282). |
|
35 |
weergaschen: deksels. |
|
39 |
tamelijk: redelijk. |
|
|
|
36 |
26 |
‘Ingenuas didicisse fideliter artes’ etc.: (Latijn) naar de Romeinse dichter Ovidius (43 v.Chr.-17 n.Chr.). Epistolae ex Ponto ii, ix, 47-48: ‘[adde quod] ingenuas didicisse fideliter artes emollit mores nec sinit esse feros’. In de eigen vertaling van Beets: ‘Zich trouw aan wetenschap en schoone lettren wijden / Verzacht de zeden en doet al wat ruw is mijden.’ (nvj, p. 368) |
|
36 |
u [...] beloofdet: u verwachtte. |
|
39 |
Enkhuizer Almanak: deze, nog altijd uitkomende, populaire almanak bevatte behalve de kalendergegevens ook altijd een serie anekdoten. |
|
|
|
37 |
15 |
Zomerzorg: een toentertijd zeer bekende en drukbezochte uitspanning in het Bloemendaalse bos (nvj, p. 327). |
|
15 |
Velzerend: een uit de zeventiende eeuw daterend buiten, gelegen bij de ruïne van Bredero in de nabijheid van Velzen. Destijds was het een vermaard hotel (nvj, p. 327). |
|
16 |
de Breezaap: gedeeltelijk met hout begroeide duinvallei tussen Velzen en Beverwijk, rijk aan zeldzame inheemse planten (nvj, p. 327). |
|
26 |
Boerhave: Herman Boerhaave (1668-1738), wereldberoemd Nederlands hoogleraar in de geneeskunde te Leiden. |
|
28 |
Aristolochia Clematitis: pijpbloem (zie ook nvj, p. 327-328). |
|
29 |
conchiliën: schaaldieren. |
|
31 |
Blauwe Trappen: duinhelling, waarop blauwgeverfde houten |
| |
| |
37 |
|
treden waren gelegd om het beklimmen gemakkelijker te maken (nvj, p. 327-328). |
|
37 |
onbepaald: grenzeloos. |
|
|
|
38 |
2 |
buitensociëteit: gebouw van een sociëteit buiten de stad. |
|
3 |
‘vermoakelijkheden’: attracties. |
|
3 |
den Berenbijt: bekende Amsterdamse herberg, gelegen aan de Amstel buiten de Utrechtsepoort, waarvandaan de trekschuiten richting Utrecht vertrokken (nvj, p. 329). |
|
4 |
De Munt: bekende Amsterdamse sociëteit, die in het vroegere muntgebouw vergaderde en de naam had de deftigste te zijn (nvj, p. 330). |
|
4 |
Doctrina: Doctrina et Amicitia (Latijn voor Wetenschap en Vriendschap), Amsterdamse sociëteit (nvj, p. 357). |
|
11 |
den Haarlemmer: de Oprechte Haarlemsche Courant, opgericht in 1656, werd in de negentiende eeuw vooral gelezen om de familieberichten. |
|
13 |
pot maakte... spelen: het potspel, een biljartspel, kon door meer spelers tegelijk worden gespeeld. Potspelers hadden daarom voorrang op gewone biljarters, de carambolespelers. (Simons 1906-7, p. 623; zie ook ‘De familie Stastok’, dl. 1, p. 60 e.v.) |
|
25 |
Amsterdamsche poort: oostelijke stadspoort (zie ook nvj, p. 323). |
|
31 |
halsboord: punt van een staande boord. |
|
34 |
strop: hoge, nauw om de hals sluitende das (zie ook nvj, p. 287). |
|
35 |
ronde boorden: boorden zonder punten. |
|
37 |
waren er mooi mee: konden het ermee doen. |
|
40 |
portecigares: sigarenkoker. |
|
41 |
strooien: van stro vervaardigd, dus inferieur. |
|
|
|
39 |
17 |
om een knijpbriefjen af te vaardigen: letterlijk ‘een dichtgevouwen briefje wegbrengen’. De uitdrukking betekende ‘naar het toilet gaan’, maar volgens een zoon van Beets zou zijn vader deze overdrachtelijke betekenis niet bedoeld hebben (Beets 1924, p. 4). |
|
20 |
schoenenjood: joodse straathandelaar in schoenen. |
|
38 |
veranderde hij van batterij: veranderde hij van tactiek. |
|
41 |
een bus te krijgen: aan fondspatiënten te komen. Een bus of ziekenbus was een vereniging van personen die contributie betaalden om in geval van ziekte gratis behandeld te kunnen worden. |
| |
| |
39 |
|
Veelal betaalde een arts voor zijn aanstelling een bepaald bedrag aan de directeur van zo'n fonds. Beginnende artsen zonder particuliere praktijk waren voor hun inkomen vaak afhankelijk van fondsinkomsten. (Verdoorn 1981, p. 160-161) |
|
|
|
40 |
1 |
medicinae candidatum: (Latijn) gevorderde student in de medicijnen. |
|
9 |
speciës van het genus: soorten van het geslacht. Latijnse termen, door biologen gebruikt bij de indeling van het dieren- en plantenrijk. |
|
16 |
de schoone vergelijking van Homerus: regels uit de Ilias (boek vi, 146-149) van de Griekse dichter Homerus (achtste eeuw v. Chr.). In de vertaling van Willem Bilderdijk (1756-1831): |
|
|
Het menschelijk geslacht is even als de bladeren.
De stormwind zweept hen af, een nieuwe teelt ontspruit;
Zoo zijn wy: de een verwelkt, en de andre bot weêr uit.
(Bilderdijk, Dichtwerken ii, Haarlem 1856, p. 440) |
|
19 |
Europa der vijfde eeuw: Europa gedurende de zogenaamde Grote Volksverhuizing. |
|
22 |
het Plein: plein tussen de Groote Houtbrug en de Dreef (nvj, p. 324). |
|
22 |
den Koekamp: afgerasterd weiland bij het Paviljoen (zie ook nvj, p. 324). |
|
23 |
den Haarlemmerdijk: volksbuurt in Amsterdam, uitvalsweg naar Haarlem. |
|
32 |
zak: soort tas. |
|
33 |
kinderluur: luier. |
|
35 |
de Glip: buurtschap onder Heemstede. |
|
36 |
scharren: goedkope kleine platvis, gewoonlijk gedroogd gegeten. |
|
36 |
de Groene Valk: naam van een herberg aan het Plein, een van de vele in de buurt van de Hout. In het exemplaar van Na vijftig jaar in de universiteitsbibliotheek te Leiden (sign. 1496 f10-11) heeft Beets een aantekening t.o. p. 158 gemaakt m.b.t. de ligging). |
|
36 |
den Aalbessenboom: café aan het Plein. |
|
37 |
de laatste schuit naar Amsterdam: deze vertrok 's avonds om acht uur (Amsterdamsche Studenten-Almanak voor het schrikkeljaar 1836, p. 22). |
| |
| |
41 |
2 |
besteedster: verhuurster van dienstboden, ‘koppelbazin’. |
|
5 |
het Paviljoen: monumentale villa in neo-classicistische stijl (nvj, p. 325). |
|
9 |
de groep van Laokoön: een voor het Paviljoen geplaatst loden afgietsel van het beroemde hellenistische beeldhouwwerk, waarvan het origineel zich in het Vaticaans Museum bevindt (Blauw 1959, p. 76-77). |
|
10 |
de W... beduidt: de W in het frontispice (een driehoekige gevelbekroning) stond voor Welgelegen, de oorspronkelijke naam van de villa. De uitleg Wullem vond zijn oorsprong in het feit dat de weduwe van stadhouder Willem v (Willemijntje) er van 1814 tot 1820 had gewoond. (nvj, p. 325) |
|
11 |
de Dreef: de Haarlemse wandelweg bij uitstek, uitkomend op de Hout (nvj, p. 324). |
|
13 |
allergeestigst: allerbevalligst. |
|
14 |
‘logementen’: de achttiende-eeuwse herbergen, vaak met een minder goede reputatie, ontwikkelden zich in de negentiende eeuw tot meer respectabele logementen, eenvoudige gelegenheden waar men kon overnachten en een maaltijd gebruiken. De naam herberg werd toen nog slechts voor drinkgelegenheden van minder allooi gebruikt. |
|
14 |
barouchette: een vierwielig rijtuig voor vier personen. |
|
15 |
char-à-bancs: groot open rijtuig met banken voor gezelschappen, getrokken door een vierspan. |
|
18 |
Saksen-Weimar: een hoog, stijf militair hoofddeksel met een klep. Het exemplaar van Na vijftig jaar in de universiteitsbibliotheek te Leiden bevat een tekeningetje van de hand van Beets (sign. 1496 f10-11) (nvj, p. 286). |
|
18 |
rok: lange jas met panden; in de negentiende eeuw de gewone mannendracht. |
|
20 |
houten marmeren tafeltjes: tafeltjes met een geschilderd, imitatiemarmeren blad. |
|
20 |
‘Wapen van Amsterdam’: vermaard oud hotel op de hoek van de Dreef en de Meesterlottenlaan. |
|
22 |
in 't kort: met een kuitbroek aan. |
|
26 |
met lichtblauw Zeister: in de oecumenisch, sociaal en economisch actieve Evangelische Broedergemeente (Hernhutters), sinds 1746 in Zeist gevestigd, droegen getrouwde vrouwen een bijzonder model mutsje dat met een lichtblauw zijden lint werd vastgestrikt. |
| |
| |
41 |
28 |
Amsterdamsche kornet: vrouwenmuts die het hoofdhaar slechts gedeeltelijk bedekte, hetgeen een kokette indruk maakte (nvj, p. 285). |
|
31 |
everlasting: stevige grijze of donkerblauwe stof, speciaal gebruikt voor het bovenwerk van een schoen. |
|
31 |
kruislinten: kruiselings gebonden schoenlinten (nvj, p. 286). |
|
34 |
baleinen valhoedje: een hoedje met brede rand en een van veerkrachtige baleinen vervaardigde bol, om jonge kinderen die pas hadden leren lopen tegen de gevolgen van een val te beschermen (nvj, p. 289). |
|
35 |
beugeltjes: ijzeren tuig, waarin men de beentjes van een kind plaatste om het kromgroeien door Engelse ziekte (rachitis) te corrigeren. |
|
37 |
‘uwé’: kleinburgerlijke, deftig bedoelde nevenvorm van u, ontstaan uit de schrijfwijze u.e. (Uwe Edelheid) (Paardekooper 1987, p. 507). |
|
39 |
Hertebaan: hertenkamp in de Hout. |
|
40 |
in 't bloote hoofd: blootshoofds. Het was zeer ongebruikelijk zich zonder hoofddeksel naar buiten te begeven. Onbedekt hoofdhaar van vrouwen werd als onzedelijk gezien. |
|
41 |
sterk: fel. |
|
|
|
42 |
2 |
Stoffels: Xavier de Severin Stoffels (1802-1870), herbergier van het ‘Wapen van Amsterdam’ (nvj, p. 324). |
|
4 |
deurraam: openslaand venster dat tevens als deur dienstdoet. |
|
5 |
Zocher: Jan David Zocher jr. (1791-1870), bekende architect en tuinarchitect. In 1828 werd de Nieuwe Hout (een gedeelte van de Haarlemmerhout) naar zijn plannen veranderd. (Haarlemmerhout 400 jaar 1984, p. 27-28; nvj, p. 327) |
|
6 |
Trou moet blijcken: oorspronkelijk rederijkerskamer, later sociëteit. Indertijd gehuisvest in het ‘Wapen van Amsterdam’. (Haarlemmerhout 400 jaar 1984, p. 76; zie ook nvj, p. 326) |
|
6 |
tot de schepen toe te zien: bij de verandering van de Nieuwe Hout had Zocher gezorgd voor een doorkijk richting Spaarne (nvj, p. 327). |
|
7 |
't Sparen: de Spaarne. Indertijd een vrij druk bevaren rivier. |
|
9 |
blauwe kleederen [...] met zwarte dassen: de Zaanse mannen, in meerderheid doopsgezind, waren gekleed in stemmig donkerblauw of zwart. |
|
10 |
onderdassen: deze werden onder de eigenlijke dassen gedragen. |
| |
| |
42 |
10 |
de nationale kap: er bestond geen ‘nationale kap’ als pendant van de ‘nationale hoed’ (zie de tweede aantekening bij p. 35 r. 29). Mogelijk beschouwt Hildebrand de (rijk versierde) Zaanlandse kap als typisch Nederlands. |
|
17 |
stilleverklikker: politiespion. |
|
25 |
de boekhouders... ooren: om de concentratie te bevorderen (nvj, p. 287-289, 395). |
|
25 |
ambachtsbazen: zelfstandige handwerkslieden. |
|
29 |
hunner: over hen (hun vaders). |
|
29 |
secretarieklerken: lagere bureau-ambtenaren. |
|
30 |
ondermeesters: lagere leerkrachten |
|
34 |
surnumerair: onbezoldigd ambtenaar (soort van stagiair). |
|
34 |
het gouvernement: het provinciaal bestuur, gevestigd te Haarlem. |
|
|
|
43 |
2 |
de bloemisten van den Kleinen Houtweg: aan de Kleine Houtweg hadden vrij veel grote bloemenkwekers hun tuinen. |
|
4 |
rokken: lange jassen met panden, de gewone mannendracht in de negentiende eeuw. Jongens droegen kielen en buisjes. |
|
6 |
sjees: tweewielig open rijtuig voor twee personen. |
|
7 |
grutter: winkelier in gort, meel, bonen, erwten enz. |
|
8 |
pleiziergeld: belasting op het houden van ‘paarden tot vermaak’. De grutter hoefde deze belasting niet te betalen omdat hij zijn paard door de week voor zijn bedrijf nodig had (Staatsblad 1813, Koninklijk Besluit van 23 december 1813). |
|
8 |
demi-fortune: vierwielig rijtuig, bespannen met één paard. |
|
10 |
koorden: van touw gevlochten. |
|
11 |
rijpaard van den kostschoolhouderszoon: kostschoolhouders hadden de reputatie er warmpjes bij te zitten (Vitringa 1860, p. 57). |
|
13 |
calèches: open vierwielig rijtuigen met twee banken tegenover elkaar en zonder bok, getrokken door een vierspan. |
|
16 |
Houtpoort: de Kleine Houtpoort aan het einde van de Kleine Houtstraat. |
|
23 |
peu fashionable: weinig modieus (pseudo-Frans). |
|
29 |
menniste: doopsgezinde, zo genoemd naar Menno Simonsz (1496-1561). In Haarlem zouden veel rijke menisten wonen (nvj, p. 324). |
|
30 |
deftige middelstand: de laag onmiddellijk onder de aristocratie, te vergelijken met de Engelse upper middle class. |
| |
| |
43 |
32 |
haute volée: aanzienlijksten. |
|
39 |
fatsoen: model. |
|
|
|
44 |
12 |
‘Cieraad van Flora’: toentertijd bekende bloemisterij even buiten Haarlem aan de Wagenweg (nvj, p. 355). |
|
20 |
Cactus Speciosa: cactus met scharlakenrode bloemen. |
|
24 |
merkwaardigen: gedenkwaardige. |
|
24 |
staatjufferen: hofdames. |
|
31 |
mantilles: manteltjes zonder mouwen. |
|
31 |
amazones: paardrijdende dames. |
|
37 |
vrijliep: de dans ontsprong. |
|
41 |
physionomisch: wat de gelaatsuitdrukking betreft. |
|
|
|
45 |
4 |
eerepenningen... verdienen: de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, een maatschappij die zich bezighield met onderwijs-(vernieuwing) en volksopvoeding, stelde ook beloningen voor heldhaftig gedrag beschikbaar. In haar regels voor het toekennen van die beloningen (bronzen, zilveren en gouden medailles, boekgeschenken en geldbedragen) wordt de eis gesteld dat de redder zichzelf ook in een gevaarlijke situatie bracht. Art. 13 van deze regels stelt expliciet de vraag of de redder zwemmen kan. (Algemeene regelen [1835], [1], 7) |
|
30 |
te pas te jagen: op een geforceerde manier te pas brengen. |
|
32 |
liplappen: spotnaam voor afstammelingen van Europeanen en inlanders. |
|
32 |
blauwen: spotnaam voor donkergekleurde inlanders. |
|
36 |
reticules: handtassen die aan de bovenkant dichtgesnoerd kunnen worden. |
|
37 |
tissu's: dameshalsdoekjes. |
|
38 |
schuifjes: smalle strook stof bij de opening, waardoor een sluitbandje was gehaald. |
|
38 |
Saffo: Sappho (ca. 600 v.Chr.), beroemde Griekse dichteres van minneliederen, afkomstig van het eiland Lesbos. |
|
41 |
poetjes: engeltjes (van het Italiaanse putti); in de beeldende kunsten voorkomende, naakte kinder- of engelenfiguurtjes. |
|
41 |
gratietjes: Gratiën: in de klassieke oudheid de verpersoonlijking van schoonheid, bevalligheid en vrolijkheid. |
|
|
|
46 |
10 |
Fleu-ve du-Ta-ge!: beginwoorden van de populaire sentimentele romance ‘Le Troubadour du Tage’. Het is, als eerste lied, te |
| |
| |
46 |
|
vinden in Verzameling van uitheemsche gezelschapsliederen voor den beschaafden stand (Kampen 1838) (zie ook nvj, p. 360). |
|
13 |
romance: verhalend lied met een eenvoudige melodie. |
|
17 |
flesschebakje: onderzetter voor een fles, hier gebruikt om er geld mee op te halen. |
|
22 |
vijfje: kwartje. |
|
32 |
eenloopend: in zijn eentje optredend. |
|
33 |
zonder hoed: d.w.z. ietwat ongekleed, want het was zeer ongebruikelijk zich zonder hoofddeksel naar buiten te begeven. |
|
|
|
47 |
7 |
point d'orgue: volgehouden grondtoon. |
|
10 |
affiche: programma. |
|
10 |
geglaceerden: met glacé (zacht leer) handschoen aan. |
|
17 |
tact: fijn oordeel. |
|
17 |
classieke van romantieke muziek: de klassieke stijl in de muziek is die van de late achttiende eeuw, met als voornaamste kenmerk een relatief strenge vorm. De belangrijkste vertegenwoordigers ervan zijn de Oostenrijkse componisten Franz Joseph Haydn (1732-1809) en Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791). Aan het begin van de negentiende eeuw ontstond min of meer als reactie hierop de romantische muziek, waarin de kunstenaar vrij uitdrukking gaf aan zijn individuele gevoelens. Als voorbeeld bij uitstek gold de Duitse componist Ludwig van Beethoven (1770-1827). |
|
18 |
Lafont: Charles Philippe Lafont (1781-1839), vermaarde Franse violist. Hij was een vooraanstaand vertegenwoordiger van de klassieke traditie van de zgn. Franse school. Onder erkenning van de technische brille van hun spel misten de romantisch georiënteerde critici daarin ‘diepte’, (nvj, p. 311, 371) |
|
18 |
Beriot: Charles Auguste de Beriot (1802-1870), vooraanstaand Belgisch violist en componist uit de Franse school (nvj, p. 311, 350). |
|
19 |
Eichhorns: Johann Gottfried Ernst (1822-1844) en Johann Karl Eduard (1823-1896) Eichhorn, twee Duitse wonderkinderen op de viool, die in de jaren dertig groot opzien baarden op tournees door heel Europa. Vooral Ernst werd bewonderd om het diepe gevoel dat hij in zijn spel wist te leggen. (nvj, p. 311, 358-359) |
|
19 |
Ernst: Heinrich Wilhelm Ernst (1814-1865), Oostenrijker, een van de beroemdste violisten van zijn tijd, geprezen om zijn gloed- |
| |
| |
47 |
|
volle spel. In januari 1839 heeft hij te Haarlem een concert gegeven (ga-Haarlem, Archief Gemeentebestuur 1813-1956, Notulen Burgemeester en Wethouders 1839, p. 9). (nvj, p. 311, 359) |
|
25 |
doedelaars: doedelzakspelers. |
|
34 |
‘every inch gentlemen’: every inch a gentleman: op en top een heer. |
|
39 |
table d'hôte: gemeenschappelijke tafel in een hotel op een vast uur van de dag met voor iedereen hetzelfde menu. |
|
40 |
economie: zuinigheid. |
|
|
|
48 |
1 |
bouilli: mager rundvlees waarvan soep getrokken is. |
|
3 |
met gepoeierd hoofd: met poeder bestrooide pruik (toentertijd al ouderwets). |
|
12 |
streek: slag. |
|
13 |
geadoniseerde: opgedirkte; van Adonis, een knappe jongeman uit de Griekse mythologie, op wie Aphrodite verliefd werd. |
|
15 |
gepalmde omslagdoeken: grote, met palmbladmotieven bedrukte doeken die schuingevouwen om de schouders werden geslagen en tot onder op de rok afhingen (nvj, p. 361). |
|
16 |
twijfelaar: spottende benaming voor een kruising tussen een rok (kort van voren, lang van achteren) en een gewone jas (nvj, p. 393). |
|
16 |
heel stuk laken: voor de ruimvallende jas was veel stof gebruikt. Laken is een gladde wollen stof. |
|
17 |
kuitendekker: spottende benaming voor een te lang vallende rokjas. |
|
17 |
‘sleepjurk’: letterlijk ‘avondjurk met sleep’. |
|
19 |
‘de Bel’: herberg te Haarlem in de Groote Houtstraat, vanwaar diligences vertrokken (zie ook nvj, p. 350). |
|
23 |
hek... hebben: de Groote Houtpoort was in 1824 voor afbraak verkocht en in 1829 door een ijzeren hek vervangen (Allan 1874, p. 90, 92; zie ook nvj, p. 323). |
|
24 |
Hazepatersveld: weideveld aan de rand van Haarlem (nvj, p. 324). |
| |
| |
| |
Humoristen
pagina |
regel |
|
49 |
5 |
Het legher... Aemstel: |
|
|
Het leger treckt vast in met duizenden, een maght
Zoo groot als Waterland noch oit te velde bragt,
En Kennemer en Vries, en Zee en Holland t'zaemen.
Regels uit het derde bedrijf (839-841) van de Gijsbregt van Aemstel (1637) van Joost van den Vondel (1587-1679) (editie W.A. Ornée, Zutphen z.j.). |
|
21 |
Bonte Kalfje: herberg in Haarlem (nvj, p. 352). |
|
23 |
Fransche gebed: op school werd de dag geopend met een gebed. Op de zogenaamde ‘Fransche school’, een school voor elementair vervolgonderwijs waar onder meer Frans werd onderwezen, geschiedde dit in het Frans (zie ook nvj, p. 302). |
|
26 |
Ik... recensiën: toespeling op de recensie van Jacob Geel van Hildebrands schets ‘Vooruitgang’ uit De Gids (zie de toelichting bij deze schets op p. 219 van dit deel). |
|
31 |
omdat... is: in de tijd van de Camera Obscura was er een internationale ‘cultus’ van humoristische schetsen en verhalen (Jongejan 1933, p. 496 e.v.). |
|
34 |
leg [...] uit: spendeer. |
|
41 |
‘bijwagen’: tweede wagen bij een diligence. Hildebrand zinspeelt ook op het in 1837 opgerichte tijdschrift De Bijwagen: tijdschrift, toegewijd aan wetenschappelijk en gezellig onderhoud (zie ook nvj, p. 314). |
|
|
|
50 |
1 |
humoristen op rijm... lezen kunt: de opsomming geeft een humoristisch tableau van de toenmalige humorcultus (zie Jongejan 1933, i.h.b. p. 496-503). |
|
8 |
rok: lange jas met panden; in de negentiende eeuw de gewone mannendracht. |
|
10 |
ze... Weldadigheid: de Maatschappij van Weldadigheid werd opgericht in 1818 om bedelaars e.d. onder te brengen in landbouwkolonies. De eerste kolonie was Frederiksoord, bij Steenwijk (zie ook nvj, p. 333). |
|
19 |
partes essentiales: (Latijn) de wezenlijke delen; in de plantkunde de geslachtskenmerken (nvj, p. 379). |
|
20 |
habitus: (Latijn) uiterlijke gedaante (nvj, p. 363). |
|
20 |
een systema... artificiale: (Latijn) een natuurlijk systeem of een |
| |
| |
50 |
|
kunstmatig systeem. De Zweedse natuuronderzoeker Carl Linnaeus (1707-1778) had een eenvoudig, kunstmatig systeem uitgedacht om planten te ordenen, gebaseerd op de voortplantingsorganen; de Zwitserse botanicus Augustin Pyramus de Candolle (1778-1841) maakte een nieuwe, uitvoeriger beschrijving van het plantenrijk volgens een natuurlijk systeem, gebaseerd op zo groot mogelijke vormovereenkomst. |
|
21 |
den stijl... mode: in zijn verzamelbundel Onderzoek en phantasie (1838) had Jacob Geel een uitvoerig opstel gepubliceerd over de stijl, onder de titel ‘Nieuwe karakter-verdeeling van den stijl’ (nvj, p. 394). |
|
26 |
wij drijven in humor: toespeling op de oorspronkelijke betekenis van het woord humor: (lichaams)vocht. |
|
28 |
drenkelinggenootschap voor humoristen: naar analogie van de in 1767 opgerichte Maatschappij tot Redding van Drenkelingen. |
|
29 |
afschaffings-... humor.’: in de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw zagen verscheidene brochures tegen het drankmisbruik het licht en werden ook de eerste afschaffingsgenootschappen opgericht (Van der Stel 1995, p. 143-146). Een daarvan voerde als zinspreuk: ‘Laat staan uw glas’ (nvj, p. 371). |
|
31 |
Jean Paul: Jean Paul Richter (1763-1825), Duits schrijver (nvj, p. 293). |
|
31 |
Rapponische krachten: Carl Rappo (1800-1854) was een rondreizende atleet en krachtpatser, die o.a. in 1834 voorstellingen gaf in de Haarlemse schouwburg (zie ook nvj, p. 293; Het dagboek 1983, p. 84). |
|
35 |
Bilderdijk: Willem Bilderdijk (1756-1831), dichter en geleerde. |
|
35 |
ergens... mond: Bilderdijk maakt de desbetreffende opmerking in zijn uitgave van de gedichten van P.C. Hooft (1581-1647) (Leiden 1823, III, p. 254). Anders dan Melchior kan Beets die onmogelijk uit Bilderdijks eigen mond hebben vernomen: hij heeft Bilderdijk nooit gesproken. |
|
36 |
Hooftiaansche neskheit: Hooft gebruikt het woord ‘neskheit’ (in de betekenis van malligheid, humor) in een gedicht over de gedichten van Constantijn Huygens (1596-1687): ‘Nut is neskheit bij de maet’ (malligheid met mate is nuttig) (editie P. Tuynman en G.P. van der Stroom 1994, p. 376). (Zie ook nvj, p. 376) |
|
37 |
wat de ‘Tesselschade’... moge: in het gedicht ‘De Luit van P.C. |
| |
| |
50 |
|
Hooft’, verschenen in de literaire almanak Tesselschade voor 1838 (p. 212), had de letterkundige Everhardus Johannes Potgieter (1808-1875) de zwaarmoedige hedendaagse schrijvers van liefdesgedichten opgeroepen een voorbeeld te nemen aan de blijgeestigheid van Hoofts amoureuze poëzie van twee eeuwen eerder (nvj, p. 315). |
|
38 |
voor 't algemeen: voor de gewone mensen. |
|
n1 |
‘Humor... wird’: humor is het romantisch-komische, het omgekeerde verhevene, waarin het eindige op het oneindige, het verstand op het idee toegepast wordt. Het gaat hier niet om een letterlijk citaat maar om een samenflansing van elementen uit een breder betoog in de Vorschule der Aesthetik (1804), § 31, ‘Ueber die humoristische Poesie’ van Jean Paul. (Jean Paul, Werke (München 1963), dl. 5, p. 124-125; zie ook Jongejan 1933, p. 89-90) |
|
|
|
51 |
1 |
après tont: alles welbeschouwd. |
|
4 |
op end' op: door en door. |
|
5 |
humoristische orde van zaken: in het hiernavolgende wordt een reeks geliefde typen en attributen uit de humoristische literatuur opgevoerd. |
|
10 |
niemand... zelve: steek onder water naar Jacob Geel, die in de ‘Voorrede’ van zijn Onderzoek en phantasie Beets als een ‘hoog bejaard man’ had voorgesteld. Johannes Petrus Hasebroek (1812-1896), student theologie en vriend van Beets, schrijft E.J. Potgieter dat Geel er zich over beklaagde hoe Beets in de Camera Obscura ‘gedurig krabbelde en beet’. In een eerdere brief had hij Potgieter gevraagd: ‘Gij zult u zeker ergeren over de vele blijken van Geel-haat, die er hier en daar door verspreid zijn?’ (Willems 1939, p. lxxxiii, lxxix) |
|
16 |
pâté de foie gras: ganzenleverpastei. |
|
18 |
tuinstokken: steunen voor planten. |
|
18 |
Moeder-de-Ganzen: van het bekende, oorspronkelijk uit 1697 daterende sprookjesboek Contes de ma mère l'Oye van de Franse schrijver Charles Perrault (1628-1703) bestonden in het begin van de negentiende eeuw verschillende Nederlandse vertalingen, waaronder geïllustreerde bewerkingen voor de jeugd (Albers 1969; nvj, p. 375). |
| |
| |
| |
pagina |
regel |
|
52 |
7 |
het kleine Stadje D -: de aldus aangeduide plaats van handeling lijkt gemodelleerd te zijn naar het toenmalige Delft (Van Zonneveld 1984). |
|
9 |
vice versa: (Latijn) heen en weer (nvj, p. 394). |
|
11 |
cloak: ruime blauwgrijze jas met schotsgeruite voering (nvj, p. 287). |
|
12 |
Hij had gereisd...: de nu volgende beschrijving van het gezelschap in de diligence is een bewerking van een passage in Beets' dagboek over een rit van Haarlem naar Amsterdam (Van den Berg 1990a, p. 231-234). |
|
20 |
souspied: bandje aan de broekspijp dat onder de voet door loopt. |
|
22 |
soutien: steun van ijzerdraad of stevig gaas om de vorm te behouden. |
|
29 |
het personeel: de gezamenlijke personages. |
|
35 |
dot: ouderwets soort speen van een lapje stof. |
|
37 |
broek- [...]gespen: gespen om de broekspijp van een kuitbroek onder de knie vast te maken. |
|
|
|
53 |
15 |
plaatsmajoor: hoofdofficier in garnizoensplaats, belast met administratieve taken. |
|
16 |
in politiek: in burger. |
|
20 |
kantoorreiziger: handelsreiziger. |
|
26 |
z ed.: Zijne Edelheid (plechtstatig). |
|
29 |
maal: geldtas (Beets 1933, p. 39) of een zending poststukken. |
|
29 |
vijfje: kwartje. |
|
32 |
uwé: kleinburgerlijke, deftig bedoelde nevenvorm van u, ontstaan uit de schrijfwijze u.e. (Uwe Edelheid) (Paardekooper 1987, p. 507). |
|
37 |
de man van het maagdelijk metaal: de zilversmid. |
|
|
|
54 |
2 |
diaconiehuis: ook wel diakenhuis, armenhuis der diaconie (armbestuur van de hervormde kerk). |
|
4 |
teeken zijner orde: merkje (bv. het stadswapen) waardoor de drager als diakenhuisbewoner kenbaar was (Beets 1924, p. 5-6). |
|
6 |
leesgezelschap: vereniging die voor gemeenschappelijke rekening boeken en tijdschriften onder haar leden laat circuleren. |
|
8 |
reis: eens. |
| |
| |
54 |
16 |
onder het faveur van: het voorrecht genietend. |
|
30 |
eigenaardig: karakteristiek. |
|
34 |
muilen: gebruikelijk schoeisel van keukenpersoneel (zie ook nvj, p. 286). |
|
35 |
eva: kort schortje over de boezelaar, het grote schort (zie ook nvj, p. 286). |
|
41 |
kruiskozijnen in het lood: kozijnen in kruisvorm met glas-in-loodruitjes. |
|
|
|
55 |
8 |
hoog licht: hooggeplaatst venster. |
|
26 |
zwavelstok: voorloper van de lucifer (nvj, p. 342,396). |
|
34 |
de wagen van tweeën: de diligence van twee uur. Twee uur was geen ongebruikelijke tijd voor een aperitief (de zgn. morgendrank); de warme maaltijd werd in de betere kringen ruim na het middaguur genuttigd. |
|
|
|
56 |
22 |
sluitjas... borst: nauwsluitende jas met twee rijen knopen en knoopsgaten, waarvan de voorpanden (tegen het slijten) afwisselend links over rechts en rechts over links gedragen konden worden. |
|
22 |
horlogesleutel: aan de horlogeketting bevestigde sleutel, om een zakhorloge mee op te winden. |
|
23 |
verschoende: opgelapte. |
|
23 |
floretten: van grove zijde. |
|
24 |
kapelaansrotting: rotting (wandelstok) met kwastjes (Sevensma 1964, p. 274-276). |
|
25 |
thé's der professoren: ter bevordering van het sociale contact was het gebruikelijk dat een hoogleraar eenmaal per week ontvangst hield voor zijn studenten, met thee en gebak. Er zijn vele getuigenissen overgeleverd dat deze sessies door beide partijen als buitengewoon vervelende plichtplegingen werden ervaren. |
|
27 |
senatoren... hebben: aankomende studenten werden ontgroend door een club ouderejaars, de zogenaamde ontgroensenaat. In Hildebrands studententijd waren er in iedere universiteitsstad nog verschillende, elkaar beconcurrerende ontgroensenaten; korte tijd later zouden die zich verenigen in de studentencorpora. |
|
31 |
dispuut: discussieclubje van studenten. |
|
32 |
van den kok... krijgt: klaargemaakt thuisbezorgd krijgt. |
| |
| |
56 |
35 |
tafel: voor een bepaald gezelschap gereserveerde tafel in een eetgelegenheid. |
|
39 |
respondeeren: antwoorden. Behalve de gewone colleges waren er de zgn. responsiecolleges, waar de student antwoord moest geven op door de hoogleraar gestelde vragen. |
|
|
|
57 |
4 |
storten: vallen. |
|
6 |
Instituten: een samenvatting van de beginselen en regelen van het Romeins recht. |
|
12 |
bedorven: rampzalig. |
|
26 |
catechiseermeester: godsdienstonderwijzer. |
|
30 |
brand: op 25 juni 1824 woedde in Waalwijk een omvangrijke brand die een groot deel van het dorp verwoestte. Waalwijk was bekend om het schoeisel dat er gemaakt werd. |
|
35 |
Van der Veen's elixer: een kruidenextract voor in de borrel (Frijhoff 1986, p. 252). |
|
35 |
‘Erger dan de cholera’: Otto Gerhard Heldring (1804-1876) had in 1838 een geruchtmakende brochure tegen drankmisbruik gepubliceerd, getiteld De jenever erger dan de cholera (zie ook nvj, p. 359). |
|
36 |
frisschen morgen: heilwens bij het toedrinken van iemand. |
|
|
|
58 |
1 |
Justitia: gerechtigheid. |
|
1 |
Ususfructus: vruchtgebruik. |
|
8 |
oortjesband: band dat een oortje (¼ stuiver) de el kost (nvj, p. 336). |
|
13 |
Haarlemsche courant: de Oprechte Haarlemsche Courant, opgericht in 1656, werd in de negentiende eeuw vooral gelezen om de familieberichten. |
|
19 |
vloeken... voeren: bastaardvloeken: een balk (horizontale band) over een wapenschild gaf aan dat de drager een bastaard was. |
|
29 |
saaien: wollen. |
|
31 |
geperpendiculariseerd: overeind (nieuwvorming, afgeleid van perpendiculair: rechtstandig). |
|
33 |
hieltjes gemaakt had: de kous tot aan de voet binnenstebuiten gekeerd had, om het aantrekken gemakkelijk te maken. |
|
41 |
duim: lengtemaat van ongeveer 2,5 cm. |
|
|
|
59 |
8 |
van onder... kwam: het was gebruikelijk dat de barbier zijn beter gesitueerde klanten bij hen thuis schoor (vgl. bv. Ten Kate 1842, p. 71). |
| |
| |
59 |
10 |
pruik: rond 1835 droegen nog slechts enkele behoudende heren een staartpruik (nvj, p. 391). |
|
13 |
oneigenaardige: niet-passende, inadequate. |
|
14 |
robe de chambre: kamerjas. |
|
16 |
japonnen met sjerpen: kamerjassen met een sjerp om het middel. |
|
21 |
Jannen: brassers. |
|
22 |
lichtmis: losbol. |
|
30 |
‘Ik danke... geopenbaard’: blijkens de tekst leest oom Stastok niet voor uit de oude Statenvertaling (1637) maar uit de in 1822-1825 verschenen vertaling van Johannes Henricus van der Palm (1763-1840) (De Jong 1990, p. 11-13). |
|
|
|
60 |
5 |
Koninklijken Nederlandschen Instituuts: (2e naamval): instelling gesticht door koning Lodewijk Napoleon (1778-1846) in 1808, tot bevordering van kunsten en wetenschappen. De 4e klasse bestond uit ‘Kenners en Begunstigers der schoone kunsten, en de Kunstenaars zelve’. De verschillende klassen schreven hun eigen prijsvragen uit. (Gerritsen 1997; zie ook nvj, p. 310) |
|
16 |
colleges... in 't Hollandsch: tot 1876 was het Latijn voor de meeste aan de universiteit onderwezen vakken officieel nog de verplichte voertaal (zie ook nvj, p. 303-305). |
|
17 |
dicteerde: veel hoogleraren bepaalden in de eerste helft van de negentiende eeuw hun college tot het voorlezen van een dictaat. |
|
18 |
testimonium: getuigschrift dat men de colleges in een vak gevolgd heeft. |
|
19 |
liefhebberij-colleges: colleges die niet verplicht zijn voor een examen. |
|
19 |
Smallenburg: Nicolaas Smallenburg, geboren 1761, hoogleraar in de rechten te Leiden sedert 1790, was op 20 mei 1836 overleden (nvj, p. 291). |
|
20 |
Uitertsche: nevenvorm van ‘Utrechtse’. |
|
20 |
Juris professores: (Latijn) hoogleraren in de rechten. |
|
22 |
van Heusde: Philip Willem van Heusde (1778-1839), sedert 1804 hoogleraar in het Grieks en de Geschiedenis te Utrecht. Verscheidene malen wees hij een (algemeen als een promotie beschouwde) benoeming in Leiden af. Van Heusde was befaamd als geleerde maar meer nog als uiterst bezielende mentor van zijn leerlingen. Op grond hiervan werd hij wel de Praeceptor Hollandiae (leermeester van Nederland) genoemd. (De Valk 1989; nvj, p. 291) |
| |
| |
60 |
23 |
mathesis-examen in 't Latijn: examen in de wiskunde dat in Utrecht nog in het Latijn maar in Leiden al in het Nederlands werd afgenomen (zie ook nvj, p. 373). |
|
29 |
slag: (sociale) vaardigheid. |
|
38 |
Engelsch hemd: overhemd met boord. |
|
40 |
trokken: lootten. |
|
|
|
61 |
2 |
‘pot, jongen!’: spelers die bezig waren met een gewone partij biljart, het zgn. carambole-spel, moesten hun partij staken wanneer iemand de wens te kennen gaf pot te spelen, aangezien dit spel met meer spelers werd gespeeld. Doorgaans eindigde een carambole-partij bij een score van vijftig maar nu is het bij ‘Vierentwintig uit, menheeren!’ (zie r. 7). (Simons 1906, p. 623, waaraan ook de hiernavolgende toelichtingen op het spel zijn ontleend.) |
|
3 |
winderigen: blufferige. |
|
4 |
voorhing: als nieuw lid voorgesteld was. |
|
6 |
pot te maken: de spelers maakten namelijk een pot door een gelijke som geld (12 stuivers per persoon) in te leggen, de mise. Deze was, verminderd met de biljarthuur, voor de winnaar. |
|
8 |
korfje... potballen: in een korfje met een opening, groot genoeg om de hand in te steken, werden zoveel genummerde potballetjes gedaan als er spelers waren. Ieder trok er een om de volgorde van de spelers te bepalen. Het balletje met nummer 1 heette het aas (zie r. 15). |
|
10 |
Mingaud: François Mingaud, (1771-1847), befaamd biljarter en uitvinder van de pomerans (stootdopje op de keu). Hij was van Franse afkomst maar woonde een groot deel van zijn leven in Rotterdam (zie ook nvj, p. 294-295). |
|
12 |
dopjes voor hunne pijpen: van fijn draad gevlochten kapjes, gebruikt om het biljartlaken tegen vonken te beschermen (nvj, p. 342). |
|
41 |
den kleinen bok: steuntje aan een stok om een extra ‘hand’ te plaatsen als de bal ver van de rand lag. |
|
|
|
62 |
3 |
‘Aas acquit, twee speelt!’: het potspel werd gespeeld met twee (witte) ballen op een tafel met zes zakken, vier in de hoeken en twee in het midden van de lange zijden. Bij het begin van het spel zet aas (de nr. 1) acquit, d.w.z. hij plaatst zijn bal bij de bovenrand op ca. 25 cm van de linker hoekzak. Vervolgens speelt nr. 2. |
| |
| |
62 |
|
op het acquit, wat inhoudt dat hij zijn eigen bal plaatst in het onderste kwart van het biljart (‘op drie vierden’, r. 8) en van daaruit stoot op aas. Het gaat erom de voorafgaande speler ‘weg te stoppen’ (zie p. 63 r. 24), d.w.z. diens bal met de eigen stootbal in een van de zakken te drijven. Als nr. 2 de bal inderdaad ‘maakt’ (r. 19) - als ‘hij zit’ (p. 63 r. 28) - krijgt de voorganger achter zijn naam op de scorelei een appèl (p. 63 r. 13), d.w.z. een strafpunt. De nr. 3 moet vervolgens opnieuw acquit zetten en de nr. 4 speelt weer op het acquit. Wanneer de bal niet gemaakt wordt, stoot de volgende speler de andere bal, etc. Andere mogelijkheden om een strafpunt te krijgen zijn het missen van de andere bal en het stoten van de eigen bal in een van de zakken. |
|
18 |
klotste... lag: de bal van Pieter klotste doordat hij zo hard en vlak op de acquitbal had gestoten: de ballen stootten onbedoeld een tweede keer op elkaar en zijn bal kwam daardoor ‘à faire’ te liggen, d.w.z. gemakkelijk te maken voor de volgende speler. |
|
20 |
stevig ‘houdende’: de bal goed onder controle houdend zodat deze na de andere geraakt te hebben min of meer stil blijft liggen. |
|
21 |
den millieu: het midden over de lange afstand van de tafel. De positie van de eigen bal is veilig als de andere bal zover mogelijk uit de buurt is gebracht. Idealiter komt de bal waarop men gespeeld heeft ‘collé’ te liggen (p. 64 r. 21), d.w.z. tegen de tegenovergestelde band aan. Hij is dan voor de volgende speler moeilijk te stoten. |
|
21 |
nam [...] zijn pijp tusschen zijn grauwe knevels: nam zijn pijp tussen zijn snorharen, d.w.z. dwars in zijn mond. |
|
22 |
speelde... op goedaf: de kunst van het potspel was de voorganger weg te stoppen zonder zelf ‘à faire’ te komen liggen. Hildebrand en na hem de luitenant spelen ‘op goedaf’: ze proberen niet de bal te maken maar zorgen er wel voor dat de eigen bal in een veilige positie komt. Daarnaast waren er ongeschreven regels. Zo gold het als sportief om ‘op goedaf’ te spelen als de bal al te makkelijk ‘à faire’ lag, met name voor een hoekzak. De jongeling van drieëndertig jaar heeft daar lak aan en speelt rechtstreeks op winst (r. 34-36). Ronduit ongepast was het om bij de acquitstoot de andere bal rechtstreeks in de hoekzak links boven te drijven. |
|
23 |
‘een beest’: een onbeheerste stoot waardoor de andere bal in een zak rolt waarop niet gedoeld is. |
| |
| |
62 |
23 |
gesneden: door een lichte aanraking van de stootbal regelrecht in een zak gewerkt. |
|
28 |
gemeene: gewone. |
|
28 |
sneeuwballetje: glaasje jenever met suiker. |
|
29 |
't Handelsblad: het Algemeen Handelsblad, toen een jonge (opgericht in 1828) en moderne krant van (gematigd) liberale signatuur, vooral gewijd aan de belangen van de handel (nvj, p.315). |
|
34 |
voordeelig... verkoopen: zolang men niet verloren had, had men het recht zijn partij tegen betaling aan een ander over te doen. Het recht tot kopen verkreeg men wanneer men verloren had doordat men het maximum van vier appèls bereikt had. |
|
40 |
collé: vast tegen de band. |
|
|
|
63 |
4 |
tegen alle etiquette aan: het snijden van de acquitbal in de nabije linker hoekzak was niet verboden maar werd zeer unfair geacht. |
|
13 |
‘Aas één appèl, drie acquit, vier speelt!’: het aas heeft een appèl gekregen omdat hij door Pieter weggestopt is. |
|
19 |
sauveeren: sparen, niet wegstoppen. De pikeur had er een zeker recht op dat Pieter hem nu sauveerde, gezien de ongelukstreffer van zo-even. |
|
34 |
een doublé gemaakt: de andere bal zo geraakt dat hij via een band in een van de zakken terecht was gekomen. |
|
35 |
de Goudsche courant: tussen 1805 en 1841 verscheen er geen enkele krant te Gouda (Schouten 1987, p. 11-12). |
|
40 |
‘Vier driemaal... de Vlag!’: nr. 4 (de luitenant) heeft drie strafpunten. Achter de naam van Pieter, degene die nog geen appèl heeft terwijl alle andere spelers al één of meer streepjes hebben, wordt een vlaggetje getekend. |
|
|
|
64 |
1 |
kortswijl: plezier, vermaak. |
|
6 |
geassureerd: zich (bij de vermoedelijke winnaar) verzekerd tegen het verlies van de mise. Dit werd nogal eens overeengekomen tussen de twee laatst overgebleven spelers. De uiteindelijke winnaar moest dan wel de inzet van de laatste medespeler missen. De hier beschreven voortijdige assurantie was eigenlijk tegen de etiquette van het spel. |
|
6 |
zich doodstooten: door opzettelijk te missen het laatste strafpunt verwerven (waarmee dus het recht van koop van andermans partij werd verworven). |
| |
| |
64 |
9 |
de bokaal... winnen: hij die de pot ‘op schoon’ won, d.w.z. zonder één enkel appèl, trakteerde op een fles wijn, die gezamenlijk opgedronken werd uit een speciaal daarvoor gereserveerde bokaal. |
|
14 |
‘Die witte!’: er werd alleen met (twee) witte ballen gespeeld. |
|
22 |
zelfkanten: gemaakt van zelfkant (versterkt weefsel). |
|
26 |
‘Strijk... gestreken: namelijk door het op het bord getekende vlaggetje achter Pieters naam uit te wissen. |
|
30 |
verliep: stootte de eigen bal in een zak. |
|
32 |
mispunt: misstoot: de andere bal wordt niet geraakt. |
|
34 |
brak ik... mijn bal op: hield ik op met spelen. |
|
36 |
achtentwintig: zilveren geldstuk ter waarde van achtentwintig stuivers (nvj, p. 334). |
|
|
|
65 |
2 |
de hoekzakken trokken: het biljart naar de hoeken afliep. |
|
10 |
Drie dagen: in feite zijn het er twee: Hildebrand kwam op donderdag aan (p. 52 r. 7) en het is nu zaterdagochtend (p. 66 r. 24). Tot en met de dertiende druk was de dag van aankomst woensdag. Klaarblijkelijk heeft Hildebrand bij het veranderen daarvan (er zou dan immers één dag ‘niets’ zijn gebeurd) deze plaats over het hoofd gezien. |
|
18 |
huilebalk: vilten rouwhoed met brede rondom neerhangende rand (zie ook nvj, p. 367-368). |
|
20 |
een zwarte... spiegel: algemeen gangbaar rouwgebruik. |
|
21 |
geraspte broodjes: broodjes met ruwe, geraspte korst. |
|
26 |
besteld: als bediende geplaatst. |
|
29 |
halfpintsflesschen: cilindervormige flessen met een inhoud van ca. een kwart liter (nvj, p. 348). |
|
30 |
kinderglazen: bolle ronde flesjes met een lange hals (nvj, p. 348). |
|
30 |
amplet: kegelvormig soort medicijnflesje (nvj, p. 348). |
|
30 |
likkepot: potje met geneesmiddel dat men likkend kon innemen. |
|
30 |
pakje poeiers: poeier werd in papier verpakt: goudpapier voor ‘de aanzienlijken’ en zgn. sitspapier voor de ‘burgerlieden’ (nvj, p. 379). |
|
31 |
salebdrank: middel tegen diarree. |
|
32 |
obstructies: verstoppingen. |
|
32 |
jalappeharst: laxeermiddel. |
|
36 |
de groote opruiming... Frederiksoord: in de jaren 1822-1824 werden ter bezuiniging de stedelijke toelagen aan de weeshuizen |
| |
| |
65 |
|
ingetrokken. De besturen maakten daarom graag gebruik van het aanbod van de Maatschappij van Weldadigheid om de wezen op te nemen in haar koloniën. Dit waren nieuw gestichte nederzettingen op de woeste gronden van Drenthe en Noord-Overijssel. De bekendste ervan was Frederiksoord. (Berends enz. 1984, p. 27-28; nvj, p. 333, 378) |
|
40 |
wegbrengen van de courant: vóór de afschaffing van het zgn. dagbladzegel (1869) waren kranten relatief zeer duur. Het was daarom ook in de kringen van meer welgestelden niet ongebruikelijk gezamenlijk een abonnement te nemen. |
|
|
|
66 |
10 |
rollaag: rij van op hun kant gemetselde stenen (zie ook nvj, p. 384). |
|
12 |
elyseüm: paradijs. |
|
20 |
vijfblad: wilde wingerd. |
|
|
|
68 |
1 |
‘lange blonde jongen’: een grapje voor insiders. In het Mengelwerk van het Algemeen Letterlievend Maandschrift waren in 1838 twee artikeltjes verschenen (‘Dichten’, p. 471 e.v. en ‘Recenseren’, p. 571 e.v.) waarin verhuld de spot gedreven werd met medewerkers aan het concurrerende tijdschrift De Gids. Nicolaas Beets wordt daar aangeduid als ‘de groote blonde jongen’ (nvj, p. 372). |
|
9 |
spul: kermis. |
|
20 |
laken van negen gulden: laken dat ƒ9,00 per el kostte (buitengewoon prijzig). |
|
|
|
69 |
2 |
rooie... vensters: kleur van het wapen van Holland. Veel openbare gebouwen en liefdadigheidsgestichten in die provincie waren daarom rood geschilderd (nvj, p. 384). |
|
6 |
Vader: hoofd van het diaconiehuis. |
|
23 |
oranjeschilletje: sinaasappelschilletje, gebruikt als geneesmiddel en in dit geval om de dranklucht te maskeren. |
|
24 |
blok: zwaar houten blok dat bij wijze van straf aan het been werd vastgemaakt. |
|
24 |
bok: soort geselbank. |
|
27 |
'en graantje gepikt: een borreltje gedronken. |
|
36 |
op een buitenplaas of in een theetuin: een buitenplaats is een tamelijk groot stuk grond met een herenhuis dat vooral gedurende de zomermaanden bewoond werd; een theetuin is een |
| |
| |
69 |
|
stukje grond apart van het woonhuis even buiten de stad, met soms een theekoepel of een prieel erop. |
|
|
|
70 |
2 |
Regenten: curatoren, leden van de commissie van toezicht. |
|
5 |
vastelavond: ook in niet-katholieke kringen bestond het gebruik om op vastenavond een extra traktatie te geven aan bedienden, armen enz. |
|
17 |
put: collectief graf voor de armen (zie ook nvj, p. 382). |
|
|
|
71 |
12 |
suppoosten: oppassers. |
|
14 |
broers: medeverzorgden. |
|
17 |
bulster: met stro gevulde beddenzak. |
|
31 |
lap: dronkaard. |
|
|
|
72 |
41 |
thesaurierzelve: de penningmeester zelf. |
|
|
|
73 |
8 |
onder verbetering: zijn voorstel voor verbetering aanbevolen houdend. |
|
10 |
custodiëeren: in bewaring houden. |
|
31 |
lange lijzen: fijn Chinees porselein, zo genoemd naar de ranke vrouwenfiguren die erop zijn afgebeeld. |
|
31 |
met zes merken: kwaliteitsaanduiding in Chinese tekens op de onderkant waarmee de periode (dynastie), de datum, de naam van de porseleinbakker of andere gegevens worden aangegeven (Lunsingh Scheurleer 1966, p. 175-178). |
|
34 |
stoven... steenen: in de stoven werden, ter verwarming van de voeten, testen (bakjes) met gloeiende kolen gezet; houten stoven hadden gaten in de bovenkant, stenen stoven niet. |
|
36 |
verlakten ketel: theestoof: bak van gelakt hout met een koperen binnenmantel waarin een komfoortje stond. Hierop werd de theeketel warm gehouden. |
|
|
|
74 |
8 |
schoorsteenstuk: stucwerk boven de schoorsteenmantel. |
|
11 |
formatie: structuur. |
|
13 |
op snee verguld: op het snijvlak verguld (boekbindersterm). |
|
14 |
behangsel: rond 1835 was beschilderd (linnen) behangsel ouderwets aan het worden; het maakte plaats voor het bedrukt behangselpapier (Heesters 1988, p. 46). |
|
27 |
geestig: knap. |
|
33 |
hooge japonnen met stukken: hooggesloten japonnen met een ingezet stuk in de halsopening. |
| |
| |
75 |
2 |
Moloch: allesverslindend monster. |
|
11 |
gesnap: gebabbel. |
|
19 |
lustres: luchters, meerarmige hangende kandelaars. |
|
27 |
hooge linnen halsboorden... weerschijnende zijde met ruim lijf: oom en tante Stastok kleedden zich nog naar modes van soms zelfs enige decennia terug. Ouderwets kleedgedrag was overigens in de kleinere steden niet ongebruikelijk. |
|
30 |
stropje: brede zijden das (zie ook nvj, p. 287). |
|
30 |
jabot: geplooide borststrook (nvj, p. 369). |
|
30 |
rok... jas: de rok, een lange jas met panden; in de negentiende eeuw de gewone mannendracht, is kort van voren en lang van achteren; de jas is voor en achter even lang. |
|
31 |
korte broek: kniebroek; deze deftige dracht was al bijna in onbruik geraakt (zie ook Van Rijn en Deetman [1910-1919], ii, p. 49). |
|
36 |
neepjes-mutsje: plooimutsje; in deze jaren eveneens een ouderwetse, stemmige dracht (nvj, p. 285). |
|
|
|
76 |
1 |
bootje: slotje. |
|
2 |
kamerijkschen doek: omslagdoek van fijn linnen. |
|
12 |
verstokt hij zich: volhardt hij erin. |
|
26 |
‘toe kachel’: gesloten kachel. |
|
34 |
gilden... ministerie Gogel: Isaac Jan Alexander Gogel (1765-1821) vervulde van 1799 tot 1813 met enige onderbrekingen regeringsfuncties op het gebied van financiën. Hij heeft de afschaffing van de gilden wettelijk geregeld en de zgn. patenten ingesteld: vergunningen om een bedrijf uit te oefenen (zie ook nvj, p. 297). |
|
40 |
Wagenaar... Wagenaar: Jan Wagenaar (1709-1773), auteur van Vaderlandsche historie (21 delen, 1749-1759), tot diep in de negentiende eeuw het standaardwerk voor de vaderlandse geschiedenis. Er zijn diverse vervolgen op verschenen, onder meer: Petrus Loosjes (1735-1813), Vaderlandsche historie [...] Ten vervolge van Wagenaars Vaderlandsche historie (27 delen, 1786-1811) en Johannes Munniks (1741-1815), Vaderlandsche historie [...] Beginnende met het jaar 1752 (17 delen, 1781-1787). (Haitsma Mulier en Van der Lem 1990 nrs. 505 f, 314 a en 344 a; nvj, p. 394) |
|
41 |
Le Francq van Berkhey: Joannes le Francq van Berkhey (1729-1812) schreef behalve gedichten talloze medische, natuurhisto- |
| |
| |
76 |
|
rische en geschiedkundige werken. Zeer bekend was vooral zijn Natuurlyke historie van Holland (9 delen, 1769-1811). |
|
|
|
77 |
1 |
Tuinmans ‘Nederduytsche Spreekwoorden’: Carolus Tuinman (1659-1728), De oorsprong en uitlegging van dagelijks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden (2 delen, 1726-1727) (nvj, p. 393). |
|
4 |
snuiter: soort schaar waarmee de verbrande pit van een kaars werd afgeknipt (zie ook nvj, p. 339). |
|
22 |
baleintje: lange veerkrachtige pen, gemaakt van walvisbot (zie ook nvj, p. 341). |
|
29 |
slemp: drank bereid door saffraan, thee, kruidnagels, kaneel en foelie in melk te koken en te laten aftrekken en vervolgens suiker toe te voegen. |
|
|
|
78 |
1 |
‘mevrouw’: ter onderscheiding van het in burgerkringen gebruikelijke ‘juffrouw’ (zie ook nvj, p. 374). |
|
17 |
rammel: kletskous. |
|
|
|
79 |
26 |
komfoortje: bakje met gloeiende houts- of turfkolen, gebruikt om een pijp aan te steken. |
|
|
|
80 |
38 |
strak: straks. |
|
|
|
81 |
4 |
Rijntje: ‘Aan den Rijn, in de lente van het jaar 1820’ (o.a. opgenomen in de Dichterlijke nalatenschap, Leiden 1836) van de Leidse hoogleraar in aanvankelijk de theologie, later in de Griekse letterkunde en de algemene geschiedenis Elias Annes Borger (1784-1820). Het gedicht stond hoog genoteerd op het toenmalige voordrachtsrepertoire. (nvj, p. 291, 385) |
|
30 |
zoomen: oevers. |
|
38 |
hartroerende meesterstuk: in het gedicht betreurt de dichter zijn overleden vrouw en dochtertje. De kwalificatie zal hier niet ironisch bedoeld zijn. |
|
|
|
82 |
4 |
Ach, du lieber Augustin: populair volksliedje (zie ook nvj, p. 347). |
|
21 |
u e.: Uwe Edelheid of Uedele; schrijfvorm. Het werd waarschijnlijk uitgesproken als uwé. |
|
38 |
Où peut-on être mieux?’: bekende woorden uit de opera Lucile |
| |
| |
82 |
|
(1770) van van de Belgische componist André Ernest Modeste Grétry (1741-1813). De volgende regel luidt: ‘Qu' au sein de sa famille’, ‘Waar kan men beter zijn, dan in de schoot van zijn familie?’ (Zie ook nvj, p. 379) |
|
|
|
83 |
10 |
‘Kom Koosje... poosje!’: variatie op ‘Lief roosje! Wiens bloosje Een poosje maar staat [...]’, de beginregels van ‘Het Roosje’ van Robert Hendrik Arntzenius (1778-1823) in Nagelaten gedichten (2 dln. Haarlem 1825), dl. i, p. 72. |
|
35 |
een mijner vrienden: de vertaling is van Beets zelf. |
|
37 |
‘Uit het Fransch!’: de Franse literatuur werd in de literaire tijdschriften, met name in de hierna genoemde Vaderlandsche Letteroefeningen, voorgesteld als een poel van ontucht en gruwelijkheden (Van den Berg 1973, p. 361-362; Van Zonneveld [1978]). |
|
|
|
84 |
9 |
wit pak: de dienstbodedracht bij feestelijke gelegenheden (nvj, p. 285). |
|
23 |
‘Als 't kindje binnenkomt...’: het gedicht is een vertaling van ‘Lorsque l'enfant paraît’ in de bundel Les Feuilles d'automne (1831) van Victor Hugo (1802-1885). Ook Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1889), Adriaan van der Hoop jr. (1802-1841) en Hendrik Tollens Czn. (1780-1856) gaven er in deze jaren een vertaling van in het licht (Van Hamel 1902, p. 45-49; Yperlaan 1925, app. iv; nvj, p. 348). |
|
34 |
tergt: misschien ‘daagt uit tot reactie’. |
|
|
|
85 |
6 |
jok: scherts. |
|
11 |
wen: wanneer. |
|
38 |
blinkt [...] uit: schittert. |
|
|
|
86 |
1 |
duifjen in onze ark: het duifje in de ark (ontleend aan het bijbelboek Genesis 8:8-12) is de aanduiding van een geliefd kind dat als oorzaak van huiselijk geluk wordt beschouwd. |
|
10 |
uitzicht: gezicht. |
|
30 |
een klein... vinger: vaak werd een plukje haar van een dierbare overledene in een sieraad verwerkt (Dood en begraven 1980, p. 28). |
|
|
|
87 |
4 |
‘Ik dacht... was.’: onder andere in een bespreking van Gesprek op den Drachenfels (1835) van de Leidse hoogleraar Jacob Geel |
| |
| |
87 |
|
(1789-1862), haalt de recensent in de Vaderlandsche Letteroefeningen uit naar de chaos in de huidige Franse letteren. Hij spreekt van onderwerpen als ‘overspel, bloedschande, verkrachting, sluipmoord en andere ijselijkheden’. Een van de gewraakte schrijvers is Victor Hugo, aan wie men, volgens de recensent, ‘zelfs het misbruik [van zijn] talenten nauwelijks ten kwade’ duidt (Vaderlandsche Letteroefeningen, 1835, i, p. 669-674, m.n. 671). Overigens waren het vooral Hugo's toneelstukken en romans die weerstand opriepen, en niet zozeer zijn gedichten (Van Hamel 1902, p. 44). |
|
5 |
Letteroefeningen: Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen, tijdschrift, opgericht in 1760, sinds 1813 geleid en uitgegeven door Jacob Yntema (1779-1858). De vooruitstrevende jongeren waren met de zelfvoldane, conservatieve geest waarin Yntema het blad redigeerde niet erg ingenomen. Zij kregen in 1837 een eigen spreekbuis in De Gids, waaraan ook Beets enige bijdragen heeft geleverd. (Zie ook nvj, p. 313) |
|
17 |
‘het Nut der Tegenspoeden’: classicistisch leerdicht uit 1762, geschreven door Lucretia Wilhelmina van Merken (1722-1789). |
|
n1 |
‘Barnave, par Jules Janin’: Jules Janin (1804-1874), Barnave (1831). De hoofdpersoon in deze roman is de Franse politicus van die naam, onthoofd in 1793. |
|
|
|
88 |
31 |
hoe middelmatig... vertolkt: Yperlaan acht de vertaling van ‘Lorsque l'Enfant paraît’ van Beets in de Camera Obscura ‘la meilleure de toutes celles qui ont paru de ce poème’ (de beste van alle vertalingen die van dit gedicht verschenen zijn) en verreweg te verkiezen boven de overzetting van Van der Hoop jr. en Ten Kate (Yperlaan 1925, p. 77-82). |
|
31 |
slechtweg: eenvoudigweg. |
|
|
|
89 |
21 |
óverschenkende: volschenkende tot over de rand. |
|
26 |
alledag: iedere dag. |
|
|
|
90 |
8 |
‘enveloppé de sa colère’: in kwaadheid gehuld. Niet als citaat gevonden. |
|
|
|
91 |
27 |
katäas: schavuit. |
|
30 |
van Brammen: brammen is met zwierig vertoon leven. |
|
32 |
puisje vong: belletje trok (vong is Noord-Hollands voor ving)(nvj, p. 382). |
| |
| |
91 |
34 |
Jur. Stud.: Juris Studiosus: (Latijn) student in de rechten. |
|
34 |
sjouwen: nachtbraken. |
|
|
|
92 |
3 |
almede: eveneens. |
|
3 |
dweilen: nachtbraken. |
|
7 |
optrekken: opmarcheren ter aflossing. |
|
12 |
kornet: neepjesmuts, in deze jaren een ouderwetse dracht (zie ook nvj, p. 285). |
|
36 |
in last had: de opdracht had. |
|
|
|
93 |
3 |
oogjes gaf: knipoogjes gaf. |
|
6 |
glacé: zacht leren. |
|
29 |
glunder: met een glans van gezondheid of van genoegen (nvj, p. 362). |
|
39 |
neteligheid: vinnigheid. |
|
|
|
94 |
2 |
gemeen: ordinair. |
|
6 |
degenstok: wandelstok waarin een degen verborgen is. |
|
8 |
spencer: soort overgooier (zie ook nvj, p. 285). |
|
11 |
nanking: duurzame soort katoen. |
|
18 |
den eersten... Farao: in het bijbelboek Genesis (41:1-3) droomt de Farao van respectievelijk zeven vette en zeven magere koeien. |
|
24 |
haakje: bootshaakje. |
|
25 |
handgrepen: gebaren. |
|
35 |
‘magere... Egyptenlande’: met deze woorden worden in het bijbelboek Genesis 41:19 de magere koeien omschreven. |
|
35 |
rank: schraal. |
|
|
|
95 |
2 |
nooit meer: niet eerder. |
|
25 |
mauvais sujet: losbol. |
|
26 |
candidaatsexamen: examen dat toelaat tot de laatste fase van de studie. |
|
27 |
summâ cum laude: (Latijn) met de hoogste lof. Dit was de hoogste van de drie toegekende graden (nvj, p. 389). |
|
38 |
bloedsbetrekking: bloedverwantschap. |
|
41 |
Zusterhuis: naast een Broederhuis, onderdeel van de oecumenisch, sociaal en economisch actieve Evangelische Broedergemeente (Hernhutters), sinds 1746 in Zeist gevestigd (Van der Linde [1968], p. 27, 78). |
| |
| |
96 |
3 |
zuster van barmhartigheid: lid van een geestelijke orde die zich vooral aan ziekenverpleging wijdt. |
|
4 |
bloedsmenging: temperament. |
|
8 |
de maan: toespeling op de maancultus van het achttiende-eeuwse sentimentalisme. In talloze gedichten werd de maan aangesproken als een vertrouwelinge bij wie men zijn hart kon uitstorten. |
|
|
|
97 |
3 |
werf: erf. |
|
7 |
epicuristisch: met gevoel voor verfijnde genoegens. |
|
12 |
zijne: d.w.z. van de schommel. |
|
22 |
zeker... gebouwtje: plee. |
|
24 |
fikshond: keeshond. |
|
|
|
98 |
2 |
Arkadische: landelijke. |
|
18 |
boeien: drijfbakens (nvj, p. 352). |
|
23 |
op te geven: te duwen. |
|
|
|
99 |
3 |
albumblaadje: blaadje voor een poëzie- of vriendenalbum (album amicorum), veelal gevuld met teksten van het type ‘vergeet-mij-niet’. |
|
11 |
verwikken: bewegen. |
|
15 |
Zwitserschen Robinson: Der schweizerischen Robinson (1812) van Johann David Wyss (1743-1818). Dit kinderboek, een van de vele ‘robinsonades’ van die tijd, handelt over een op een onbewoond eiland gestrand predikantsgezin. Het was bijzonder populair en werd in vele talen (ook diverse malen in het Nederlands) vertaald (Staverman 1907, p. 90-91; zie ook nvj, p. 397). |
|
19 |
merkwaardige: opmerkelijke. |
|
20 |
Simsonsverzuchting: verzuchting om nog eenmaal over kracht te beschikken. Toespeling op het bijbelboek Richteren 16:28, waar de geweldenaar Simson nog één keer zijn oude kracht terugkrijgt en de zuilen van de tempel omvertrekt (nvj, p. 389). |
|
40 |
na te halen: naar je toe te halen. |
|
|
|
100 |
12 |
‘Ze had wel... te spreken,’: het taalgebruik van de boerin bevat allerlei typisch Noord-Hollandse woorden en woordvormen. |
|
13 |
al-an: voortdurend. |
|
13 |
schoppel: schommel. |
|
15 |
raizen: rijzen, brandhout. |
| |
| |
100 |
16 |
hielkendal: helendal, geheel en al. |
|
24 |
pronkbed: rijkversierd bed dat slechts tot pronk dient. |
|
26 |
Willem Tell: Wilhelm Tell, legendarische Zwitserse vrijheids-held die door de Habsburgse landvoogd Gessler gedwongen zou zijn een appel van het hoofd van zijn zoontje te schieten. |
|
27 |
Trommius: Abraham Trommius (1633-1719), auteur van de Nederlandse Concordantie van den Bijbel (zie ook nvj, p. 292-293). |
|
28 |
hoeveel ende's: hoeveel maal het woordje ende (= en). |
|
35 |
vervulling: uitkomst. |
|
|
|
101 |
9 |
Zum kühlen Grab: het koele graf was een geliefd (slot)beeld in de Duitse romantische poëzie, bv. de tweede strofe van het veelgezongen ‘Reiters Morgenlied’ van Wilhelm Hauff (1802-1827) (Sämtliche Werke. Dl. 1. Leipzig z.j., p. 21-22) en ‘Schöne Wiege meiner Leiden’, van Heinrich Heine (1797-1856) (Sämtliche Werke. Düsseldorfer Ausgabe. Dl. I/i Buch der Lieder. Hamburg 1975, p. 59-60). (Beide overigens met het voorzetsel in in plaats van zum.) |
|
20 |
Klompertjen en zijn wijfje... beste broek: Beets meldt in nvj dat hij dit liedje, evenals het hierna volgende ‘Dans, nonneke, dans’, optekende uit de mond van een familielid. Pas later zouden onderzoekers belangstelling krijgen voor dergelijke volksliedjes en er inventarisaties van aanleggen (nvj, p. 355-356). |
|
28 |
bottertje: botertje. |
|
36 |
‘purperen armen’... uitdrukt: in het ‘boerenepos’ Boerekermis van Lukas Rotgans (1630-1710) luiden de regels 44-45, waar ‘den opschik der boeremeisjes’ beschreven wordt: |
|
|
De witte handschoen dekt den purperen arm, half gaar
Gebraaden door de zon, geschildert jaar op jaar. |
|
|
(editie L. Strengholt. Gorinchem 1968, p. 21). |
|
|
|
102 |
10 |
Dans, nonneke... paters dansen wel: zie de aantekening bij p. 101 r. 20. |
|
|
|
103 |
20 |
buis: kort jasje met twee rijen knopen. |
|
20 |
bouffante: lange, meestal wollen das (zie ook nvj, p. 287). |
|
34 |
en garde, droit au fond: in postuur, recht vooruit (schermtermen). |
|
36 |
parades: afweerbewegingen bij het schermen. |
| |
| |
103 |
38 |
romanesk: aan een roman herinnerend. |
|
41 |
wambuis: soort lange trui, soms voorzien van knopen. |
|
|
|
104 |
1 |
Cruikshank: George Cruikshank (1792-1878), beroemd Engels karikaturist en illustrator. Vooral bekend als illustrator van de werken van de Engelse schrijver Charles Dickens (1812-1870). |
|
8 |
kampioenen: kampvechters. |
|
11 |
boomsluiten: het 's avonds met een balk afsluiten van de stadsgrachten. |
|
|
|
105 |
13 |
voor lang: allang. |
|
15 |
gekrooien: verleden deelwoord van kruien (in deze tijd nog algemeen beschaafd). |
|
20 |
gezwinde lading: snelste wijze van laden (militaire term; zie ook nvj, p. 337). |
|
21 |
in vier tempo's: in vier voorgeschreven afzonderlijke bewegingen (omslachtiger dus dan de gezwinde lading; zie ook nvj, p. 337). |
| |
Varen en rijden
pagina |
regel |
|
106 |
5 |
spoorwegen: de aanleg van het Nederlandse spoorwegnet is maar moeizaam tot stand gekomen. Een regeringsvoorstel tot aanleg van een lijn Amsterdam-Utrecht-Arnhem (met een zijtak naar Rotterdam) strandde in 1838 in de Kamer, maar een particulier voorstel leidde ertoe dat in 1839 de eerste spoorlijn (Amsterdam-Haarlem) geopend werd. De eerste continentale spoorlijn met stoomtractie (Brussel-Mechelen) was toen al ruim vier jaar in gebruik en ook elders in Europa waren al vele lijnen in aanleg of exploitatie. (Zie ook nvj, p. 390-391) |
|
9 |
schanslooper: overjas zonder taille van een zeer grove bruine stof (zie ook nvj, p. 287). |
|
18 |
'Festina... festina!: (Latijn) ‘“Haast u langzaam!” Best, maar haast u!’ Volgens Suetonius (Vita Augusti, 25, 4) werd de uitdrukking ‘festina lente’ vaak door keizer Augustus gebezigd. |
|
19 |
pal: bestendig, voortdurend. |
|
22 |
eigen rijtuig en postpaarden: de eigenaar of de huurder van een rijtuig kon gebruikmaken van de paarden van de Paardenposterij. Deze manier van reizen was duurder dan die per diligence of trekschuit (Jobé 1977, p. 157 e.v.). |
| |
| |
106 |
31 |
krates: misvormde dwerg. |
|
32 |
vijf voet zeven duim: ca. 1 meter 70. |
|
34 |
esprit de jeu: zin om een spelletje te doen. |
|
35 |
praatgenius: beschermengel van de babbelarij. |
|
|
|
107 |
1 |
‘plaats in 't roefje’: beginwoorden van ‘De trekschuit’ van Jacob van Oosterwijk Bruyn (1794-1874) (Luimige dichtstukjes. Eerste Verzameling, 5e druk, 1836, p. 61). |
|
6 |
schelen van de klokken: vóór de landelijke uniformering van de tijd werd met behulp van plaatselijk verschillende methoden de lokale tijd vastgesteld, waardoor verschillen optraden (Knippenberg en De Pater 1988, p. 77-82). |
|
18 |
uitkrijgt: voor den dag haalt. |
|
26 |
het personeel: de gezamenlijke personages. |
|
27 |
teutig: geduld vragend. |
|
29 |
snuifdoos: dikwijls rijk versierde doos waarin men snuif (fijngemalen zeer prikkelende tabak om op te snuiven) bij zich droeg. |
|
30 |
constellatie: sterrenbeeld. |
|
32 |
à facettes: met ruitvormige vlakken (nvj, p. 360). |
|
34 |
akertjes: eikelvormige doosjes (nvj, p. 348). |
|
38 |
‘uwé’: kleinburgerlijke deftig bedoelde nevenvorm van u, ontstaan uit de schrijfwijze u.e. (Uwe Edelheid) (Paardekooper 1987, 507). |
|
|
|
108 |
2 |
dertiend'half en een pietje: verouderde zilveren munten ter waarde van respectievelijk 62,5 en 32,5 cent. Ten tijde van het verschijnen van de Camera Obscura waren nog verschillende munten uit de tijd van de Republiek der Zeven Vereenigde Provinciën in omloop (zie ook nvj, p. 334; Van Gelder 1980, p. 171). |
|
5 |
veer: plaats van vertrek en aankomst van de trekschuiten. |
|
6 |
‘groenen’: nieuw aangekomen studenten die gedurende enige maanden door de ouderejaarsstudenten ontgroend worden (nvj, p. 303). |
|
12 |
Il a plus d'actualité: het is meer bij de tijd. |
|
12 |
in politiek: in burgerkleding. |
|
15 |
provinciale commissiën: waarschijnlijk de provinciale commissies waarvan nvj, p. 381 spreekt: examencommissies. |
|
16 |
cloaks: ruime blauwgrijze jassen met schotsgeruite voering (nvj, p. 287). |
| |
| |
108 |
19 |
betrekkelijke: relatieve. |
|
21 |
een lezing gaan doen: een voordracht, veelal uit eigen werk, geven voor een vergadering van een Nutsdepartement of voor een letterkundige vereniging (Van den Berg 1991a, p. 53). |
|
27 |
Curaçaosche sigaren: sigaren zonder punt, aan beide uiteinden omwikkeld met een heel dun snoertje, van ruwe zware havannatabak, zwart van kleur; ze werden geïmporteerd (Acket en Schröder 1947, p. 94). In de literatuur en in de huidige tabakswereld zijn deze sigaren niet bekend. |
|
30 |
lootje: genummerd plaatsbewijs in een postwagen. |
|
33 |
bouffante: lange, meestal wollen das (zie ook nvj, p. 287). |
|
33 |
méchante: kwaadaardige. |
|
34 |
bemind vleesch: bemind persoon. |
|
|
|
109 |
9 |
posteriores: (Latijn) achtersten. |
|
16 |
commis-voyageur: handelsreiziger. |
|
26 |
sousvest: ondervest. |
|
27 |
sans façon: ongedwongen. |
|
35 |
eentje dat verschrikkelijk is: nl. een jong heertje. |
|
|
|
110 |
3 |
toestel: gerei. |
|
3 |
portatief: draagbaar. |
|
5 |
sineesverlakte: met kunstig Chinees lakwerk versierd. |
|
11 |
zes of acht stuivers waard: de prijs van één sigaar bedroeg hooguit enkele centen. |
|
13 |
overgehaald: gedestilleerd. |
|
14 |
besp..kselde: bespeekselde. |
|
17 |
bezabberd: belebberd. |
|
21 |
moffentuig: scheldnaam voor een Duitse pijp; een meestal porseleinen (vaak beschilderde) pijpenkop aan een gedeeltelijk buigbaar lang roer. |
|
21 |
zwavelstokjes: voorloper van de lucifer, nog maar kort in gebruik in 1837 (zie ook nvj, p. 342, 396). |
|
26 |
verhouding... stiklucht: de verhouding zuurstof/stikstof zoals die voorkomt in de atmosfeer. |
|
|
|
111 |
8 |
Van Gend en Loos, Veldhorst en Van Koppen: vooraanstaande diligenceondernemingen (Fuchs 1981, p. 20-29; zie ook nvj, p. 318-319). |
|
11 |
bakken: de bak is het koetswerk van een rijtuig. |
| |
| |
111 |
14 |
tuitelige: wankele. |
|
15 |
builkist: grote langwerpige houten kist waarin een buil (zeef) ronddraait. Gebruikt in bakkerijen, brouwerijen en verfmolens. |
|
23 |
lenzen: door het uiteinden van de assen gestoken pennen die moeten voorkomen dat de wielen van de as aflopen. |
|
38 |
hoog draaft: de benen hoog optrekt, waardoor de ruiter voortdurend schokkende bewegingen maakt (Quadekker 1977, dl. iii, p. 58-60). |
|
|
|
112 |
32 |
Engelschen: in de jaren twintig van de negentiende eeuw trokken jaarlijks al 150 000 Engelse toeristen door Europa. Dit aantal nam nog toe met de groei van het spoorwegnet. (Hindley 1983, p. 209) |
|
38 |
en amitié [...] nemen: vriendschappelijk behandelen. |
|
|
|
113 |
6 |
Rolandseck [...] Nonnenwerth: favoriete plaatsen van het Rijntoerisme, in de buurt van Bonn. |
|
18 |
jonggetrouwden: de huwelijksreis kwam, vooral door de verbeterde reismogelijkheden, in de loop van de negentiende eeuw in zwang (Rinkleff 1985, p. 121). |
|
40 |
‘Pour varier ses plaisirs’: voor de afwisseling. |
|
|
|
114 |
6 |
geval: nadeel. |
|
9 |
lantaren: glazen lichtkap op het dek van een schip. |
|
17 |
raderkast: kap over de raderen van een raderboot. |
|
34 |
geen spit mee te winnen: geen spit mee te wenden: geen land mee te bezeilen. |
|
34 |
Smelfungus: naam waaronder Tobias George Smollett, auteur van Travels through France and Italy (1766), als een kniesoor wordt voorgesteld in A Sentimental Journey (1767) van de in Beets' kring zeer populaire Engelse auteur Laurence Sterne (1713-1768) (Het dagboek 1983, o.a. p. 54, 63 en 72; nvj, p. 295). |
|
41 |
gesmousjast: smousjassen: kaartspel. |
|
|
|
115 |
14 |
daar is geen adem: tegenstanders van de spoorweg voerden onder meer aan dat reizigers in een wagon de verstikkingsdood zouden sterven omdat de snelheid van de trein de luchttoevoer zou afsnijden (Jonckers Nieboer 1938, p. 2). |
|
27 |
De spoorweg kwam: naar analogie van De Vader kwam; dicht- |
| |
| |
115 |
|
regelen ter gelegenheid van de langgewenschte komst des Konings te Rotterdam op den 3 July 1837(Rotterdam 1837) door de Rotterdamse letterkundige en burgemeester van Kralingen Reijer Hendrik van Someren (1787-1851) (nvj, p. 356). |
|
30 |
Munt: 's Rijks Munt te Utrecht vervaardigt niet alleen de Nederlandse munten maar voert ook opdrachten uit van anderen zoals het slaan van medailles en penningen. |
| |
Genoegens smaken
pagina |
regel |
|
116 |
|
Beets maakt hier gebruik van de brief die hij op 6 augustus 1836 vanuit Haarlem aan zijn vriend Bernhard Gewin (‘Augustijn’, 1812-1873) te Sassenheim stuurde (Van den Berg 1990a, p. 234 e.v.). |
|
7 |
Rotterdamsche kermis: de jaarlijkse kermis stond ook in Rotterdam slecht bekend door het ermee gepaard gaande losbandig gedrag (Van Rijn 1894, p. 258 e.v.). |
|
15 |
kermisfeestgerel: kermisdrukte. |
|
32 |
bacchantendienst: eredienst aan Bacchus, de Romeinse god van de wijn, de losbandigheid en de liederlijkheid, waarbij zijn vereerders zich overgaven aan zwelgpartijen en uitspattingen. |
|
|
|
117 |
4 |
‘quant à moi’: privé-domein. |
|
5 |
‘goûts populaires’: ordinaire smaken. |
|
7 |
vauxhall: verlichte feesttuin. |
|
8 |
geronseld: gestrikt. |
|
15 |
één el, zeven palm: na de invoering van het metrieke stelsel in 1820 bleven de oude benamingen el en palm nog een tijdlang in gebruik voor respectievelijk meter en decimeter. |
|
|
|
118 |
3 |
Op het fatsoenlijk uur: voordat iedereen dronken is. |
|
8 |
Kijkspellen: kermistenten waarin iets wordt vertoond. |
|
11 |
beestenspellen: rondreizende dierentuinen annex circussen (zie ‘Een beestenspel’, dl. 1, p. 29-34). |
|
13 |
letterknechten: ongunstig bedoelde benaming voor degenen die zich strikt aan de letter van een tekst houden. |
|
14 |
letterhelden: grote geleerden. |
|
18 |
philippica: filippica: strafrede. |
|
20 |
Niets... van onze dagen: toespeling op het onbarmhartig sollen |
| |
| |
118 |
|
in de ‘Voorrede’ van Onderzoek en phantasie (1838) met Beets' boutade ‘Vooruitgang’ door de Leidse hoogleraar Jacob Geel (1782-1862) in De Gids (1837) (Van den Berg 1985, p. 90-96 en 1989a). |
|
30 |
haken: broeksluiting. |
|
31 |
uitgestreken: fraai uitgedost. |
|
33 |
onderom: gedeelte van een vrouwenjak (nvj, p. 285). |
|
40 |
‘koek te smakken’: de Noord-Hollandse benaming voor ‘koek-gooien’, een dobbelspel om geld, waarbij men wint als men een van tevoren opgegeven getal heeft gegooid (zie ook nvj, p. 389). |
|
40 |
buiszak: jaszak. |
|
|
|
119 |
1 |
kraakamandel: amandel in de bast. |
|
2 |
kruidnoten: gekruide koekjes. |
|
3 |
glundere: met een glans van gezondheid of van genoegen (nvj, p. 362). |
|
4 |
duiten: munten ter waarde van 1/8 stuiver. |
|
7 |
schotsche drie: volksdans. |
|
10 |
achter de kam strijkt: een krassend geluid voortbrengt op de viool ten teken dat er gekust mag worden. |
|
23 |
zoozoo: onmiddellijk. |
|
26 |
Sehnsucht: hartstochtelijk verlangen. |
|
31 |
Colins en Lubins: Colin is de veel voorkomende naam van de verliefde dorpeling in het repertoire van de Franse opéra comique en de Italiaanse komedie. Lubin is een figuur in een komedie van Molière die alle trekken vertoont van een boer zoals die doorgaans in de komedie voorgesteld wordt. (Pougin 1885, p. 188; Laffont-Bompiani 1960, p. 390) |
|
31 |
Vaudeville: toneelstukje met ingevoegde liedjes naar bekende zangwijzen. |
|
|
|
120 |
8 |
Engelsche staalgravures: het in Engeland ontwikkelde procédé van graveren in staal kwam na 1820 algemeen in gebruik. Staalgravures en steendrukken voorzagen in de behoefte aan illustratiemateriaal voor het toenemend aantal publicaties. (De techniek van de Nederlandse boekillustratie in de 19e eeuw 1995, p. 13-15) |
|
9 |
Grevedon: Pierre-Louis Grévedon (1776-1860), Frans schilder, tekenaar en vooral lithograaf (nvj, p. 363). |
| |
| |
120 |
37 |
‘te groot... aangezicht’: hier wordt uit het dichterlijke arsenaal van Rhijnvis Feith (1753-1824), Willem Bilderdijk (1756-1831), Jan Frederik Helmers (1767-1813) en soortgelijke dichters geput. |
|
40 |
aangetrokken: aangenomen. |
| |
Een oude kennis
pagina |
regel |
|
122 |
|
Voor deze stad lijkt Haarlem model te hebben gestaan. De vierkante zeegroene koepel op pagina 127 regel 28 wordt in het Haarlems Dagblad van 6 september 1978 geïdentificeerd als de nog bestaande koepel op het terrein van de bloembollenfirma Van Tubergen aan de Leidsevaart te Haarlem. |
|
11 |
poeierig: met stof bedekt. |
|
13 |
kroosjes: kleine lichtrode pruimen. |
|
15 |
in hydrostatische verstrooidheid: gedachteloos in het water starend (zie ook nvj, p. 368). |
|
41 |
embonpoint: gezetheid. |
|
|
|
123 |
1 |
presentie: corpulentie. |
|
13 |
opstijging: congestie. |
|
21 |
bamboes: wandelstok van bamboe. |
|
26 |
buis: kort jasje met twee rijen knopen. |
|
41 |
Deluw: deluw (in Hildebrands tijd al verouderd): vaal, flets. |
|
|
|
124 |
12 |
maatje: hier inhoudsmaat voor droge stoffen ter grootte van 1 liter. |
|
17 |
specie: materiaal. |
|
20 |
getipperd: getikt. |
|
23 |
guéridon: siertafeltje op één poot. |
|
27 |
lange schrijfpennen: nl. ganzenveren. |
|
36 |
schroeven, plombs en spanriemen: hulpmiddelen om naaiwerk mee vast te zetten. |
|
|
|
125 |
15 |
schoenlapperspothuis: werkplaatsje van een schoenlapper dat, half onder, half boven de grond, tegen een groot huis gebouwd is. |
|
17 |
de toin: bedoeld wordt de theetuin, een stukje grond apart van |
| |
| |
125 |
|
het woonhuis even buiten de stad, met soms een theekoepel of een prieel erop. |
|
23 |
z ed.: Zijne Edelheid (plechtstatig). |
|
41 |
billijk: met reden. |
|
|
|
126 |
5 |
reis: eens. |
|
24 |
commies: beambte, hier belast met de inning van de stedelijke accijnzen bij de stadspoorten (nvj, p. 332). |
|
|
|
127 |
19 |
doornappels: op stortplaatsen gedijende, geurende plantensoort. |
|
|
|
129 |
6 |
nademaal: omdat. |
|
12 |
Buiten: een tamelijk groot stuk grond met een herenhuis dat vooral gedurende de zomermaanden bewoond werd. |
|
25 |
wil van zouden hebben: plezier van zouden hebben. |
|
|
|
131 |
14 |
me: onbetoonde vorm van mijn. |
|
|
|
135 |
20 |
‘Flos ipse’: (Latijn) de bloem zelve (zie ook nvj, p. 360). |
|
|
|
136 |
3 |
‘Amours et Amourettes de Napoléon’: ‘Liefdes en liefjes van Napoleon’. Titel niet thuisgebracht; mogelijk betreft het een fictieve titel. |
|
16 |
kransjes: madeliefjes. |
|
19 |
snoes: snoeshaan. |
|
33 |
conrectorschool: klas waarin de conrector lesgeeft: de voorlaatste klas van de Latijnse School (voorloper van het gymnasium). |
|
38 |
imperturbabel: naar het Latijnse impertubabilis: onverstoorbaar. |
|
|
|
137 |
8 |
Livius en Virgilius: Titus Livius (59 v.Chr.-17 n.Chr.) en Vergilius (70-19 v.Chr.), Romeinse schrijvers die een vast programmaonderdeel vormden op de Latijnse School. |
|
14 |
den bink steekt: spijbelt (nvj, p. 351). |
|
21 |
receptie: ontvangst. |
|
25 |
omhoepelde: van een beschermende hoepel voorzien. |
|
|
|
138 |
4 |
fachingerwater: Duits mineraalwater, uit bronnen bij Fachingen aan de Lahn. |
| |
| |
| |
Verre vrienden
pagina |
regel |
|
139 |
|
Bij het schrijven van dit verhaal heeft Beets gebruikgemaakt van beschrijvingen uit zijn dagboek en uit een brief aan Bernard Gewin (Van Zonneveld 1983, p. 6-8; Het dagboek 1983, p. 162, 253; Van den Berg 1990a). |
|
10 |
Constantinopel: indertijd de naam van het huidige Istanbul. |
|
20 |
albumblaadje: blaadje voor een poëzie- of vriendenalbum (album amicorum), veelal gevuld met teksten van het type ‘vergeet-mij-niet’. |
|
21 |
de Kaap: zuidpunt van Zuid-Afrika, vanaf het midden van de zeventiende eeuw een Nederlandse kolonie en in de negentiende eeuw Engels bezit. |
|
21 |
Batavia: tot 1949 de naam van het tegenwoordige Jakarta. |
|
22 |
Demerary: de middelste der drie koloniën van Brits Guyana, het huidige Guyana. In 1816 door Nederland aan Engeland overgedragen. Er woonden in de negentiende eeuw nog veel Nederlanders. |
|
|
|
140 |
5 |
‘Die met... hen behoedt!’: citaat niet gevonden. |
|
11 |
in 't gemoet: tegemoet. |
|
23 |
camera obscura: kamer waarin men met behulp van een lens beelden van buiten projecteert (Salverda 1989; nvj, p. 353). |
|
29 |
schoon: hoewel. |
|
|
|
141 |
4 |
minne: kinderverzorgster. |
|
8 |
zaktoilet: klein doosje of tasje met toiletartikelen. |
|
18 |
gekramden kop: met dun metaaldraad gerepareerd aardewerken kopje. |
|
22 |
maskerade: gekostumeerde optocht (van studenten bij een lustrumfeest). |
|
37 |
de Porte: het Turkse Rijk. |
|
38 |
Pera: het tegenwoordige Beyoğu, voorstad van Constantinopel waar de Europese gezanten en kooplieden woonden. |
|
|
|
142 |
25 |
goemaats: goede vrienden. |
|
34 |
stoute: gedurfde. |
|
36 |
onzen horoscoop trokken: een later in de negentiende eeuw verboden attractie op de kermis (zie ook nvj, p. 367). |
|
38 |
schelletje: belletje. |
| |
| |
143 |
5 |
het personeel: de gezamenlijke personages. |
|
13 |
lotbus: bus waarin de loten geschud worden. |
|
21 |
zooras: zodra. |
|
24 |
De gebeurtenissen van 1830: de Belgische opstand, waarbij in oktober 1830 grote gevechten in Antwerpen plaatsvonden. |
|
29 |
romanesk: tot de verbeelding sprekend. |
|
29 |
dooden kogel: kogel die geen doorslagkracht meer heeft. |
|
31 |
opontboden: dringend ontboden. |
|
37 |
op... gevoelde: waar hij mee te maken had gehad. |
|
39 |
Stamboul: andere naam voor Constantinopel. |
|
40 |
met... gehaald: namelijk om de brief te desinfecteren. Volgens een besluit van de directie der Directe Belastingen en Posterijen van 10 januari 1820 (circulaire nr. 145) moesten brieven uit plaatsen waar een besmettelijke ziekte heerste gedesinfecteerd worden. Dat gebeurde op speciale kantoren in Nederland, maar het eiland Malta was een belangrijke quarantaine-haven voor brieven uit de Oriënt. |
|
|
|
144 |
1 |
Pera... afgebrand: Pera bestond veelal uit houten huizen en het kwam vaker voor dat een hele wijk afbrandde. |
|
10 |
Turken: niet alleen inwoners van Turkije, maar ook algemeen voor mohammedanen. |
|
10 |
de Franken: West-Europeanen. |
|
13 |
verzuchtte: verlangde sterk. |
|
18 |
de Levant: de landen aan de Middellandse Zee ten oosten van Italië. |
|
29 |
bassa's: pasja's, hoge ambtenaren. |
|
30 |
pastilles: balletjes die al brandend geur verspreiden. |
|
31 |
incroyables: modegekken (zie ook nvj, p. 368). |
|
32 |
ijzerbanen: spoorbanen. |
|
|
|
145 |
16 |
hoeveel... wezen: hoe weinig hartstochtelijk we ook mogen zijn (naar het oude idee dat er melk en bloed in de aderen zou zitten; hoe meer melk, des te minder hartstocht de mens zou bezitten). |
|
|
|
146 |
14 |
hem was niets vergeten: hij was niets vergeten. |
|
28 |
omgeleid: rondgeleid. |
|
30 |
aanleg: wandelplaats. |
|
|
|
147 |
5 |
bestoven: dronken (zie ook nvj, p. 351). |
| |
| |
| |
Narede, en opdracht aan een vriend (eerste uitgave)
pagina |
regel |
|
148 |
7 |
Vriend: Abraham Scholl van Egmond (1810-1871), een neef van Beets, studeerde medicijnen in Leiden van 1828 tot 1835 en trouwde in 1853 Beets' zuster Maria Elisabeth (1822-1903). |
|
10 |
Eerst... was: steek onder water naar de Leidse hoogleraar Jacob Geel (1782-1862) (zie ook de inleidende aantekening bij p. 299). |
|
19 |
verweet... nageschreven: mogelijk een toespeling op Geels Mededeeling aan alle recenserende geleerden (Amsterdam 1837). |
|
26 |
Zij... gezelschappen: de schetsen waren inderdaad aanvankelijk alleen bestemd voor zijn vrienden (Van den Berg 1990a). |
|
29 |
Don Carlos: Carlos María José Isodoro de Borbón (1788-1855) was de broer van de Spaanse koning Ferdinand vii (1784-1833). Na diens dood vocht hij voor zijn troonpretenties in de Carlistenoorlog (1834-1840) (zie ook nvj, p. 292). |
|
31 |
bijeenvergaderd: bijeengebracht. |
|
36 |
hunne respectieve doctorale graden: hun titels op grond van het voltooien van hun studies. |
|
39 |
Wie Hildebrand... Hildebrand: toespeling op Jacob Geel, die in de ‘Voorrede’ van zijn Onderzoek en phantasie (1838) o.a. Hildebrand als een oude man had voorgesteld (zie de inleidende aantekening bij p. 299). |
|
|
|
149 |
4 |
etiquette: etiket. |
|
5 |
De... spraak: juist in het verschijningsjaar van de Camera Obscura, 1839, maakte de Fransman Louis-Jacques Mandé Daguerre (1787-1851) bekend erin geslaagd te zijn om in een camera obscura (hier een kleine doos waarin men met behulp van een lens beelden van buiten projecteert) opgevangen beelden vast te leggen door middel van een fotografisch procédé (nvj, p. 353). |
|
11 |
voor den gemeenzamen stijl: ongedwongen, losse manier van schrijven, gebruikelijk onder vrienden. In de briefinstructie stond het genus familiare (gemeenzame brief) tegenover de aan stijlvoorschriften onderworpen officiële brief. (Van den Berg 1978) |
|
20 |
schalksche: Hildebrand opteert puristisch voor de oude vorm schalk, die in het begin van de negentiende eeuw als bijvoeglijk naamwoord gaandeweg werd verdrongen door schalksch. |
| |
| |
149 |
25 |
deleatur: teken in drukproeven dat een letter geschrapt moet worden (nvj, p. 356). |
|
33 |
met Bilderdijk te spellen: de dichter en geleerde Willem Bilderdijk (1756-1831) verzette zich tegen de officiële spelling, aan het begin van de negentiende eeuw opgesteld door de Leidse hoogleraar in de Nederlandse letteren en geschiedenis Matthijs Siegenbeek (1774-1854). Sommige van Bilderdijks afwijkingen (waaronder ‘bracht’ voor ‘bragt’) zijn later overgenomen door M. de Vries en L.A. te Winkel, die in 1866 met hun Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche taal een nieuwe officiële spelling vastlegden. In de eerste zes drukken van de Camera Obscura gebruikte Beets de Bilderdijkse spelling, daarna volgde hij De Vries en Te Winkel. (Dyserinck 1882, p. 9; Mathijsen 1988) |
|
n1 |
aardig: komiek. |
|
|
|
150 |
4 |
hanc... schenken: citaat uit de Ars poetica (r. 11) van de Romeinse dichter Horatius (65-8 v.Chr.). |
|
10 |
toeëigening: opdracht. |
| |
(Tweede uitgave)
pagina |
regel |
|
150 |
31 |
souffre-douleur: zondebok. |
|
n1 |
Woordenboek der Ned. Taal: de eerste aflevering van dit standaardwoordenboek zag het licht in 1864. De erin aangehouden spelling was die van de redacteuren Matthias de Vries (1820-1892) en Lammert Allard te Winkel (1806-1868). |
|
|
|
151 |
2 |
benedenrond: ondermaanse. |
|
8 |
chambre obscure: camera obscura. |
|
10 |
pointeeren: richten (van geschut). |
|
10 |
Dat ik... plaatsen: toespeling op een passage in de recensie van de eerste druk van de Camera Obscura in de Vaderlandsche Letteroefeningen: ‘Wanneer Hildebrand zijne chambre obscure neêr kon zetten aan Koblentz tegenover Ehrenbreitstein, zou hij een ander tafereel hebben gezien, dan aan de Haagsche Schouw; kon hij haar over de hoofdkerk van Milaan plaatsen, hij zou er een andere stadsgezigt in gezien hebben, dan op eene Rotterdamsche kermis’ (1840 dl. i, p. 84). De recensent verklaart overigens dit niet als een verwijt te bedoelen. |
| |
| |
151 |
10 |
Godesberg: favoriete plaats van het Rijntoerisme, in de buurt van Bonn. |
|
11 |
Milanen: Milaan. |
|
14 |
vreemden... kennen: buitenlandse reisbeschrijvingen werden in de eerste helft van de negentiende eeuw in groten getale op de markt gebracht en geconsumeerd (Kloek en Mijnhardt 1988, p. 62-63). |
|
15 |
‘afgestorvenen’: toespeling op het reisverslag Brieven van eenen afgestorvenen: tafereelen uit Engeland, Wales, Ierland en Frankrijk, 4 dln., 1832-1833 (vertaling van Briefe eines Verstorbenen (1830-31) van Hermann Fürst von Pückler-Muskau (1785-1871)) (zie ook nvj, p. 347). |
|
15 |
op end' uit: door en door. |
|
20 |
de toejuiching... kinderen: die toejuiching betrof het verhaal ‘Jongens’ (nvj, p. 366). |
|
22 |
Prof. Vrolik: de hoogleraar in de ontleedkunde Willem Vrolik (1801-1863) schreef in zijn eind 1839 gehouden Redevoering ter opening van dierkundige voorlezingen, gehouden voor de H.H. Leden van het genootschap Natura Artis Magistra [...] te Amsterdam (p. 14): ‘De geestige Hildebrand roept, na zijne even luimige als diepdoordachte beschrijving eener diergaarde uit: “Ik haat de beestenspellen.” Gaarne beaam ik zijnen afkeer en ik wil met hem hetzelfde gevoel uiten. Ik haat ze, omdat er den menschen niets dan onwaardigheden opgedischt worden [...]’. (Zie ook nvj, p. 394) |
| |
De familie Kegge
pagina |
regel |
|
155 |
8 |
zenuwzinkingkoorts: buiktyfus (nvj, p. 396). |
|
10 |
worsteling... betwisten: de patiënt heeft namelijk last van waandenkbeelden, ijlt en heeft hoge koorts. |
|
21 |
toestel: omhaal. |
|
21 |
zuurdeeg... muscus: middelen en behandelingen die gericht zijn op het versterken van de zenuwen en het tot rust laten komen van de bloedsomloop (Hufeland 1814, p. 104-116). |
|
30 |
naar... verplooien: conform... uitleggen. |
|
|
|
156 |
6 |
Demerary: de middelste der drie koloniën van Brits Guyana, het huidige Guyana. In 1816 door Nederland aan Engeland overge- |
| |
| |
156 |
|
dragen. Er woonden in de negentiende eeuw nog veel Nederlanders. |
|
11 |
bevordering: promotie. |
|
23 |
oppassing: aandacht. |
|
31 |
hombre: omberspel: een kaartspel voor drie personen, terwijl gewoonlijk een vierde persoon toeziet. |
|
32 |
‘de Pauw’: koffiehuis met sociëteitsfunctie aan de Nieuwe Rijn te Leiden. |
|
|
|
157 |
6 |
der tranemontane haast was kwijt geraakt: bijna de kluts was kwijtgeraakt (tramontane = poolster) (zie ook nvj, p. 393). |
|
19 |
vrijer: ongetrouwde man. |
|
28 |
sleep: stoet. |
|
35 |
memento mori: (Latijn) gedenk te sterven (nvj, p. 374). |
|
36 |
nooders: aansprekers. |
|
37 |
trein: stoet. |
|
|
|
158 |
11 |
student voorzitter: voorzitter van het studentenbestuur van een faculteit. |
|
16 |
rokken: lange jassen met panden; in de negentiende eeuw de gewone mannendracht. |
|
17 |
oefeningen: studies. |
|
18 |
rouwstrik om de muts: rouwstrik om de door studenten gedragen pet. |
|
25 |
den voorbereidenden brief te stellen: de brief te schrijven die op het ergste voorbereidt. |
|
36 |
biljet: kort briefje. |
|
|
|
159 |
6 |
buitengewoon: ongewoon. |
|
9 |
suffisant: danig, behoorlijk. |
|
13 |
lycaea: lycea: opleidingsinstituten. |
|
13 |
‘tijdstroomen’: in navolging van de Strom der Zeiten (Berlijn 1803) van de Duitse geschiedkundige Friedrich Strass (1766-1845), waarin de loop van de geschiedenis en de gelijktijdigheid van uiteenlopende historische feiten in tijdladders in verschillende kleuren werd gevisualiseerd, werden in geheel Europa aanschouwelijke geschiedkundige kaarten zeer populair (Buddingh 1830; Van Lennep z.j.). |
|
14 |
doorgevallen: failliete. |
|
16 |
duizend a's: mogelijk gold het aantal a's als kwaliteitsaanduiding: hoe meer a's, hoe hoger de kwaliteit? |
| |
| |
159 |
16 |
silhouettemakers: vervaardigers van schaduwportretten (zie ook nvj, p. 388). |
|
22 |
opgemelde: genoemde. |
|
23 |
blooheid: verlegenheid, schuchterheid. |
|
25 |
Luikerwaalsch: koeterwaals. |
|
29 |
bij voorraad: bij voorbaat. |
|
32 |
juist: bepaald, volstrekt. |
|
36 |
Ovidius: Publius Ovidius Naso (43 v.Chr.-17 n.Chr.), Romeins dichter. In zijn Tristia is sprake van een zwarte haardos die met wit doortrokken raakt (zie ook nvj, p. 379). |
|
37 |
overrok: lange overjas met panden. |
|
40 |
bamboes: wandelstok van bamboe. |
|
|
|
160 |
2 |
Museum: Rijks Museum van Natuurlijke Historie. |
|
3 |
Burg: waarschijnlijk het oudste bouwwerk te Leiden, een rond stenen gebouw met kantelen op een kunstmatige heuvel, oorspronkelijk bedoeld als versterking. |
|
14 |
mooie stand: chique buurt. |
|
16 |
na: bijna. |
|
17 |
Walter Scott: sir Walter Scott (1771-1832), Schots dichter en schrijver van historische romans. Hij was toentertijd zeer populair in heel Europa. |
|
26 |
Museum van onbekende historie: Museum van Oudheden. |
|
27 |
kindertjes, die nooit geleefd hebben: collectie embryo's in het Anatomisch Kabinet. |
|
29 |
Scaliger: Josephus Justus Scaliger (1540-1609), Frans filosoof, vanaf 1593 hoogleraar aan de Leidse Universiteit (nvj, p. 284, 291). |
|
29 |
‘met den purperen mantel’: purper werd door hoogwaardigheidsbekleders gedragen (nvj, p. 284). |
|
30 |
Borger: Elias Anne Borger (1784-1820). Hoogleraar in aanvankelijk de theologie, later in de Griekse letterkunde en de algemene geschiedenis te Leiden (nvj, p. 291). |
|
30 |
Borger met den houten mantel: ‘Het portret is in alles houterig en doodsch. De toga zit hem als getimmerd om het lijf’ (Dyserinck 1904, p. 61; nvj, p. 284). |
|
31 |
den doodstrek [...] gezet: de dood op het gelaat te lezen staat. |
|
33 |
een lijk is: tot ruïne vervallen is. |
|
33 |
vroeger bewoond... lid waren: de veronderstelde eerste bewoners van de Burg waren de Romeinen, Ada van Holland werd in |
| |
| |
160 |
|
1203 op de Burg gevangengenomen. De Rederijkerskamer is de Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid binnen Leiden, een door Leidse studenten in 1833 opgericht gezelschap waarvan ook Beets lid was (Van Zonneveld 1993a, p. 81 e.v.; nvj, p. 383). |
|
35 |
Siebold: Philipp Franz von Siebold (1796-1866), natuuronderzoeker en geneeskundige. Hij verbleef van 1823 tot 1830 in Japan en later o.a. te Leiden op het Rapenburg, waar hij zijn woning tot een Japans museum inrichtte (zie ook nvj, p. 388). |
|
36 |
sociëteit Minerva... verbroken is: in 1839 leidde onenigheid over ontgroeningspraktijken tot een scheuring in de Leidse studentengemeenschap. Er ontstond een nieuw Collegium Civitatis Academicae Lugduno-Batavae Supremum naast het in 1799 gevormde Collegium in Academia Lugduno-Batava Supremum. Als gevolg hiervan werd naast de Sociëteit Minerva op het Rapenburg een nieuwe sociëteit Mutua Fides ingericht in het pand ‘De Twee Kolommen’ aan de Breestraat waar vóór 1837 Minerva gevestigd was geweest. In 1844 werd de eendracht weer hersteld (zie ook nvj, p. 322). |
|
38 |
open tafel: gemeenschappelijke tafel in een hotel op een vast uur van de dag met voor iedereen hetzelfde menu, table d'hôte. |
|
38 |
‘de Zon’: logement aan de Breestraat te Leiden. |
|
|
|
161 |
4 |
z ed.: Zijne Edelheid (plechtstatig). |
|
5 |
candidaatsexamen: examen dat toelaat tot de laatste fase van de studie. |
|
6 |
zonder fout: zonder mankeren. |
|
10 |
Bulwer: Edward Bulwer Lytton (1803-1873), populair Engels romanschrijver. |
|
15 |
hengelriet: een eetbare (suiker)rietsoort. |
|
15 |
quintessence van suiker: de zuiverste suiker. |
|
26 |
veeloctavige piano-forte: in het begin van de negentiende eeuw werd de vijfoctavige piano langzamerhand overvleugeld door de zesoctavige. |
|
32 |
hand-vuurschermen: kleine in de hand gehouden vuurschermen tegen al te grote hitte van de haard. |
|
32 |
magots: koddige Chinese figuren van porselein (zie ook nvj, p. 373). |
|
34 |
trumeau: wandtafel, bestemd voor plaatsing tussen twee ramen; penanttafeltje. |
| |
| |
162 | 2 | almaviva: zwierige mantel met over de schouder geslagen slip (zie ook nvj, p. 287). |
| 3 | aangeblazen dichter: dichter in poëtische vervoering. |
| 22 | ferronière: voorhoofdsieraad (zie ook nvj, p. 284). |
| 28 | karakter: status. |
| 34 | bezitten: kunnen beschikken over. |
| 35 | commissie: boodschap. |
| 41 | naar engelsche wijze: wellicht: in pijpenkrullen (vgl. de Franse benaming voor pijpenkrullen: anglaises). |
| | |
163 | 4 | batist: soort linnen stof. |
| 6 | bloedigen: bloedrode. |
| 23 | kruk: stokje. |
| 32 | album: vriendenalbum, bedoeld om vriendschapsbetuigingen in te bewaren. |
| 35 | teneriffe: een zoete Spaanse wijn. |
| 36 | constantia: een Kaapse wijn. |
| | |
164 | 14 | bemaald: beschilderd. |
| 14 | coffres-forts: geldkisten (nvj, p. 344). |
| 21 | reis: eens. |
| 23 | Dan ken je... spraak: dan weet je hoe het hier toegaat. |
| | |
165 | 8 | verontrust u niet... gezond uit: baby's werden doorgaans nog stevig ingebakerd. |
| 18 | petekind: naamdrager. |
| 20 | vergeven: vergiftigd. |
| 22 | boer: mogelijk bedoeld als affectief koosnaampje. |
| 40 | lit d'ange: bed zonder stijlen en met van boven bijeengenomen gordijnen. |
| | |
166 | 1 | chaise longue: ligstoel. |
| 1 | psyché: grote, staande draaispiegel. |
| 2 | waschtafel: tafel met waskom en schenkkan. |
| 2 | satijnhout: fraaie, glanzige, lichtgrijze houtsoort (nvj, p. 385). |
| 6 | schel: bel. |
| 9 | Voyages pittoresques: veelal geïllustreerde reisbeschrijvingen van schilderachtige streken. |
| 10 | gebonden: in de negentiende eeuw konden boekenkopers de vaak in losse katernen afgeleverde boeken naar eigen smaak laten inbinden. |
| |
| |
166 | 12 | platen: prenten, etsen, gravures e.d. |
| 13 | snorrepijperij: beuzelarij (zie ook nvj, p. 389). |
| 14 | heeft [...] school gelegen: is op een kostschool geweest. |
| 19 | Gouverneurs en gouvernantes: inwonende personen die belast zijn met de opvoeding en het onderwijs van kinderen. |
| 26 | schutterige: beweeglijke (nvj, p. 387). |
| 31 | welvoeglijkheden: plichtplegingen. |
| | |
167 | 2 | neusdoek: halsdoek. |
| 3 | lange-hond: hazewind (nvj, p. 372). |
| 15 | wapen... koffieboonen: het voorgestelde familiewapen levert heraldisch een zgn. ‘vals’ wapen op: metaal op metaal. De regel is kleur op metaal of metaal op kleur. Kegges planterskroon komt ook niet voor onder de door de adel boven het wapen gevoerde kronen (Van de Nes 1994, p. 144 e.v.). |
| 16 | veld: vlak van het wapenschild waarop of waarin de figuren of stukken geplaatst zijn. |
| 21 | cayenne: cayennepeper. |
| 21 | soya: soja (zie ook nvj, p. 389). |
| 21 | kruiderazijn: kruidenazijn. |
| 21 | atjarbamboe: bamboespruiten in het zuur, een Indisch gerecht (nvj, p. 349). |
| 24 | zeeuwsche rijksdaalder: ten tijde van het verschijnen van de Camera Obscura waren nog verschillende munten uit de tijd van de Republiek der Zeven Vereenigde Provinciën in omloop (Van Gelder 1980, p. 171; nvj, p. 334). |
| | |
168 | 16 | vensterbank: in een vensternis aangebrachte bank. |
| 18 | merkte aan: gaf als mijn mening. |
| 21 | conversatie: sociaal verkeer. |
| 29 | georiënteerd zijn in: zich gericht hebben op. |
| 31 | deftigen: ingetogen. |
| 32 | eerste: aanzienlijkste. |
| 35 | het waterpas: niveau. |
| 41 | heerlijkheid: het grondgebied van een Heer. Tot 1848 konden aan het bezit van een dergelijk stuk grond nog bepaalde (benoemings)rechten verbonden zijn. |
| | |
169 | 2 | patriciër: iemand die behoort tot de aanzienlijke families. |
| 16 | en amitié namen: vriendschappelijk behandelden. |
| |
| |
169 | 28 | ordinaris: doodgewone. |
| 30 | goudlakenschen: goudfazanten. |
| 30 | kippenloop: kippenren. |
| 34 | in haar eenigheid: alleen. |
| | |
170 | 1 | alles bruskeerende: aan alles lak hebbend. |
| 6 | slaven: in de West werd de slavernij pas in 1863 afgeschaft. |
| 9 | madame: (Franse) kostschoolhoudster. |
| 11 | onbegrijpelijken: buitengewoon grote, bijzonder sterke. |
| 40 | reis: eens. |
| | |
171 | 5 | gegaufreerd: in plooitjes gestreken. |
| 6 | kastoor: van beverhaar. |
| 14 | marter: marterbont. |
| 14 | chinchilla: chinchillabont (zie ook nvj, p. 354). |
| 16 | visiteboekje: optekenboekje voor visites. |
| 18 | doek: halsdoek. |
| 20 | sabel: langharig donker bont (zie ook nvj, p. 385). |
| 26 | Hoe vaart neef?: Hoe gaat het met neef? |
| | |
172 | 2 | wat droes: drommels. |
| 3 | ik mag... te jong voor: vrouwen uit de middengroepen werden geacht zich eenvoudig en bescheiden te kleden; het dragen van bont, zeker op jonge leeftijd, was daarmee niet in overeenstemming. |
| 8 | Deze laatste aardigheid deed [...] machtig genoeglijk aan: in deze laatste aardigheid had [...] machtig veel plezier. |
| 11 | gemonteerd: uitgerust (normaal van een soldaat gezegd). |
| 15 | novellen van Q. en Z.: een steekje onder water. Beets had blijkens een in 1836 geschreven brief aan de letterkundige Everhardus Johannes Potgieter (1808-1875) kritiek op de bewonderende beschrijvingen van luxueuze interieurs in de verhalen van Potgieter en van de schrijver Aernout Drost (1810-1834). Q. en Z. waren letters waarmee deze beiden soms hun tijdschriftbijdragen ondertekenden. (Smit 1948, p. 121-122) |
| 19 | overjas van poolsch maaksel: korte getailleerde, met bont gevoerde jas; polonaise (Beets 1924, p. 9-10). |
| 22 | commissie: boodschap. |
| 24 | berekende: schatte. |
| 25 | snede: vorm. |
| |
| |
172 | 34 | gebrocheerd: met ingeweven bloempatronen. |
| 35 | doekspeld: dasspeld. |
| 39 | horloge à cylindre: cilinderhorloge: met sleutel op te winden horloge. |
| 40 | lorgnet: knijpbril, bril, zonder poten. |
| 41 | winkel: hoek. |
| | |
173 | 14 | taille fine: slanke leest. |
| 19 | King Richard: Henriëtte zal de spaniëlsoort King Charles, een Engels schoothondenras, bedoeld hebben. |
| 25 | scheelt: verschilt als. |
| 34 | maraboe's: hoedversiering van veren van de maraboe (zie ook nvj, p. 284). |
| 36 | gepresenteerd: ter kennismaking voorgesteld. |
| 36 | ik ben ziek naar: ik smacht naar. |
| | |
174 | 1 | soupçons: verdenkingen. |
| 3 | ziet: omgang hebt met. |
| 18 | plans: serieuze voornemens. |
| 36 | reflecties maken: kritiek leveren. |
| 40 | coupés à l'anglaise: op zijn Engels (waarschijnlijk puntig) geknipt. |
| | |
175 | 1 | Onderdies: ondertussen, intussen. |
| 17 | écarté: kaartspel. |
| 23 | damesconcert: concert dat openstaat voor vrouwelijke introducés. |
| 23 | obligaat: stuk voor solo-instrument |
| 38 | Lafontaine: Jean de La Fontaine (1621-1695), Frans auteur, vooral bekend om zijn fabels. |
| | |
176 | 1 | geprofiteerd: ervan opgestoken. |
| 10 | ‘A propos’: wat ik zeggen wilde, eer ik het vergeet. |
| 12 | bureaux: administratiekantoren (zie ook nvj, p. 353). |
| 14 | blankofficier: slavenopzichter. |
| 14 | honorable: eervol. |
| 24 | een wissel op hem trok: een cheque van hem inde. |
| | |
177 | 4 | conversable: tot conversatie geëigende. |
| 13 | werkjen op te zetten: opstel te beginnen. |
| |
| |
177 | 28 | koekplakken: versieren van sinterklaaskoeken door het opplakken van fijn uitgeslagen bladgoud (zie ook nvj, p. 317). |
| | |
178 | 6 | dat je wèl waart: dat je op goede voet zou staan met. |
| 8 | eerlijk: fatsoenlijk. |
| 10 | glacé: zacht leer. |
| 21 | trekken om 't langste brok: loten om het grootste stuk (speculaas). |
| 23 | met de oogen pinkende: knipoogend. |
| 30 | barouchette: een vierwielig rijtuig voor vier personen. |
| 32 | slotportefeuille: van een slot voorziene portefeuille. |
| 33 | bathpapier: Engels postpapier, waarop linksboven het woord ‘Bath’ gestempeld is (nvj, p. 349). |
| 33 | uitkrijgende: tevoorschijn halend. |
| | |
179 | 9 | Joden: joodse venters. |
| 27 | keer: toer, tocht. |
| | |
180 | 2 | bijdehandsche: het linker van twee naast elkaar gespannen paarden. |
| 11 | barre: onbehouwen. |
| 14 | Mejuffrouw Toussaint: Anna Louisa Geertruida Toussaint (1812-1886), schrijfster van vooral historische romans (nvj, p. 393). |
| 16 | opvat: interpreteert. |
| 16 | keurigheid: nauwgezetheid. |
| 17 | heeft... geschetst: de novelle ‘Een vader’ waarop hier wordt gezinspeeld, was voor het eerst in 1840 in de Almanak voor het Schoone en Goede gepubliceerd (zie ook nvj, p. 393). |
| 30 | wambuis: soort lange trui, soms voorzien van knopen. |
| | |
181 | 3 | Dat 's een anjer: in Na vijftig jaar geeft Beets als toelichting: ‘bekorting van de spreekwijze “dat is een anjer, zei de boer, en 't was een tiloos” (tijdeloos); ook hier met de bedoeling van “dat is wat anders”’ (nvj, p. 348). |
| 5 | korsemis: Kerstmis. |
| 6 | gebroeid goed: in een broeikas of onder broeiglas opgekweekte bloemen. |
| 7 | verdaagt: opleeft. |
| 7 | kresantemum: chrysantemum: chrysant. |
| 16 | hartsteng: hoofdstengel. |
| |
| |
181 | 22 | goud vijfje: muntstuk ter waarde van vijf gulden. |
| 26 | spiergulden: benaming voor een bedrag van vier gulden (nvj, p. 335). |
| 35 | dingsigheidje: dingetje. |
| 37 | effetieve: effectieve: echte. |
| 37 | mimosa nolus mi tangere: Mimosa noli me tangere: (Latijn) kruidje-roer-mij-niet (nvj, p. 375). |
| | |
182 | 8 | weg moest hebben: ziek moest zijn. |
| 9 | pelargonium: ooievaarsbek. |
| 9 | primula sinensis: Chinese primula. |
| 16 | vrouwendag: feestdag van Maria Lichtmis (2 februari). |
| 21 | krek: precies. |
| 32 | vast man: fikse kerel. |
| | |
183 | 1 | klakkeloos: ‘subiet’. |
| 13 | Deur die weg: om die reden, daarom. |
| 19 | wammes: wambuis: soort lange trui, soms voorzien van knopen. |
| 23 | van hoeken tot kanten: alle kanten uit. |
| 38 | spanen: uit dun hout vervaardigd. |
| | |
184 | 10 | coupjes: fratsen. |
| 20 | Dérangeer je niet: doe geen moeite. |
| 20 | van Kegge: het aan de familienaam toegevoegde ‘van’ suggereert een hoge afkomst van de Kegges en is dus vleiend bedoeld. |
| 27 | cosmétique: pommade. |
| 33 | waar ik niet van tusschen kan: waar ik mij niet aan kan onttrekken. |
| | |
185 | 4 | gechérisseerd: geliefd. |
| 9 | à ce soir: tot vanavond. |
| 11 | opgedicht: geënsceneerd. |
| 18 | Criant: uitermate. |
| 28 | zéér verplichten: een grote dienst bewijzen. |
| | |
186 | 17 | maltentige: kieskeurige. |
| 37 | de bekende geschiedenis van den Zoeten Inval: het tafereel van de snoeper die voorover in een stroopvat duikelt. Het werd vaak |
| |
| |
186 | | afgebeeld op de uithangborden van snoepwinkels. (Van Lennep en Ter Gouw z.j. i, p. 120 en ii, p. 16; zie ook nvj, p. 396) |
| | |
187 | 8 | juffrouw: ongehuwde jonge vrouw uit aanzienlijke stand, hier ironisch gebruikt. |
| 17 | doodvlek: wijnvlek. |
| 21 | tissuutje: halsdoekje als damesdracht. |
| 23 | een hoed... houten pluim: hoedenversieringen (nvj, p. 283). De hoed met stenen bloem of houten pluim en de céphalide zijn te beschouwen als onbeholpen imitaties van de hogere standen. |
| 26 | céphalide: hoofdversiering (zie ook nvj, p. 283). |
| 30 | ‘in otio cum dignitate’: (Latijn) in rust met waardigheid (nvj, p. 369). Dit werd vooral gezegd van hoogleraren en geestelijken met emeritaat. |
| 31 | kamenier [...] gezelschapsjuffrouw: de kamenier hielp bij het kleden, kappen etc. De gezelschapsjuffrouw verrichtte in beginsel geen huishoudelijk werk. |
| 33 | toertje: gekruld stukje vals haar. |
| 35 | duimelot: afgeknipte duim of vinger van een handschoen. |
| 36 | ‘de kou’: door kou veroorzaakte ontsteking. |
| 38 | hofje: liefdadige stichting voor meestal bejaarde of ongehuwde vrouwen, doorgaans bestaand uit een afgesloten plein met huisjes. |
| 38 | Fransche gemeente: Waalse Kerk, oorspronkelijk van de hugenoten. Zij gold als enigszins chic. |
| | |
188 | 16 | effetieve stukken [...] werken: stukken van betekenis [...] bewerken. |
| 32 | paradijzen: (koeken met) een afbeelding van Adam en Eva in het paradijs. |
| 32 | dagbroers: sinterklaaspoppen, een groetende harlekijn voorstellend (zie ook nvj, p. 317). |
| 33 | eerste grootte: allergrootste soort. |
| 34 | boekjes bladgoud: tot zeer dunne blaadjes uitgeslagen goud dat gebruikt wordt voor het vergulden. |
| | |
189 | 1 | alevel: toch. |
| 7 | wezen mij terecht: wezen mij hoe ik het doen moest. |
| 10 | vierduits varken: varken ter waarde van vier duiten (tweeënhalve cent). |
| |
| |
189 | 13 | breizak: zak waarin al het breigereedschap wordt geborgen. |
| 14 | want het is een appelboom geweest: op grond van het bijbelse Hooglied 8:5 wordt aangenomen dat de ‘boom der kennis des goeds en kwaads’ uit het paradijs (Genesis 3) een appelboom geweest is, al wordt ook wel een vijgenboom genoemd (Zeller 1867, i, p. 131). |
| | |
190 | 1 | fripante: frappante: treffende. |
| 1 | Haarlemmer krant: de Oprechte Haarlemsche Courant, opgericht in 1656, werd in de negentiende eeuw vooral gelezen om de familieberichten. |
| 3 | pinnetrante: penetrante: doordringende. |
| 3 | fattegante: fatigante: vermoeiende. |
| 3 | katterale koorsen: catharale koortsen: koortsen die uit een ontsteking voortkomen. |
| 4 | vomatieven: braakmiddelen. |
| 7 | meester: geneesheer, heelmeester. |
| 10 | pappen: met pap bestrijken. |
| 11 | den brand uit te trekken: het gloeien te verzachten. |
| 12 | genius: beschermgeest. |
| 26 | anekdoten van befaamde Engelsche gierigaards: anekdotes die de Engelsche excentriciteit, Franse lichtzinnigheid enzovoorts illustreerden waren zeer gangbaar, onder andere in het ‘mengelwerk’ van de tijdschriften. |
| | |
191 | 1 | paardespel: circus. |
| 11 | ‘déli’: afkorting van delicieus (overheerlijk). |
| 24 | bollebuizen: dikke, welgedane knapen (zie ook nvj, p. 352). |
| 25 | schreef: deed schrijfwerk. |
| 26 | kastemaken: meubelmakerij. |
| 27 | ondermeester: lagere leerkracht. |
| 27 | Hollandsche school: school voor lager onderwijs. Veelal bestond dit lager onderwijs slechts uit leesonderwijs; voor schrijven en rekenen moest extra schoolgeld betaald worden. |
| 37 | verstrikt: beetgenomen. |
| 41 | te doen lossen: te laten terugwinnen. |
| | |
192 | 2 | ‘lodereindoosje’: doosje met in eau de cologne gedrenkt sponsje (nvj, p. 336-337). |
| |
| |
192 |
3 |
vingerling: open vingerhoed, tegen het insnijden van draden bij het naaien (Beets 1933, p. 40). |
|
4 |
ménagère: klein naaidoosje (zie ook nvj, p. 337). |
|
5 |
horlogesleutel: aan de horlogeketting bevestigde sleutel, om een zakhorloge mee op te winden. |
|
7 |
h ed.: Haar Edeles. |
|
10 |
Ik spreek niet... en dergelijke: genoemde opdrachten zijn in die zin ‘wonderspreukig’ dat ze een vernuftige uitleg vragen. Zo kan men de eerste uitvoeren door een stoel met de poten tegen de muur omhoog te laten ‘lopen’, de tweede door het woord ‘spiegel’ op een papiertje te schrijven en dat te vertrappen, en de laatste door bijvoorbeeld een geknoopte zakdoek te zoenen en die tegen het plafond te gooien. |
|
10 |
wonderspreukige: paradoxale. |
|
13 |
penitentiën: straffen waarmee je iets goedmaakt. |
|
13 |
hangen en verlangen... spaansch speksnijden: spelletjes waarbij ter inlossing van verbeurde panden opdrachten uitgevoerd worden waarbij veel gezoend wordt. Een paar ervan zijn beschreven in Acket en Schröder 1947, p. 174-175 en nvj, p. 389-390. |
|
16 |
iets heel moeielijks... zou komen: de grap van het pandverbeuren is dat de pandhouder het pand nog verborgen houdt als hij vraagt tegen welke opdracht het kan worden ingelost. |
|
|
|
194 |
4 |
het ligt mij op de leden: ik voorvoel. |
|
9 |
koomenijswinkel: kruidenierswinkel. |
|
20 |
zhwg.: Zijn Hoogwelgeborene. |
|
34 |
octavo: boekformaat van ca. 20 cm hoogte. |
|
|
|
195 |
2 |
ingetrokken: in zichzelf gekeerd. |
|
8 |
overluid: hardop. |
|
9 |
Paulus: brief van de apostel Paulus aan de Romeinen in de Bijbel. |
|
9 |
‘For... it’ (Rom. viii. 24, 25): ‘Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu, die gezien wordt, is geene hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Maar indien wij hopen hetgeen wij niet zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid.’ (Romeinen 8:24-25) |
|
|
|
196 |
20 |
foulard: zijden halsdoek. |
| |
| |
198 |
13 |
concert: muziekvereniging. |
|
13 |
stond [...] te: op het punt stond. |
|
16 |
acclimateeren: acclimatiseren. |
|
20 |
strijken: laten zakken. |
|
22 |
had [...] zich [...] onderwonden: had het gewaagd. |
|
29 |
gros-de-naples: zware zijden stof, oorspronkelijk uit Napels. |
|
33 |
toque: dameshoed zonder rand (zie ook nvj, p. 283). |
|
39 |
cylinderuurwerk: opwindbaar horloge. |
|
|
|
199 |
10 |
overgeslagen: omgeslagen. |
|
10 |
polieter: keuriger. |
|
25 |
gezwatel: geroezemoes. |
|
30 |
bar: onbehouwen. |
|
|
|
200 |
10 |
languisseer: smacht. |
|
21 |
pinkers: wimpers. |
|
27 |
mantille: manteltje zonder mouwen. |
|
28 |
kieschheid: smaakvolle ingetogenheid. |
|
34 |
zij hem... voorkwam: hij erdoor in verlegenheid werd gebracht. |
|
36 |
zijn compliment [...] maken: beleefd groeten. |
|
|
|
201 |
4 |
werkend lid: uitvoerend lid van een vereniging. |
|
9 |
bayadère: lang gitten halssnoer, in kwastjes eindigend (zie ook nvj, p.349). |
|
12 |
virtuozen en dilettanten: bedreven kunstenaars en amateurs. |
|
22 |
Natuurlijk de zooveelste van Beethoven: omstreeks 1840 vormden de symfonieën van de Duitse componist Ludwig van Beethoven (1770-1827) een pièce de résistance op alle programma's (Reeser 1986, p. 27). |
|
23 |
Goethe: in Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795-1796) stelt de Duitse schrijver en natuuronderzoeker Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832): ‘Bei Oratorien und Konzerten stört uns immer die Gestalt des Musikus; die wahre Musik ist allein fürs Ohr; eine schöne Stimme ist das Allgemeinste, was sich denken lässt, und indem das eingeschränkte Individuum, das sie hervorbringt, sich vors Auge stellt, zerstört es den reinen Effekt jener Allgemeinheit.’ (Goethe, Werke, Band vii, p. 543) |
|
27 |
épauletten: in deze tijd waren de koperblazers in een orkest veelal afkomstig uit de plaatselijke garnizoensharmonie (Mijnhardt 1992, p. 15-16). |
| |
| |
201 |
29 |
aanmonding: wijze waarop men een blaasinstrument aan de mond zet; embouchure. |
|
|
|
202 |
6 |
in het afgetrokkene: op zichzelf beschouwd. |
|
10 |
liefdestrikken: 8-vormige strik (term uit de heraldiek). |
|
15 |
Hesuchasten: monniken die op de berg Athos in voortdurend gebed een bespiegelend leven leidden. Zij plaatsten zich hierbij ieder afzonderlijk in een hoek, legden de kin op de borst en hielden het oog voortdurend op de navel gericht met het doel uiteindelijk het goddelijk licht in zichzelf te kunnen waarnemen. (nvj, p. 364) |
|
|
|
203 |
9 |
Potdevin: M.J. Potdevin (1708-1866), beroemd hoornist (nvj, p. 381). |
|
10 |
voldingend: afdoend. |
|
15 |
hautbois: hobo. |
|
17 |
klephoorn: voorloper van de hoorn met ventielen. |
|
38 |
kastelein: conciërge. |
|
|
|
204 |
7 |
compliment: buiging. |
|
23 |
dat gaat per post: dat gaat snel. |
|
40 |
finale der symphonie: de uitvoering van de symfonie was dus onderbroken voor de solo's van achtereenvolgens de hoornist en Henriëtte Kegge. Dergelijke praktijken waren niet ongebruikelijk (Reeser 1986, p. 17). |
|
|
|
205 |
1 |
dissoneerend: onwelluidend. |
|
2 |
vocaal: stemgeluid. |
|
5 |
kunstgedienstigheid: overdreven hulpvaardigheid. |
|
7 |
wage: waag, weegschaal. |
|
11 |
koopbeurs: handelsbeurs. |
|
13 |
sterren op de voorhoofden: nl. van de ferronières (nvj, p. 284). |
|
15 |
‘matribus pulcris filiae pulcriores’: (Latijn) dochters mooier nog dan hun mooie moeders. Variatie op ‘O matre pulcrâ filia pulcrior’: O dochter mooier nog dan je mooie moeder (Horatius, Carmina i, 16, 1; zie ook nvj, p. 374). |
|
18 |
prima donna: (Italiaans) favoriete. |
|
18 |
reine du bal: de ster van het feest. |
|
24 |
eklektisch: selectief (nvj, p. 359). |
|
25 |
philtrum: filtrum: toverdrank (nvj, p. 380). |
| |
| |
205 |
26 |
pommade à l'oeillet: met anjelierenodeur geparfumeerde haarcrème. |
|
26 |
talisman: amulet (nvj, p. 392). |
|
|
|
206 |
3 |
heeft zij haar beau jour niet: is zij niet op haar best. |
|
13 |
ongemeen: onalledaags. |
|
25 |
pleeggehoor: audiëntie (zie ook nvj, p. 344). |
|
33 |
in hare mate: naar evenredigheid. |
|
|
|
207 |
21 |
‘inmobilis in mobili’: (Latijn) onbeweeglijk te midden van het beweeglijke (zie ook nvj, p. 368). |
|
31 |
baai: ongesausde tabak. |
|
31 |
rooktoestel: rookgerei. |
|
38 |
admirabel: bewonderenswaardig. |
|
39 |
vioolkas: vioolkist. |
|
|
|
208 |
6 |
brille: glitter. |
|
15 |
zware ruiterij: cavalerie. |
|
19 |
op-en-neder-gesten: op- en neergaande gebaren. |
|
25 |
pelerines: schoudermanteltjes. |
|
|
|
209 |
6 |
spitsroede: het spitsroeden lopen was een straf in het leger waarbij men tussen twee rijen met spitsroeden geselende soldaten door moest lopen. |
|
11 |
extemporeetje: geïmproviseerd gelegenheidsgedichtje. |
|
15 |
uitgetrokken harten: letterlijke vertaling van ‘coeurs arrachés’: gebroken harten. |
|
17 |
zaakrijkheid: informatiewaarde. |
|
29 |
verzelschapt van: in gezelschap van. |
|
|
|
210 |
1 |
juffrouw: hier als de gebruikelijke betiteling van gehuwde vrouwen uit de middenstand (nvj, p. 374). |
|
10 |
‘compliments de coutume’: beleefdheidsfrasen. |
|
12 |
fatigue: vermoeienis. |
|
13 |
geënthusiasmeerd: opgewonden. |
|
|
|
211 |
21 |
stadsbureaux: kantoren van het stadhuis. |
|
25 |
erg: hard. |
|
29 |
onafhankelijk bestaan: financieel onafhankelijk leven door een inkomen uit een vermogen. |
|
39 |
uit een open reden: in een plotselinge opwelling (nvj, p. 378). |
| |
| |
212 |
1 |
schemeruur: hier het tijdstip waarom de kinderen na de middaglessen (van drie tot vijf uur) van school naar huis gaan (zie ook nvj, p. 385). |
|
|
|
213 |
4 |
baklamp: koperen lampje. |
|
8 |
blaker: kaarshouder. |
|
11 |
hangoortafel: tafel met opklapbare bladen. |
|
11 |
matten tabouretten: krukken met rieten zitting. |
|
12 |
Van Speyk: Jan Carel Josephus van Speyk (1802-1831), marineofficier. Als nationale held gevierd omdat hij tijdens de Belgische opstand, liever dan zich over te geven, zich voor Antwerpen met schip en bemanning in de lucht had laten vliegen. |
|
23 |
disperaat: desperaat: wanhopig. |
|
24 |
schrikpoeier: kalmeringspoeder. |
|
25 |
aangerand: lastiggevallen. |
|
26 |
afzetten: beroven. |
|
31 |
niet pruisisch: niet pluis (zie ook nvj, p. 381). |
|
34 |
armpie van een ongeboren kind: zgn. ‘dievenhand’. Volgens een wijd verbreid volksgeloof zou een dief zichzelf onzichtbaar maken en zijn slachtoffers in slaap houden wanneer hij een gedroogd armpje van een ongeboren kind als een toorts aanstak (De Cock 1913, p. 52-54). |
|
38 |
omstandigheid: toestand. |
|
40 |
leelijkerd: een lelijk iets. |
|
|
|
214 |
6 |
dat gaat zo ver as 't voeten het: daar word je ook niet veel wijzer van. |
|
6 |
klappei: babbelaarster. |
|
16 |
duimskroefies: duimschroefjes. |
|
18 |
die mocht... mijn slacht: daar had die man weinig zin in en gelijk geef ik hem. |
|
20 |
brommen: gevangen zitten. |
|
27 |
ik zou 'em teekenen: ik zou 'm ‘merken’, toetakelen. |
|
|
|
215 |
39 |
Sleutelstad: Leiden; het stadswapen heeft twee gekruiste sleutels. |
|
|
|
216 |
3 |
het romaneske: het dweepzieke. |
|
6 |
stille: geheime. |
|
13 |
lagen: strikken. |
|
13 |
leenspreuk: zegswijze. |
| |
| |
217 |
8 |
‘Dit is mijn eerste pligt... Hemelmajesteit!’: slotregels van het derde bedrijf van Fénélon, of de Kamerrijksche kloosterlingen; Treurspel (2e druk, Amsterdam 1796) van de Franse dichter Marie-Joseph Chénier (1764-1811) (nvj, p. 360). |
|
12 |
middelbare straten: doorsneestraten. |
|
17 |
bureau der registratie: belastingkantoor. |
|
35 |
intoneeren: aanheffen. |
|
40 |
les van den apostel... nalaten’: Bijbel, Hebreën 10:25. |
|
|
|
218 |
1 |
't Hijgend hert... naar God: de eerste regels van Psalm 42 (berijmd). |
|
14 |
gebod... te bidden: Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uwe binnenkamer, en uwe deur gesloten hebbende, bid uwen Vader, die in het verborgen is; en uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden (Bijbel, Mattheus 6:6). |
|
25 |
‘Een krachtig gebed... vermag veel’: Bijbel, Brief van Jacobus 5:16. |
|
30 |
De Heer toch... zal vergaan: Psalm 1 (berijmd), 4e couplet. |
|
37 |
‘De Heer kent... vergaan’: Bijbel, Psalm 1:6. |
|
|
|
219 |
8 |
Robert Macaire: meester-oplichter in een Frans melodrama L'Auberge des Adrets (1823) van Benjamin Antier (1787-1870). De Franse tekenaar Honoré Victorien Daumier (1808-1879) vereeuwigde hem in enkele van zijn beroemdste karikaturen (zie ook nvj, p. 296). |
|
15 |
Paul de Kock: Charles Paul de Kock (1794-1871), populair Frans schrijver van pikante romans (zie ook nvj, p. 296). |
|
39 |
handjegauw: Jantje ongeduld. |
|
|
|
220 |
6 |
schimmelbek: melkmuil. |
|
7 |
drieguldens: zilveren munten ter waarde van drie gulden. |
|
15 |
'k ben d....rs: 'k ben donders: verdomd als 't niet waar is. |
|
|
|
221 |
2 |
een kerkje knappen: een stukje kerkdienst ‘meepikken’. |
|
8 |
besterven: tot mezelf komen. |
|
10 |
chambertin: een goede soort van bourgogne-wijn. |
|
35 |
dénonciateur: aangever. |
|
|
|
222 |
26 |
uwe beteren: mensen die beter zijn dan u. |
| |
| |
223 |
18 |
overval: beroerte. |
|
21 |
gelaten: adergelaten. |
|
26 |
Moeder: hoofd van het hofje. |
|
31 |
in-mediaat: immédiat: onmiddellijk. |
|
32 |
fikant: vacant: vrij. |
|
39 |
zoo passies: zo pas. |
|
|
|
224 |
4 |
bestjes: oude vrouwtjes. |
|
5 |
duifjeskiepje: hoofdkapje. |
|
7 |
uit den tijd: dood. |
|
19 |
bedeeling turf en hout: de door de instelling toegekende hoeveelheid turf en hout. |
|
25 |
kwarto bijbel: bijbel in kwarto formaat (ca. 30 cm hoog). |
|
30 |
Hofmansdruppels: kalmeringsmiddel, genoemd naar de Duitse geneesheer Friedrich Hoffmann (1660-1742). |
|
32 |
saaien: wollen. |
|
|
|
225 |
6 |
doodsnik: de laatste zucht die met een vertrekking van het gezicht gepaard kan gaan. |
|
31 |
sitsen: van bont bedrukt katoen vervaardigd. |
|
32 |
kalminken: gestreept wollen (nvj, p. 369). |
|
34 |
kennelijken: typische. |
|
|
|
226 |
6 |
eindelijk: zij bedoelt ‘eigenlijk’. |
|
10 |
dut: dat. |
|
40 |
Ik noodig... groente hebben gekocht: toespeling op de toentertijd geliefde genrestukjes in de trant van zeventiende-eeuwse schilders (Van Tilborgh 1986, p. 18). |
|
|
|
227 |
9 |
leger: ziekbed. |
|
23 |
een stuk van liefhebberij: een soort liefhebberij. |
|
25 |
bedriegelijke proeven: de medische wetenschap was nog niet zover gevorderd dat het overlijden ondubbelzinnig kon worden vastgesteld en de angst om levend begraven te worden was niet geheel ongegrond. |
|
33 |
‘ontweiden’: afleggen. |
|
35 |
doodgoed: lijkkleed. |
|
|
|
228 |
1 |
reseleveert: resolveert: besluit. |
|
22 |
haar aankleefde: aan haar gehecht was. |
| |
| |
229 |
3 |
pal: onbeweeglijk. |
|
5 |
narren: met een nar (arrenslede) rijden. |
|
7 |
ik sta beschaamd: ‘ik ben een boon’. |
|
11 |
gegrijn: gegrien. |
|
19 |
kwansuis: quasi. |
|
31 |
omberen: een kaartspel spelen voor drie personen, terwijl gewoonlijk een vierde persoon toeziet. |
|
|
|
230 |
10 |
WelEdelgeboren: aanschrijftitel voor de hoogste standen. |
|
12 |
admitteert: toelaat. |
|
21 |
Surnumerair: onbezoldigd ambtenaar (soort van stagiair). |
|
25 |
slecht voorwerp: verdorven sujet. |
|
31 |
royaal: met allure. |
|
36 |
't punt in geschil: de zaak waarom het ging. |
|
|
|
231 |
4 |
institueerde eene langdurige poking: begon langdurig in het vuur te poken. |
|
17 |
namelijk: althans. |
|
20 |
ridderschap: politiek college, bestaande uit de edelen van de provincie. |
|
26 |
stil: stemmig. |
|
32 |
trijpt: fluweel. |
|
36 |
tabbaard: lange mantel. |
|
|
|
232 |
12 |
sineeschverlakt: met kunstig Chinees lakwerk versierd. |
|
12 |
kamerschut: tochtscherm. |
|
19 |
op het rechte licht: in de juiste belichting. |
|
31 |
argument [...] expositie: termen uit de klassieke retorica. Het argumentum is de korte inhoud van een betoog, de expositio de uiteenzetting van de feiten. |
|
|
|
233 |
7 |
Hetzelfde: precies. |
|
34 |
en besogne: bezig. |
|
|
|
234 |
8 |
mine maakte: aanstalten maakte. |
|
10 |
graad: academische titel. |
|
32 |
hoekspiegeltje: spionnetje. |
|
|
|
235 |
4 |
rijdende artillerie: bereden kanonniers. |
|
19 |
hôtel: schertsende benaming voor het onderkomen van een student of vrijgezel. |
| |
| |
235 |
21 |
eegade: echtgenote. |
|
21 |
verschotten: voorschotten. |
|
26 |
manufacturen: textielwaren. |
| |
's Winters buiten
pagina |
regel |
|
237 |
1 |
buiten: buiten de stad. |
|
8 |
soirées: avondpartijen. |
|
10 |
groot toilet maken: zich bijzonder kleden en opmaken. |
|
17 |
ressources: hulpmiddelen. |
|
25 |
steelui: stadsmensen. |
|
38 |
tochtlatten met schapevacht: met wol beklede latten die voor raam- en deurkieren gelegd werden tegen de tocht. |
|
41 |
almanakken... wedstrijd): in de tijd van de Camera Obscura verschenen er jaarlijks tientallen (literaire) almanakken, waaronder de Aurora (dageraad) (zie ook nvj, p. 315-316). |
|
|
|
238 |
8 |
ijslijken: ijskoude. |
|
9 |
eerlijk: eerzaam. |
|
12 |
comedies: toneelvoorstellingen. |
|
12 |
soirées littéraires: literaire avondjes. |
|
12 |
soirées musicales: muziekavondjes. |
|
16 |
bedelarij op de sluizen: over sluizen (stenen bruggen) komen veel mensen, wat ze tot geschikte bedelplaats maakt. |
|
18 |
‘wintertjes’: dagen met een winterse temperatuur. |
|
23 |
decoratie: aankleding. |
|
29 |
zuiëlijkte: zuidelijkte: naar het zuiden draaide. |
|
38 |
lampet: waterkan bij waskom. |
|
|
|
239 |
6 |
het zwarte ijs... vuilnis: de bewoners van de grachten deponeerden veelal hun afval in het water, 's winters dus op het ijs (zie ook nvj, p. 329). |
|
12 |
kimme: horizon. |
|
20 |
leekt: druppelt. |
|
26 |
opgaande: hoogstammig, in de betekenis kaprijp. |
|
26 |
aan de beurt liggen: aan de beurt zijn. |
|
27 |
hakhout: laag geboomte. |
|
28 |
‘groote zes’: bepaald kaliber hagelkorrels. |
|
30 |
hagelzak: zak om de hagel in mee te nemen (nvj, p. 338). |
|
31 |
overgehaald: gespannen. |
| |
| |
239 |
36 |
‘den looper’: de poten. |
|
38 |
‘kamer’: hart. |
|
41 |
‘drukken’: zich neerleggen (nvj, p. 357). |
|
|
|
240 |
1 |
in de wijdte: in de verte. |
|
1 |
opgaan: oprijzen (nvj, p. 378). |
|
1 |
neergevallen: neergestreken. |
|
4 |
drie hoenders met de twee loopen: drie patrijzen met een dubbelloopsgeweer in één keer schieten. |
|
8 |
tweemaal... couranten: de kranten (die overigens niet dagelijks verschenen) werden tot pakken samengevoegd om ze niet via de posterijen en dus goedkoper te kunnen laten bezorgen. |
|
10 |
tabliers: sierschorten (nvj, p. 286). |
|
14 |
‘Source... doos: waarschijnlijk een medicinaal watertje. |
|
15 |
beterkoop: goedkoper. |
|
16 |
harrewarrerijen: kibbelarijen. |
|
21 |
Koppermaandag: de maandag na Driekoningen (6 januari), waarop gildenfeesten gehouden werden. Zetters en boekdrukkers hielden het langst aan deze gewoonte vast. |
|
25 |
stovenzetter: iemand die (in de kerk) de voetstoven plaatst. |
|
25 |
brandbezorger: bezorger van brandstof. |
|
26 |
torenwachter: iemand die op een toren de wacht houdt en de uren meldt. |
|
26 |
't Nut: de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, een maatschappij die zich bezighield met onderwijs(vernieuwing) en volksontwikkeling. |
|
28 |
groen almanakje: waarschijnlijk een soort agenda met data over de opening van het jachtseizoen e.d. |
|
28 |
houtbrekers: personen die onrechtmatig hout van bomen breken. |
|
37 |
‘bedekken’: op de Alkmaarse kaasmarkt moest de kaasboer donderdag een zeiltje spreiden op de plaats waar hij vrijdag, op de kaasmarkt, zijn kaas wilde verkopen (nvj, p. 350). |
|
38 |
wambuis: soort lange trui, soms voorzien van knopen. |
|
39 |
parken: partijen hout. |
|
40 |
blutsje: stukje waar de schors is weggekapt om het nummer te plaatsen (nvj, p. 352). |
|
|
|
241 |
11 |
eigen: zelfde. |
|
15 |
boekeboom: beukenboom. |
| |
| |
241 |
15 |
ophout: afvalhout, takken. |
|
19 |
tondeldoos: voorloper van de aansteker. |
|
25 |
een vaifie plokken: een kwartje (vijfje) in de wacht slepen als beloning voor het uitbrengen van het hoogste bod. Nog altijd is bij openbare verkopingen het veilen bij opbod en afslag gebruikelijk: na het hoogste bod bij het opbieden verhoogt de veilingmeester dat met een bepaald percentage. Daarna begint de afslag, het zogenaamde afmijnen tot een gegadigde mijn roept. In dat geval ontvangt degene die bij het opbieden het hoogste bod had uitgebracht het zogenaamde strijk- of trekgeld. Daalt het bedrag echter tot dat van de hoogst biedende bij het opbieden, dan is die tot de koop verplicht, veelal tegen zijn zin, omdat het hem vaak alleen maar ging om het opstrijken van het trekgeld. Vandaar, dat het ‘Motje mijn hebben?’ van de bakker ‘geestiglijk’ wordt genoemd. |
|
29 |
geestiglijk: geestrijk, gevat. |
|
32 |
aanligt: ligt te branden. |
|
35 |
doornen stokje: stokje van (mei)doornhout. |
|
37 |
bengel: bel. |
|
n2 |
holsblokken: klompen. |
|
|
|
242 |
7 |
of: af. |
|
15 |
perceel: partij. |
|
27 |
zoetelaarster: vrouw die bij boedelveilingen e.d. met een tafeltje staat om sterke drank te verkopen. |
|
28 |
test: vuurpotje. |
|
30 |
vol: de zeven en driekwart gulden vol, dus acht gulden. |
|
|
|
243 |
2 |
beter na rooien: meer in de richting komen. |
|
9 |
bonmots: kwinkslagen. |
|
9 |
calembourgs: woordspelingen. |
|
12 |
nekrologischen stijl: in de stijl van een lijkrede. |
|
15 |
moppen: koekjes. |
|
15 |
smakborden: houten borden waarin met dobbelstenen wordt gegooid bij het koekgooien of, op z'n Noord-Hollands, koek-smakken, een spel waarbij men wint als men een vantevoren opgegeven getal gooit. Vandaar r. 19-20: ‘Zes der boven en twee der onder!’ (nvj, p. 389) |
|
15 |
trein: stoet. |
|
19 |
Aventuur: waag. |
| |
| |
243 |
19 |
rais: reis: eens. |
|
22 |
‘handgift’: het eerste (gelukbrengende) geld dat een koopman op een dag ontvangt. Wie om handgift vraagt geeft dus voor nog niets te hebben verkocht. |
|
23 |
chirurgijn: (plattelands)dokter zonder volledige bevoegdheid. |
|
24 |
let: krijgertje (zie ook nvj, p. 372). |
|
26 |
schellingskoek: koek die een schelling (3/4 stuiver) kost. |
|
29 |
reuring: gezellige drukte. |
|
|
|
244 |
3 |
courantiers: personen die een krant uitgeven of volschrijven. |
|
4 |
kolft: een balspel speelt waarbij met een slaghout een kolfbal geslagen wordt. |
|
4 |
bittert: borrels drinkt. |
|
5 |
polonaise: korte getailleerde, met bont gevoerde jas (Beets 1924, p. 9-10). |
|
6 |
watervoerder: waterverkoper die drinkwater per boot vervoert. |
|
6 |
schippersbuis: schippersjasje. |
|
7 |
hollandsche... schaatsijzers: de Hollandse schaatsijzers waren kort en voor het ‘schoonrijden’ geslepen, de Engelse waren iets langer en de Friese waren de lange, voor tochten bedoelde ‘doorlopers’. |
|
8 |
narretuigen: arrensleetuigen, (met bellen versierde) riemen van het paard van de arrenslee. |
|
9 |
negentig graden: het alcoholgehalte werd niet in procenten uitgedrukt, maar in graden. ‘Negentig’ is een wervend bedoelde overdrijving: er bestond geen brandewijn met een gehalte van meer dan 59 graden. (Beets 1924, p. 11) |
|
10 |
douillettes: gewatteerde mantels (nvj, p. 284). |
|
25 |
bouffantes: lange, meestal wollen dassen (zie ook nvj, p. 287). |
|
30 |
ijshaakjes: priksleestokken. |
|
35 |
schijntje: zeer kleine hoeveelheid. |
|
38 |
glist: glijdt. |
|
39 |
onverziens: onverwachts. |
|
|
|
245 |
4 |
buisjen: kort jasje met twee rijen knopen. |
|
6 |
balken: luchtbelletjes in het ijs die de dikte aantonen. |
|
7 |
gejoegjag: gejoel. |
|
23 |
kandeel: soort grog van melk of wijn met eidooiers, suiker en kaneel. |
|
30 |
dichtstuk... toren: toespelingen op de verhalende dichtstukken |
| |
| |
245 |
|
Guy de Vlaming (1837) en Ada van Holland (1840) van Beets zelf (zie ook nvj, p. 341). In Guy de Vlaming trouwt de hoofdpersoon met Machteld, die later zijn zuster blijkt te zijn. In Ada van Holland sterft de zestienjarige gravin Ada aan liefdesverdriet om de dood van haar minnaar. |
|
37 |
cercle: kring, club. |
|
39 |
caquets: babbelpraatjes (nvj, p. 354). |
|
41 |
‘reine du bal’: de ster van het feest. |
|
|
|
246 |
6 |
casino's: avondfeesten in besloten kring. |
|
7 |
‘aux petits soins’: attent. |
|
11 |
boudeeren: mokken. |
|
19 |
omberen: een kaartspel spelen voor drie personen, terwijl gewoonlijk een vierde persoon toeziet. |
|
21 |
engagement: verloving. |
|
24 |
haar: voor haar. |
|
25 |
mommerij: huichelachtigheid. |
|
26 |
mom: masker. |
|
39 |
heb ik het al: heb ik het goed. |
|
|
|
247 |
2 |
borst: knul. |
|
2 |
ansniejen: aangesneden: ten huwelijk gevraagd (Noord-Hollands dialect) (nvj, p. 348). |
|
3 |
dat laikt er niet nee: dat lijkt er niet naar: daar is nog geen kijk op. |
|
5 |
kloentje: kluwentje. |
|
10 |
dat er te veel dak op 't huis is: dat men niet vrij kan spreken. |
|
12 |
potlammetje: lam dat met de zuigfles wordt grootgebracht. |
|
17 |
opgnapt: droog gelikt. |
|
23 |
kuitjes: vrouwelijke kalfjes. |
|
23 |
bulletje: stiertje. |
|
28 |
keurig: kieskeurig. |
|
29 |
anleggen: opfokken. |
|
34 |
philozoïsche: dierlievende (nvj, p. 380). |
|
|
|
248 |
1 |
erg best: in Hildebrands jonge jaren karakteristiek voor boers taalgebruik (nvj, p. 359). |
|
5 |
keezen: kazen: kaas maken. |
|
8 |
veur de fiedel: voor de viool (ze heeft nl. met Hein op de kermis onder vioolspel gedanst). |
|
15 |
skrael van skaiven: schraal van schijven: arm. |
| |
| |
248 |
24 |
nag: nog (in de betekenis van toch). |
|
24 |
allan: alaan: voortdurend. |
|
30 |
eenige teringen gezet heeft: ervan ondersteboven is geweest. |
|
38 |
mopje: mutsje. |
|
39 |
schalkheid: guitigheid. |
|
|
|
249 |
3 |
‘ik weet niet wat ik liever dee’: alles liever dan dat. |
|
4 |
doet... bescheid op: geeft uitsluitsel over. |
|
27 |
vrouwendag: feestdag van Maria Lichtmis (2 februari). |
|
35 |
garst: gerst. |
|
37 |
slag: roep. |
|
41 |
groene hoop des zomers: zomergroenten. |
|
|
|
250 |
8 |
rechte: echte. |
|
8 |
primula veris: (Latijn) voorjaarssleutelbloem (letterlijk: de eersteling van de lente). |
| |
Gerrit Witse
pagina |
regel |
|
251 |
|
‘Gerrit Witse’ speelt zich voor een gedeelte af in Rotterdam. Beets geeft in Na vijftig jaar op p. 328-329) enige beschouwingen over deze stad en haar omgeving. |
|
11 |
ramp van 't jaar Zeven: op 12 januari 1807 ontplofte een kruitschip aan het Rapenburg waarbij 151 doden vielen en grote materiële schade werd aangericht. |
|
12 |
Orlers: Jan Jansz. Orlers (1570-1646), schepen en burgemeester van Leiden, waar hij voordien drukker en boekhandelaar was. Auteur van de enige malen herdrukte Beschrijvinge der stad Leyden [...] uit 1614. |
|
12 |
‘langs... wandelen is’: dit citaat heeft betrekking op de plaats van het Academiegebouw. |
|
16 |
betimmerd: bebouwd. |
|
20 |
Hoogeschool zelve: tot Beets' spijt was er na de buskruitramp van 1807 geen nieuw academiegebouw van grotere allure geplaatst (nvj, p. 322-323). |
|
24 |
belooning... Nut van 't Algemeen: de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, een maatschappij die zich bezighield met onderwijs(vernieuwing) en volksontwikkeling, beloonde ook men- |
| |
| |
251 |
|
senredders die zichzelf daarbij in een gevaarlijke situatie gebracht hadden (Algemeene Regelen [1835], [1], 7). |
|
27 |
barrière: hek. |
|
29 |
observatorium: op het Academiegebouw te Leiden werd in de negentiende eeuw een toren gebouwd voor het doen van sterrenkundige waarnemingen (Otterspeer 1992 bevat een afbeelding, t.o. Franse titel; nvj, p. 371). |
|
34 |
Witte Nonnen: nonnen uit de orde der jakobinessen, die in 1400 het klooster op de hoek van de Nonnensteeg en het Rapenburg betrokken. |
|
33 |
in zegening: in dankbare herinnering. |
|
38 |
groenen: nieuw aangekomen studenten die gedurende de groentijd door de ouderejaarsstudenten ontgroend worden (nvj, p. 303). |
|
40 |
stiftsmevrouw: de abdis van het klooster. |
|
|
|
252 |
1 |
gedegend doctorandus: bij de promotie verkreeg de doctorandus destijds het recht een degen te dragen (jus gladii) (zie ook nvj, p. 305). Doctorandus gold toen nog niet als titel. De aanduiding werd gebruikt voor degene die op het punt stond te promoveren. |
|
1 |
ex auctoritate rectoris magnifici: (Latijn) op gezag van de rector magnificus (zie ook nvj, p. 359). |
|
8 |
hebraïsmen: Hebreeuwse taaleigenaardigheden. |
|
13 |
Latijn, dat veeleer verouderd is: tot 1876 was het Latijn voor de meeste aan de universiteit onderwezen vakken officieel nog de verplichte voertaal. |
|
14 |
Cicero: Marcus Tullius Cicero (106-43 v.Chr.), Romeins staatsman en beroemd politiek redenaar die te boek staat als de schepper van het klassiek Latijn. |
|
15 |
smijdigheid: buigzaamheid. |
|
31 |
examen of promotie: de academische studie kende drie examens (propedeuse, kandidaats en doctoraal) en werd afgesloten met de promotie. |
|
32 |
poostijd: een lange tijd. |
|
35 |
den doctorshoed verworven hebben: de academische studie hebben voltooid. De doctorshoed was als onderscheidingsteken van academici in Hildebrands tijd allang in onbruik geraakt. |
|
36 |
doctrinae praestantia: (Latijn) uitnemende geleerdheid (nvj, p. 357). |
| |
| |
252 |
37 |
incredibile dictu: (Latijn) ongelooflijk om te zeggen (nvj, p. 368). |
|
39 |
partij: tegenpartij. |
|
|
|
253 |
5 |
thema: Latijnse vertaaloefening. |
|
7 |
Plato: Grieks filosoof (428/27-348/47 v.Chr.), schepper van de filosofische dialoog. |
|
13 |
négligé: dagelijkse kleding, in tegenstelling tot het officiële tenue van de examinandus of promovendus. |
|
13 |
cloaks: ruime blauwgrijze jassen met schotsgeruite voering (nvj, p. 287). |
|
15 |
er in zit: de kluts kwijt is, zal zakken. |
|
18 |
eersten graad [...] tweede: er waren drie kwalificaties (‘graden’) waarmee een examen kon worden behaald: de derde graad of ‘simpliciter’ (zonder onderscheiding), de tweede graad of ‘cum laude’ (met lof), en de eerste graad of ‘summa cum laude’ (met de hoogste lof). |
|
21 |
‘raad van louter goden’: ‘Romeinsche Raad! gy, die voorheen / Een Raad van louter Goden scheen’. Citaat uit ‘Marcus Tullius Cicero’ van de Amsterdamse rechter Maurits Cornelis van Hall (1768-1858) in de Tweede Verzameling van zijn Gedichten (Amsterdam 1829, p. 6). (Zie ook nvj, p. 383) |
|
23 |
crimineele beginsel: juridisch uitgangspunt. |
|
28 |
gedropen: gezakt voor een examen. |
|
30 |
simpliciter: voldoende. |
|
34 |
telken reize: iedere keer. |
|
41 |
ad valvas academicas: (Latijn) op het academisch mededelingenbord (nvj, p. 347). |
|
|
|
254 |
2 |
demonstratie: de ontleedkundige demonstratie, een onderdeel van het kandidaatsexamen medicijnen. |
|
10 |
schalken: Hildebrand opteert puristisch voor de oude vorm schalk, die in het begin van de negentiende eeuw als bijvoeglijk naamwoord gaandeweg werd verdrongen door schalksch (zie ook dl. 1, p. 149 r. 20-31). |
|
16 |
facultas medica: (Latijn) medische faculteit. |
|
22 |
Sandifort [...] Macquelin: Gerard Sandifort (1779-1848) en Michiel Jacobus Macquelijn (1771-1852), hoogleraren in de geneeskunde te Leiden (nvj, p. 291). |
| |
| |
255 |
7 |
Broers: Jacobus Broers (1795-1847), hoogleraar in de heel- en verloskunde te Leiden (nvj, p. 291). |
|
7 |
ziekentrooster: ziekenbezoeker. |
|
9 |
kwitantie van de college-gelden: de hoogleraren mochten desgewenst zelf de voor hun colleges verschuldigde gelden innen bij hun studenten, maar konden dit kennelijk overlaten aan de pedel (nvj, p. 303). |
|
15 |
osteologie: leer der beenderen. |
|
19 |
Jean qui rit [...] Jean qui pleure: Jantje lacht, Jantje huilt (zie ook nvj, p. 303). |
|
25 |
tuchtknaap: beulsknecht. |
|
31 |
voet: lengtemaat van ca. 30 cm. |
|
|
|
256 |
3 |
decanus: de voorzitter van de faculteit. |
|
5 |
summâ cum laude: (Latijn) met de hoogste lof. |
|
20 |
forducie: fiducie. |
|
21 |
melankerliek: melancholiek. |
|
24 |
oortjes doosie: doosje waarin kleine munten bewaard werden. |
|
25 |
schrimpeljeuzigheid: scrupuleusheid: angstvalligheid. |
|
27 |
onnoozel: ‘huilen met de pet op’. |
|
35 |
tafel: voor bepaald gezelschap gereserveerde tafel in een eetgelegenheid. |
|
36 |
droski: huurrijtuig. |
|
37 |
den Deyl: Huis ten Deyl, herberg nabij Wassenaar aan de straatweg Haarlem-Den Haag; vaak gebruikt voor examenfeesten van Leidse studenten (nvj, p. 309). |
|
37 |
het was in Februari: mogelijk werden promotiepartijen 's winters op den Deyl en 's zomers in Lisse gehouden. |
|
39 |
kwart ankertje cantemerle: ca. 10 liter bordeauxwijn. |
|
|
|
257 |
3 |
Kantsche en Hegeliaansche philosophie: de leer van de Duitse wijsgeren Immanuel Kant (1724-1804) en Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831). Beide stelsels golden als diep en duister. |
|
11 |
juffrouw Schreuder: eigenares van een prentenwinkel op de Botermarkt te Leiden (zie ook nvj, p. 387). |
|
16 |
op de spraak te zullen brengen: in opspraak te zullen brengen. |
|
22 |
Fransche kerk: Waalse Kerk, oorspronkelijk van de hugenoten. Zij gold als enigszins chic. |
| |
| |
257 |
26 |
hôtel: schertsende benaming voor het onderkomen van een student of vrijgezel. |
|
|
|
258 |
1 |
Hij is... examen: er waren geen vastgestelde termijnen voor het curriculum maar een kandidaatsexamen na vijf jaar was zeker niet ‘buitengewoon gauw’ en drie jaar voor het propedeutisch examen was uitgesproken lang. |
|
10 |
Hij wilde... leeren: de gewone medische studie bood slechts theoretische kennis van de heelkunde (chirurgie) en verloskunde (obstetrie). Men kon naast een doctoraat in de medicijnen ook nog een doctoraat in de heel- en/of vroedkunde behalen, waarvoor extra (ook praktisch) onderwijs moest worden gevolgd en een afzonderlijk examen afgelegd. |
|
|
|
259 |
10 |
appliceeren: toeleggen. |
|
17 |
prijsvraag: tot ‘aanmoediging en ondersteuning der akademische studien’ werden jaarlijks prijsvragen uitgeschreven die met gouden medailles bekroond werden. |
|
18 |
accessit: eervolle vermelding (nvj, p. 347). |
|
27 |
Handelsblad: het Algemeen Handelsblad, toen een jonge (opgericht in 1828) en moderne krant van (gematigd) liberale signatuur, vooral gewijd aan de belangen van de handel (nvj, p. 315). |
|
|
|
260 |
27 |
deftigen: gegoede. |
|
29 |
meerderheid van een gestudeerd persoon: ten tijde van de Camera Obscura waren notarissen nog niet academisch gevormd. |
|
|
|
261 |
3 |
na zijn graad... zien zou: na de afsluiting van de studie met de promotie volgden sommige studenten colleges van beroemde hoogleraren aan buitenlandse universiteiten. |
|
10 |
vensterbank: in een vensternis aangebrachte bank. |
|
10 |
schelkoord: bellenkoord. |
|
22 |
kuifbal: veder- of pluimbal die met een racket wordt voortgeslagen; voorloper van de badmintonshuttle (zie ook nvj, p. 344). |
|
23 |
pantalon: door kleine meisjes gedragen broek met pijpen die onder de rok uit kwamen. |
|
25 |
pot-lammetje: lam dat met de zuigfles wordt grootgebracht. |
|
41 |
nommervlaggen: vlaggen gevoerd door deelnemers aan een onderlinge verzekeringsmaatschappij voor koopvaardijgezag-voerders (Van den Hoek Ostende, 1972, p. 8). |
| |
| |
262 |
3 |
het Hoofd: een lange, zich ver in de Maas uitstrekkende houten steiger (zie ook nvj, p. 328). |
|
6 |
luifel: vooruitstekend deel van een hoed (zie ook nvj, p. 283). |
|
10 |
‘óverrijwagens’: lorries (zie ook nvj, p. 328). |
|
12 |
de grond... opende: in de Kleine Draaisteeg bevond zich een zgn. oortjesbrug, een klepbrug die in open toestand door een gleuf van 50 cm de masten van passerende schepen doorliet (Moquette en Droogendijk 1928, p. 132; nvj, p. 328). |
|
22 |
Hollandsche en de Fransche acteurs uit Den Haag: Rotterdam kende vanaf het eind van de achttiende eeuw tot 1860 geen eigen toneelgezelschap. De voorstellingen werden onder meer gegeven door de bespelers van de Haagse Schouwburg: een Hollands en een Frans gezelschap. (Haverkorn van Rijsewijk 1882, p. 345) |
|
23 |
drie concertzalen: Rotterdam bezat één algemene concertzaal, Harmonica in de Bierstraat; voorts kwam Eruditio Musica bijeen in het lokaal van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Mogelijk beschikte ook het Genootschap ter Bevordering van Toonkunst over een eigen ruimte. (Register [1838], 218-220) |
|
30 |
maakte... partijtje: speelde zijn vaste spelletje kaart. |
|
40 |
lantarenvuller: de man die de olielampen van de stadsverlichting bijvult (nvj, p. 339). |
|
|
|
263 |
4 |
toer: gekruld stukje vals haar. |
|
4 |
schotschmerinossen: van geruite wollen stof. |
|
33 |
Saturnus: Romeinse god, geïdentificeerd met de Griekse god Kronos die zijn nageslacht verslond. |
|
35 |
oppasser: iemand die kleine huishoudelijke bezigheden verricht, boodschappen doet enz. |
|
|
|
264 |
10 |
Erasmiaansche stad: Rotterdam, de stad waar de beroemde humanist Desiderius Erasmus (ca. 1496-1536) werd geboren. |
|
16 |
artikelen van hed. geloof: grondstellingen van Haar Edeles geloofsbelijdenis. |
|
21 |
Napoleon Buonaparte: Napoleon i Bonaparte (1769-1821) was in ballingschap op het afgelegen eiland Sint-Helena overleden. In 1815 was hij van een eerdere ballingschap teruggekeerd en nog enige maanden aan de macht geweest voordat hij definitief verslagen en verbannen werd. Hij werd in 1840 herbegraven in de Dôme des Invalides te Parijs. |
| |
| |
264 |
22 |
dat niets de harten... van anderen: Il n'y a rien qui refroidit tant que l'enthousiasme des autres (nvj, p. 375). De bron van dit citaat is niet gevonden. |
|
24 |
uit een open reden: in een plotselinge opwelling (nvj, p. 378). |
|
36 |
ondermeester: lagere leerkracht. |
|
37 |
nabuurschap: omgeving. |
|
|
|
265 |
22 |
primus: beste van de klas (nvj, p. 302). |
|
23 |
Latijnsche school: school die voorbereidde op de universiteit, voorloper van het gymnasium (zie ook nvj, p. 301-302). |
|
28 |
prijsuitdeeling: tweemaal per jaar werden de leerlingen van de Latijnse School bevorderd naar een hogere klas. De beste leerlingen kregen een in een zgn. prijsband gebonden boek met opdracht door de curatoren. (Spoelder 1978, p. 106 e.v.) |
|
29 |
gratiassen: dankbetuigingen aan de curatoren van de Latijnse School voor ontvangen geschenken (zie ook nvj, p. 362). |
|
36 |
promotie: bevordering naar een hogere klas op de Latijnse School. |
|
39 |
Acide Witse... pryzia: de correcte formule is: Accede Witse, et accipe praemium, d.w.z. Treed nader Witse, en ontvang een prijs. Acide Witse betekent zoveel als zure Witse. (nvj, p. 347) |
|
|
|
266 |
5 |
rok: lange jas met panden; in de negentiende eeuw de gewone mannendracht. |
|
7 |
dat hij niet wist thuis te brengen: hoewel hij zelf niet wist waarom hij lachte. |
|
10 |
patte de canard: eendenpoot. |
|
11 |
zoo'n eerst fatje: zo'n echt pronkertje. |
|
18 |
niets... sieraad: niets dan louter een sieraad. |
|
|
|
267 |
27 |
ex merâ conjecturâ: (Latijn) bij loutere gissing (nvj, p. 359). |
|
38 |
opstrijden: tegenspreken. |
|
|
|
268 |
13 |
overluid: hardop. |
|
15 |
Salomo: koning van Juda en Israël van 972-932, in de Bijbel (o.a. 1 Koningen 3:16-28) voorgesteld als een wijs rechter. |
|
15 |
niet: niets. |
|
22 |
Med. Cand.: medicinae candidatus: (Latijn) kandidaat in de medicijnen. |
|
36 |
levensverdriet: melancholie. |
|
41 |
Leesmuseum: sociëteit met leeszaal (nvj, p. 328). |
| |
| |
269 |
6 |
Lloyds-list: Mercantile and Shipping Gazette and Lloyd's List: periodiek waarin allerlei gegevens met betrekking tot de zeevaart (aankomst en vertrek, averij en schipbreuk) gepubliceerd werden. |
|
6 |
Oost-Indische Courant: een krant onder deze naam bestond niet in die tijd. |
|
7 |
Heerenboekje: boekje met gegevens over de bezigheden en adressen van voorname inwoners van een stad, over verschillende openbare en particuliere instellingen en gegevens op het gebied van handel, post en vervoer. |
|
8 |
Letteroefeningen: Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen, tijdschrift, opgericht in 1760, sinds 1813 geleid en uitgegeven door Jacob Wijbrand Yntema (1779-1858). De vooruitstrevende jongeren waren met de zelfvoldane, conservatieve geest waarin Yntema het blad redigeerde, niet erg ingenomen. Zij kregen in 1837 een eigen spreekbuis in De Gids, waaraan ook Beets enige bijdragen heeft geleverd. (Zie ook nvj, p. 313) |
|
11 |
Gids: De Gids, algemeen cultureel tijdschrift dat voor het eerst in 1837 verscheen. Het verzette zich bij monde van de letterkundige Everhardus Johannes Potgieter (1808-1875) en de historicus Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink (1811-1865) tegen de evocatie van de Middeleeuwen in de historische roman en sprak zich uit voor thematisering van aan de zeventiende eeuw ontleende stoffen (zie ook nvj, p. 312-313). |
|
13 |
Jan: prototype van de ideale zeventiende-eeuwse Hollander door Potgieter aan zijn landgenoten voorgesteld in Jan, Jannetje en hun jongste kind. Dit verhaal verscheen in 1842 in De Gids en is gedateerd december 1841 (Groenewegen 1890, p. 83), Gerrit Witse is gedateerd 1840 maar werd voor het eerst in 1851 gepubliceerd in de derde druk van de Camera Obscura. Wellicht is deze passage een latere toevoeging. |
|
15 |
Leeskabinet: Het Leeskabinet. Mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, letterkundig tijdschrift dat voor het eerst verscheen in 1834 (zie ook nvj, p. 314). |
|
16 |
Boekzaal der Geleerde Wereld: tijdschrift dat voor het eerst verscheen in 1705. Het was een predikantenorgaan dat veel kerkelijk nieuws bevatte (nvj, p. 313, 352). |
|
19 |
Van der Hoek: Christiaan Catharinus van der Hoek (1793-1876), boekhandelaar en bibliotheekhouder aan de Breestraat te Leiden sinds 1822 (Luger 1978, p. 128; nvj, p. 365). |
| |
| |
269 |
20 |
Hazenbergen: in de Leidse boekhandel en uitgeverij waren verschillende leden van de familie Hazenberg werkzaam (Dongelmans 1988, p. 154; Van de Velde 1988, p. 63-67, 69-70; nvj, p. 365). |
|
23 |
nieuwtjes: nieuwe werken. |
|
26 |
Victor Hugo's Ruy Blas: Victor Marie Hugo (1802-1885), vooraanstaand Frans dichter en prozaschrijver. Ruy Blas (1838) is een van zijn historische drama's. (nvj, p. 384) |
|
27 |
klevend: klemmend. |
|
32 |
‘het paradijs van Nederland’: citaat niet gevonden. |
|
33 |
de blinde Moens: Petronella Moens (1762-1842), dichteres en romanschrijfster, was vanaf haar vierde jaar blind. |
|
|
|
270 |
16 |
ellewinkels: winkels in textielwaren. |
|
40 |
z ed.: Zijne Edelheid (plechtstatig). |
|
|
|
271 |
6 |
heele vrouw: gereserveerde vrouw (nvj, p. 364). |
|
24 |
de Oost: Nederlands Oost-Indië. |
|
|
|
272 |
23 |
cabretten handschoenen: handschoenen van fijn geitenleer (zie ook nvj, p. 354). |
|
28 |
departement: locatie. |
|
40 |
een fijn wit en rood: een blanke doorschijnende huid. |
|
|
|
273 |
2 |
zwak apollinische: weinig robuuste. |
|
10 |
eenloopend gezel: vrijgezel. |
|
15 |
Narcissus: ijdeltuit. Narcissus is in de Griekse mythologie de verpersoonlijking van het zelfbehagen. |
|
16 |
schutterigheid: drukte, beweeglijkheid. |
|
|
|
274 |
39 |
appelbijtsters: in het bijbelboek Genesis at Eva, de eerste vrouw, tegen Gods uitdrukkelijk bevel, een appel van de verboden boom. Als straf werd zij met Adam uit het paradijs verdreven (Bijbel, Genesis 3:1-24). |
|
|
|
275 |
3 |
onafhankelijk inkomen: inkomen uit een vermogen dat iemand financieel onafhankelijk maakt. |
|
10 |
fachingerwater: Duits mineraalwater, uit bronnen bij Fachingen aan de Lahn. |
| |
| |
275 |
12 |
in de schaduw gezien: als schaduwbeeld. |
|
12 |
Lodewijk den xvide: Lodewijk xvi Augustus (1754-1793), koning van Frankrijk van 1774 tot 1792 |
|
|
|
276 |
3 |
blanc-manger: zoet nagerecht. |
|
10 |
niet te hoog... niet te laag: zodanig dat de hiërarchische tafel-schikking in acht wordt genomen: de hoogste plaatsen (het dichtst bij gastheer en gastvrouw) zijn de meest eervolle. (De tafelschikking van mevrouw Witse voldoet overigens niet aan deze norm: zie dl. 1, p. 276 r. 31 e.v.) |
|
13 |
verwikkelde... 1830): volgens Hildebrand raakte het woord pas in gebruik tijdens de ‘verwikkelingen’ met het in opstand gekomen België in 1830 (nvj, p. 394). |
|
27 |
overscharige: boventallige (normaal alleen in combinatie met dieren of dingen). |
|
|
|
277 |
8 |
Conticuere omnes: (Latijn) allen deden er het zwijgen toe. Citaat uit de Aeneis (ii, 1) van de Romeinse schrijver Vergilius (70-19 v. Chr.) (zie ook nvj, p. 355). |
|
10 |
verpoosd: aangenaam onderbroken. |
|
14 |
Het ‘verre de vin après la soupe’: het glas wijn na de soep. |
|
23 |
Corsair van Lord Byron: The Corsair (1814), versvertelling van George Noel Gordon, lord Byron (1788-1824), Engels romantisch dichter met grote Europese uitstraling. |
|
23 |
Notre Dame van Victor: Notre-Dame de Paris (1831), beroemde historische roman van Victor Hugo. |
|
24 |
Gedenkschriften van Walter Scott: John Gibson Lockhart publiceerde in 1837-1838 de Memoirs of the life of Sir Walter Scott, de Schotse dichter en romanschrijver (1771-1832) die een zeer grote invloed op de Europese letterkunde uitgeoefend heeft. |
|
24 |
Jocelyn van Lamartine: Jocelyn (1836) van Alphonse Marie Louis Prat de Lamartine (1790-1869), Frans dichter, prozaschrijver en politicus. Hij was de grondlegger van de Franse romantische lyriek. |
|
25 |
Maltravers van Bulwer: de roman Ernest Maltravers (1837) van Edward Bulwer Lytton (1803-1873), populair Engels romanschrijver. |
|
27 |
favori: lieveling. |
|
28 |
toertje: uitstapje. |
|
37 |
blijkbaar in: blijkend uit. |
| |
| |
278 |
11 |
savante: vrouw die zich op haar geleerdheid laat voorstaan. |
|
20 |
gesnap: gebabbel. |
|
41 |
Blooheid: schuchterheid. |
|
|
|
279 |
17 |
domig: vochtig (zie ook nvj, p. 357). |
|
|
|
280 |
1 |
philippines: amandelen met twee pitten. |
|
2 |
het verbond werd aangegaan: twee personen eten elk een van de twee amandelpitten en maken daarbij een afspraak - doorgaans om elkaar bij de eerstvolgende ontmoeting met ‘Bonjour, Philippine’ te begroeten. Degene die de afspraak het eerst nakomt krijgt iets van de ander. |
|
17 |
epulae lautae: (Latijn) tafelweelden (nvj, p. 359). |
|
18 |
gemerkt: in aanmerking genomen. |
|
20 |
de haven van Morpheus in te drijven: in slaap te vallen. Morpheus is de Griekse god van de dromen. |
|
40 |
Beronicius: Petrus Johannes Beronicius (overl. 1673), messenslijper, schoorsteenveger, maar ook dichter en leraar in de klassieke talen. Hij kwam aan zijn einde doordat hij dronken in een sloot belandde. (Zie ook nvj, p. 350-351) |
|
41 |
lap: dronkaard. |
|
|
|
281 |
7 |
‘Hier leit... in water.’: grafschrift van de hand van de blijspel-dichter Diedrik Buisero (ca. 1640-1708) opgenomen in P. Rabus, De weergalooze dichter P.J. Beronicius (Rotterdam 1691) (zie ook nvj, p. 350-351, 353). |
|
16 |
beide medicijnen: dode en levende medicijnen naar analogie van de beide rechten: Romeins en hedendaags recht (zie ook nvj, p. 305, 354. |
|
28 |
ulevelletjes: suikerwerk, vroeger meestal ingevouwen in een gekleurd papiertje met een rijmpje erop. |
|
31 |
driegulden: zilveren munt ter waarde van drie gulden. |
|
34 |
hiëroglyphen: op de papiertjes waren een soort rebussen afgedrukt: kalveren = veaux (vos, Frans: uw), heggen = hayes (est, Frans: is) (Acket en Schröder 1947, p. 259). |
|
38 |
‘tafellestje’... Hooft): ‘Tafellestjes [desserts] van godinnen / Die de zaedzaemheit [het verzadigd zijn] verwinnen’. Regel 21 en 22 van ‘Op 't wtkoomen der dichten van H. Constantijn Hujghens’ van de dichter P.C. Hooft (1581-1647) in het eerste deel van de Lyrische poëzie (editie P. Tuynman en G.P. van der Stroom. Amsterdam 1994, p. 375). |
| |
| |
282 |
6 |
‘Nu of nooit!’: deze woorden werden waarschijnlijk gebezigd naar aanleiding van de laatste kans die koning Willem i wilde wagen om het afgescheiden België op de knieën te dwingen. Hij beantwoordde de eedsaflegging van Leopold i van België met een militaire actie die later bekend werd als de Tiendaagse veldtocht (2 tot 12 augustus 1831). Deze had geen succes, maar pas in 1839 werd de afscheiding officieel met een vredesverdrag bekrachtigd. |
|
8 |
zoo ver als 't voeten had: zo goed en zo kwaad als het ging. |
|
16 |
gros-de-naples: zware zijden stof, oorspronkelijk uit Napels. |
|
40 |
omberen: omber: een kaartspel voor drie personen, terwijl gewoonlijk een vierde persoon toeziet. |
|
|
|
283 |
3 |
bostontafeltjes: kaarttafeltjes waaraan boston wordt gespeeld: een kaartspel voor vier personen. |
|
15 |
ombre: omber: de persoon in het omberspel tegen wie de andere spelers spelen. |
|
21 |
eene kleur [...] gerenonceerd: een (gevraagde) kleur niet bijgespeeld. |
|
22 |
voles [...] gemaakt: slagen gehaald. |
|
23 |
sans-prendres [...] gewonnen: het spel gewonnen hebbend zonder kaarten bij te kopen. |
|
28 |
wrijfpaal: slachtoffer. |
|
33 |
des duivels prenteboek: het kaartspel. |
|
35 |
whist: partner bij het whisten, een kaartspel voor vier personen. |
|
39 |
vinnig: boosaardig. |
|
|
|
284 |
7 |
obstineerde zich: hield hardnekkig vol. |
|
8 |
poppen... Esther: figuren (heer, vrouw, boer) in het kaartspel. De naam van Sara, de vrouw van aartsvader Abraham, betekent prinses, David was koning van Israël en Esther een wees die echtgenote (en daardoor koningin) werd van de Perzische koning Ahasverus. |
|
10 |
‘malheureux au jeu, heureux en mariage’: ongelukkig in het spel, gelukkig in het huwelijk. |
|
12 |
bostonkaartje: kaartje met tabellen voor de ingewikkelde winstberekening in het bostonspel. |
|
17 |
toertje: rondje. |
|
|
|
285 |
17 |
Hufeland: Christoph Wilhelm Hufeland (1762-1836), Duits arts en hoogleraar in de medicijnen (zie ook nvj, p. 291). |
| |
| |
285 |
21 |
tabel... veranderen ziet: tabel waarin een kikker in 24 beeldjes in de Apollo van Belvédère (een kopie van een beeld van deze god uit de klassieke oudheid) verandert. Hildebrand laat overigens de gedaanteverwisseling in omgekeerde volgorde plaatsvinden. De bedoelde tabel is opgenomen als plaat xlvi en xlvii tussen pag. 322 en 323 in het vierde deel van J.G. Lavater (1741-1801), Essai sur la Physiognomie (Den Haag 1803). (Zie ook nvj, p. 391-392) |
|
40 |
in spijt van zijn knevelbaard: ondanks diens krijgshaftige uiterlijk. |
|
|
|
286 |
3 |
zoekend advocaat: advocaat zonder praktijk. |
|
13 |
patent: vergunning die men moest bezitten om een bedrijf of beroep uit te oefenen en waarvoor men een bepaalde belasting betaalde. |
|
26 |
chirurgijn majoor: niet volledig bevoegd militair geneeskundige. |
|
29 |
‘geruusch... moeren’: plastische beschrijvingen van allerlei lichamelijke ongemakken. Knoeperingen (r. 30) van knoeperen: telkens knappen. De stijgende moeren (r. 33) zouden duiden op opstijgingen van de baarmoeder (Beets 1924, p. 12). |
|
39 |
sibyllijnsche bladen: bladen uit de Sibyllijnse boeken: een verzameling Oudromeinse orakels afkomstig van de Sibille van Cumae, een profetes. Zij werden in tijd van nood op bevel van de senaat geraadpleegd. |
|
40 |
artsenijmengers: apothekers. |
|
|
|
287 |
3 |
bloedzuigers: vooral bij militaire artsen was het onttrekken van bloed met behulp van bloedzuigers een populaire therapie bij tal van ziektes (zie ook nvj, p. 351). |
|
5 |
schrollen: schimpen. |
|
5 |
‘non missurae cutem’: non missurae cutem nisi plena cruoris hirudones: (Latijn) bloedzuigers laten de huid niet los, tenzij dan vol van bloed. In de Ars poetica (r. 476) van de Romeinse dichter Horatius (65-8 v.Chr.) komt deze zin in het enkelvoud voor (zie ook nvj, p. 376). |
|
8 |
buitenpatiënt: patiënt buiten de stad. |
|
9 |
Sprankendel: sprank = beek. |
| |
| |
288 |
17 |
Oolik: slecht. |
|
18 |
Heeroom: gemoedelijke benaming voor een priester, niet noodzakelijk een familielid. |
|
|
Bijvoegsel der derde uitgave tot de narede en opdracht aan een vriend |
289 |
10 |
‘Frustra cum morte pugnabis’: (Latijn) vergeefs zult ge de dood bekampen (nvj, p. 361). |
|
11 |
‘Exspecto crisin’: (Latijn) ik wacht de crisis af (nvj, p. 359). |
|
12 |
doe gij uw plicht: de priester moet het heilig oliesel, het sacrament der zieken toedienen. Dit sacrament is bestemd voor degenen die in stervensgevaar verkeren. |
|
15 |
hittewagen: wagen getrokken door een klein soort paard of pony. |
|
21 |
Zij ligt van haarzelve: zij is flauwgevallen. |
|
|
|
290 |
7 |
paternoster: rozenkrans. |
|
10 |
gevaarlijk: in levensgevaar. |
|
35 |
opschieten: vooruitschieten. |
|
|
|
291 |
10 |
bijdehandschen: linker. |
|
15 |
Cetera desunt: (Latijn) de rest ontbreekt (nvj, p. 354). |
| |
Bijvoegsel der derde uitgave tot de narede en opdracht aan een vriend
pagina |
regel |
|
292 |
7 |
‘Nieuwe Vertooningen’: in de Narede bij de tweede druk van 1840 worden ‘Nieuwe Vertooningen van de Camera Obscura’ aangekondigd (dl. 1, p. 151). |
|
11 |
incidere ludum: (Latijn) ophouden te spelen. |
|
12 |
instrument: nl. de pen. |
|
13 |
Sommige... gedaan heeft: in de jaren veertig kwam bij Beets de nadruk te liggen op stichtelijke en huiselijke poëzie en op theologisch werk, met name preken. Zijn literaire vrienden en bewonderaars betreurden dit, zijn religieuze geestverwanten juichten het toe. |
|
15 |
nec lusisse pudet: (Latijn) men schaamt zich niet gespeeld te hebben. |
| |
| |
293 |
22 |
lusisse pudet: (Latijn) men schaamt zich gespeeld te hebben (zie ook nvj, p. 373). |
|
23 |
voor 't eerst... opstellen: in de derde druk werden aan de Camera toegevoegd: ‘De familie Kegge’, ‘Gerrit Witse’ en ‘'s Winters buiten’. Zie verder de Inleiding. |
|
27 |
le mérite de l'à-propos: de verdienste van de actualiteit. |
|
29 |
Il faut... date: Men moet boeken beoordelen, rekening houdende met de tijd waarin ze geschreven zijn. De uitspraak wordt toegeschreven aan de Franse schrijfster Madame de Staël (1766-1817). |
|
32 |
geestigers: met meer geest. |
|
37 |
minbeduidende: weinig betekenende. |
|
|
|
293 |
17 |
kinderen te worden: toespeling op de vele plaatsen in het Nieuwe Testament waar de gelovige wordt vergeleken met het onbevangen kind. |
| |
Laatste bijvoegsel (zevende uitgave)
pagina |
regel |
|
294 |
12 |
‘vertooningen’: toespeling op de camera obscura-vertoningen als kermisattractie. |
|
25 |
zegel... gezet: het is bezegeld. |
|
35 |
geringe luidjes: arme drommels. |
|
|
|
295 |
7 |
buiten-patiënten: patiënten buiten de stad. |
|
17 |
Basterdnachtegalen: de enigszins op de nachtegaal lijkende maar schel zingende heggenmussen. |
|
32 |
In Memoriam Abrahami Scholl van Egmond. M[edicinae] D[octor]. Nat[us] iv Oct[obris] mdcccx. Denat[us] xxxi Mart[ii] mdccclxxi.: (Latijn) Ter herinnering aan Abraham Scholl van Egmond. Doctor in de medicijnen. Geboren 4 oktober 1810, overleden 31 maart 1871. |
|
36 |
Multis ille bonis flebilis occidit; Nulli flebilior quam mihi: (Latijn) ‘Zijn dood gaf velen braven stof tot weenen, Met grooter smart dan mij, niet eenen!’ Citaat met verandering van tibi (u) in mihi (mij) uit de Carmina (i, 24, 25) van de Romeinse dichter Horatius (65-8 v.Chr.) (nvj, p. 375). |
| |
| |
| |
Vooruitgang
pagina |
regel |
|
299 |
|
‘Vooruitgang’ was het eerste stuk van Beets onder het pseudoniem Hildebrand. Het verscheen aanvankelijk in het oktobernummer van De Gids 1837 en werd door de Leidse hoogleraar Jacob Geel (1782-1861) onbarmhartig neergesabeld in de ‘Voorrede’ van Onderzoek en phantasie (1838). In ‘Voorbericht, zesde druk, 1864’ (zie dl. 1, p. 11) schrijft Beets dat hij daar een nooit gepubliceerd weerwoord op geschreven heeft (zie ook Dyserinck 1903, p. 45-46 en Van den Berg 1990b). Geel heeft in het openbaar altijd beweerd dat hij niet wist wie er achter het pseudoniem Hildebrand schuilging, maar in zijn overtrokken aanval op het conservatieve standpunt van Hildebrand had hij het wel degelijk op Beets zelf gemunt (Van den Berg 1985 en 1989a). |
|
5 |
Klein, klein... te grof: dit motto stond niet bij de eerste publicatie van ‘Vooruitgang’ in De Gids (1837, Mengelingen, p. 345-351); wel bij de tweede, in Proza en poezy (1840, p. 1-13). Beets ontkende later (nvj, p. 370) dat het motto een steek was naar een criticus die klein van postuur was. Die criticus was de Leidse hoogleraar Jacob Geel. Over het bekende kinderversje van het motto zelf: zie nvj, p. 370. |
|
13 |
moeder de Gans: vertaling van het bekende sprookjesboek Contes de ma mère l'Oye (1697) van de Franse schrijver Charles Perrault (1628-1703) (zie ook nvj, p. 375). |
|
13 |
laarzen van zeven mijlen: in Perraults sprookje ‘De schone slaapster in het bos’ (ook wel ‘Doornroosje’) komt een dwerg voor met zevenmijlslaarzen. Ook in het sprookje ‘Klein duimpje’ worden zevenmijlslaarzen gebruikt. |
|
14 |
onuitwischbare... sleutel: uit het sprookje ‘Blauwbaard’ uit Moeder de Gans. |
|
15 |
stroom van rozen... dochter: uit het sprookje ‘De feeën’ uit Moeder de Gans. |
|
16 |
historie van Roodkapjen: een van de sprookjes die Perrault opnam in zijn Moeder de Gans. |
|
22 |
‘Vader Jacob en zijne kindertjes’: Vader Jakob en zijne kindertjes (1805), een schoolboekje van de krantenuitgever en -redacteur Matheus van Heyningen Bosch (1773-1821) (nvj, p. 393). |
|
23 |
‘de Brave Hendrik’: titel van een zeer populair schoolboekje van de onderwijzer Nicolaas Anslijn Nz. (1777-1838) uit 1809. In |
| |
| |
299 |
|
1837 was er een veertiende druk van verschenen. Op 18 september 1838 schreef Beets een pamflet met een lofrede op Anslijn en zijn schoolboekje De brave Hendrik: Nicolaas Beets, Nicolaas Anslijn, Nic.zoon. Een woord aan allen die den Braven Hendrik gelezen hebben. (Saalmink 1991-1992; nvj, p. 352) |
|
25 |
‘Raadgevingen en Onderrigtingen’: een vijfdelig leesboekje ‘voor kinderen ten dienste der scholen’ van N. Anslijn Nz., waarvan de eerste druk in 1811 verscheen en dat in de negentiende eeuw diverse keren herdrukt werd (nvj, p. 382). |
|
27 |
uitgaaf... half Hollandsch: in de achttiende eeuw verschenen verschillende drukken van de Vertellingen van Moeder de Gans, bij diverse uitgevers, waarbij de Franse en Nederlandse tekst tegenover elkaar afgedrukt zijn (Albers 1969). |
|
29 |
als een jachthond behangen: met ezelsoren. |
|
31 |
‘Zuster Anna... niets komen?’: citaat uit het sprookje ‘Blauwbaard’ uit Moeder de Gans. |
|
n1 |
boutade: geestige uitval. |
|
|
|
300 |
18 |
engeltjes... mensch geven: dergelijke voorbeelden van deugdzaamheid waren geliefd in negentiende-eeuwse kinderlectuur. |
|
20 |
groote mannen... pasklaar gemaakt: in het begin van de negentiende eeuw verschenen er populaire boekjes zoals de tweedelige Galerij van beroemde mannen en vrouwen in Nederland, door eene vriendin der jeugd (Amsterdam, 1821) en het driedelig werk van N. Anslijn Nz. Nederlandsche voorbeelden van deugd. Een leesboek voor de schooljeugd (Leyden, 1831-1837), waarin roemrijke of deugdzame personen beschreven werden ter lering van de jeugd. |
|
24 |
‘Ik wil... maar opheffen’: de theoloog en schrijver Johannes Hendricus van der Palm (1763-1840) schreef in de inleiding van zijn Bijbel voor de jeugd (1811-1824) op p. 3: ‘Gij merkt, dat ik u niet vernederen wil, maar u eerder opheffen, en gevoel van uwe eigen waarde u wil inboezemen.’ |
|
29 |
jokken: onwaarheid. |
|
30 |
katten [...] die spreken konden: uit ‘De gelaarsde kat’, een sprookje uit Moeder de Gans. |
|
31 |
moei: tante. |
|
31 |
uit een pompoen eene koets kan maken: uit het sprookje ‘Assepoester’ uit Moeder de Gans. |
|
n1 |
Baculus: letterlijk ‘stok, knuppel’, aanduiding voor Johannes |
| |
| |
300 |
|
Kneppelhout (1814-1885), medestudent van Beets. Schrijver, vooral bekend door zijn onder het pseudoniem Klikspaan geschreven Studenten-Typen (1839-1841) en Studentenleven (1841-1844). (nvj, p. 311) |
|
n2 |
De fabelen van Gellert: de Fabeln und Erzählungen (1746-1748) van de Duitse schrijver Christian Fürchtegott Gellert (1715-1769) moraliseren in de geest van de verlichting. Van de uit 1772 daterende Nederlandse vertaling Fabelen en vertelsels verschenen in de negentiende eeuw nog enige herdrukken. Verscheidene fabels waarschuwen voor stank voor dank, sommige andere bespotten vrouwelijke ondeugden. |
|
|
|
301 |
1 |
‘wie aan... beroofd is!’: verwijzing naar de slotregels van ‘Klaasje en Pietje’ van Hieronymus van Alphen (1746-1803) in de Kleine gedichten voor kinderen (1778-1782). De zwarte man is een omschrijving van de duivel. |
|
5 |
het physiek-mogelijke: wat natuurlijk mogelijk is (tegenover het bovennatuurlijke). |
|
9 |
der jeugd: voor de jeugd. |
|
10 |
zinnen en zintuigen: rede en waarneming. |
|
15 |
volksnatuurkunde: gepopulariseerde natuurkunde. Toespeling op Volksnatuurkunde, of Onderwijs in de natuurkunde voor mingeoefenden: tot wering van wanbegrippen, vooroordeel en bijgeloof uit 1811 van Johannes Buijs (1764-1838). Een tweede druk verscheen in 1831. |
|
21 |
Swedenborg: Emanuel Swedenborg (1688-1772), Zweeds natuuronderzoeker en filosoof, ontwierp een eigen visionaire geloofsleer waarin hij o.a. de wereld der geesten (afgestorvenen) beschreef (nvj, p. 291). |
|
22 |
Balthazar Bekker: Balthasar Bekker (1634-1698), protestantse dominee te Amsterdam die in zijn boeken (o.a. De betooverde wereld (1691-1693)) het bijgeloof aan duivels, heksen en spoken bestreed (nvj, p. 350; aldaar Becker). |
|
22 |
Mille et une nuits: Duizend-en-één-nacht, titel van een verzameling oude oosterse vertellingen (anekdotes, wonderverhalen). De eerste Franse uitgave (in een gekuiste versie) van Antoine Galland (1646-1715) (in 12 delen, 1704-1717) was de basis voor andere Europese bewerkingen. (nvj, p. 374-375) |
|
23 |
een onzer eerste mannen: J.H. van der Palm las dagelijks na het eten, voor zijn dutje uit Les Mille et une Nuits (nvj, p. 375). |
| |
| |
301 |
24 |
tooverballetten: balletten met mysterieuze effecten. |
|
24 |
Faust: een in sagen, volksvertellingen en poppenspelen bekende tovenaar en duivelskunstenaar, hoofdfiguur uit het gelijknamige drama (1808 (dl. i) en 1832 (dl. ii)) van de Duitse schrijver Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). |
|
25 |
Samiël: ‘de Zwarte Jager’, een boze geest uit Der Freischütz (1821), populaire opera van de Duitse componist Carl Maria von Weber (1786-1826), op tekst van Johann Friedrich Kind (1768-1843) (zie ook nvj, p. 385). |
|
25 |
Cheval de Bronze: het bronzen paard uit de opera Cheval de Bronze (1835) van de Franse componist Daniël François Esprit Auber (1782-1871), met tekst van Augustin Eugène Scribe (1791-1861), kon met zijn berijder door de lucht vliegen (zie ook nvj, p. 354). |
|
27 |
verziering: fantasie. |
|
28 |
Brisemontagne: reus of wildeman uit een of ander sprookje, waarvan Beets zelf later niet meer wist waar hij die vandaan had (nvj, p. 353). |
|
28 |
Schoone Slaapster: ‘De schoone slaapster in het bos’ (Doornroosje) is een sprookje uit Moeder de Gans. |
|
29 |
Rijstebrij-berg en Luilekkerland: Luilekkerland is het sprookjesland waar de gebraden duiven iemand in de mond vliegen en dat men alleen kan binnengaan door zich door een rijstebrijberg heen te eten. Het verhaal is al vanaf de Middeleeuwen in verschillende versies in Europa bekend en o.a. opgetekend door de Duitse taalkundigen Jacob Ludwig Karl Grimm (1785-1863) en zijn broer Wilhelm Grimm (1786-1859). |
|
34 |
minne: vrouw die (in plaats van de moeder) het kind zoogt. |
|
39 |
Zóóveel voor de kinderen: tot zover wat de kinderen betreft. |
|
40 |
opdekken: onthullen. |
|
|
|
302 |
1 |
l'Heureux temps que celui de ces fables: die gelukkige tijd van de fabels. Hij doelt op de tijd waarin men, naar hij zegt, in zijn kasteel bij de open haard luisterde naar verhalen over goede geesten en kabouters. Citaat uit de versvertelling ‘Ce qui plaît aux dames’ van Voltaire (1694-1778), waarmee de bundel Contes de Guillaume Vadé (z.p., 1764) geopend wordt (vs. 415; zie verder nvj, p. 364). |
|
3 |
uitgekleed hebben: genadeloos ontleed hebben. De rationalist |
| |
| |
302 |
|
Voltaire stond toentertijd bij velen te boek als cynisch ontmaskeraar van mythen en schone schijn. |
|
5 |
dorado's: eldorado's. |
|
6 |
natuurlijke historie en physica: biologie en natuurkunde. |
|
8 |
vogel feniks: Griekse mythologische vogel (Phoenix), die na duizend jaar geleefd te hebben in een nest van amber (welriekende hars) verbrandt om uit de as als nieuwe Phoenix tevoorschijn te komen. |
|
9 |
salamander... in het vuur ademende: volgens het volksgeloof kon de salamander in het vuur leven. |
|
10 |
palmboom... gedrukt wordt: verwijzing naar de Latijnse spreuk ‘palma sub pondere crescit’ (de palmboom groeit tegen de verdrukking in). |
|
11 |
éénhoorn: de eenhoorn is de schilddrager van het wapenschild van het Engelse koningshuis. |
|
12 |
basiliscus: draakachtig dier in de Grieks-Romeinse mythologie. |
|
12 |
Monsieur le Baron de Buffon: George Louis Leclerc, graaf de Buffon (1707-1788), Frans natuuronderzoeker en schrijver van o.a. het biologische standaardwerk Histoire naturelle génerale et particulière (36 dln., 1749-1789). |
|
20 |
padden zijn niet vergiftig: volgens het volksgeloof waren padden zeer giftig. |
|
20 |
diamant in het voorhoofd: de zgn. paddensteen, in feite een versteende tand van de zeewolf, werd vroeger beschouwd als afkomstig uit het voorhoofd van een pad. |
|
21 |
schoone allegorie: namelijk dat wat oppervlakkig gezien weerzinwekkend is, een kostbare kern kan bevatten. |
|
22 |
Jona: de oudtestamentische profeet Jona krijgt van God de opdracht om de stad Ninevé aan te klagen. Hij probeert voor die opdracht te vluchten, maar wordt op eigen verzoek overboord gezet als het schip waarmee hij reist in een storm terecht komt. Hij wordt dan opgeslokt door een grote vis, waar hij drie dagen in verblijft (Bijbel, Jona 1 en 2). |
|
22 |
ooievaars dragen hunne zwakke ouders [...] op den rug: in de klassieke oudheid en in de vroegchristelijke traditie was de ooievaar het symbool van de kinderlijke dankbaarheid. Men dacht dat de jonge ooievaars hun ouders verzorgden. |
|
23 |
Aeneas: stamvader van de Romeinen. Vergilius vertelt van hem o.a. het verhaal dat hij Troje ontvluchtte met zijn vader op zijn rug. |
| |
| |
302 |
23 |
de olifanten... de apen: de bioloog Jan van der Hoeven (1801-1868) vermeldt in 1835 over olifanten dat zij een hoge leeftijd bereiken, opmerkzaam zijn, een goed geheugen hebben en veel kunnen leren. Van apen zegt hij dat ze in veel opzichten helemaal niet op mensen lijken (Van der Hoeven 1835, p. 178 en 194). |
|
24 |
dat de jakhalzen... opsporen: dat de jakhalzen die 's nachts in horden jagen een prooi zouden opsporen voor de lui geachte leeuwen. |
|
27 |
Ichthyosauri: uitgestorven grote vishagedissen. |
|
28 |
Mastodonten: uitgestorven olifantensoort. |
|
33 |
natuurlijke en kunstmatige stelsels: de Zweedse natuuronderzoeker Carl Linnaeus (1707-1778) had een eenvoudig, kunstmatig systeem uitgedacht om planten te ordenen, gebaseerd op de voortplantingsorganen; de Zwitserse botanicus Augustin Pyramus de Candolle (1778-1841) maakte een nieuwe, uitvoeriger beschrijving van het plantenrijk volgens een natuurlijk systeem, gebaseerd op zo groot mogelijke vormovereenkomst. |
|
38 |
Göthe... banvloek trof: op verschillende plaatsen, zowel in zijn wetenschappelijke als in zijn literaire werk, spreekt de Duitse schrijver en natuuronderzoeker Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) zijn wantrouwen uit jegens optische hulpmiddelen. Bijvoorbeeld in Maximen und Reflexionen: ‘Mikroskope und Fernröhre verwirren eigentlich den reinen Menschensinn.’ (Goethe, Werke, Band xii, p. 430). In Wilhelm Meisters Wanderjahre (1807-1821) schrijft hij: ‘Ich habe im Leben überhaupt und im Durchschnitt gefunden, dass diese Mittel, wodurch wir unseren Sinnen zu Hülfe kommen, keine sittlich günstige Wirkung auf den Menschen anüben. Wer durch Brillen sieht, hält sich für klüger als er ist.’ (Goethe, Werke. Band viii, p. 120) |
|
|
|
303 |
9 |
oxygeen-mikroscoop: rond 1820 ontwikkelde microscoop die gebruikmaakt van een lichtbron waarbij kalk aan het gloeien wordt gebracht door een mengsel van waterstof en zuurstof (oxygeen). |
|
12 |
lampet: waterkan bij waskom. |
|
16 |
griffioen: fabeldier, half adelaar, half leeuw. |
|
19 |
heirlegers: legermachten, zeer grote menigten. |
|
21 |
Hatem: Hatim at-Ta'ij (gestorven 605), Arabisch opperhoofd en dichter, voor de Arabieren een symbool van vrijgevigheid, edelmoedigheid en gastvrijheid (zie ook nvj, p. 297). |
| |
| |
303 |
23 |
alleven: het algemene en oneindige leven van de natuur als geheel (een begrip uit de pantheïstische filosofie). |
|
24 |
tornooi: toernooi. |
|
33 |
Boom der Kennis: boom der kennis van goed en kwaad: boom in de Hof van Eden waarvan Adam en Eva niet mochten eten. Toen zij dat toch deden, werden ze door God uit het paradijs verdreven (Bijbel, Genesis 2 en 3). |
|
34 |
‘Edammer Seemaremin’: een zeemeermin die, volgens een oud verhaal, via de Zuiderzee in het Purmermeer terechtgekomen zou zijn. Na gevangen te zijn leefde zij op het land, werd te Haarlem opgevoed en stierf als christen (zie ook nvj, p. 387-388). |
|
35 |
Ziedaar voor de natuur: tot zover de natuur. |
|
n1 |
Bertolotto met zijn ‘Industrielles’: L. Bertolotto, ‘Signor Bertolotto’, negentiende-eeuwse kermisreiziger met een vlooientheater. Zijn ‘Industrielles’ zijn dus vlooien (zie ook nvj, p. 293-294). |
|
n1 |
Maatschappij... Matigheids-genootschap: ironische toespeling op de vele verenigingen die zich in de negentiende eeuw bezighielden met volksopvoeding en drankbestrijding. |
|
n1 |
Infusiora: infusiediertjes, eencellige diertjes. |
|
|
|
304 |
3 |
Sardanapalus: Griekse vorm van Assurbanipal (Asjsjoer-bānapli), koning van Assyrië van 668 tot 627 voor Christus. In een Griekse legende komt Sardanapalus als een verwijfde lafaard naar voren. Uit historisch onderzoek is gebleken dat de vorst een beschermer van wetenschap en kunst, een goed militair leider en een groot jager was. |
|
4 |
Médecin malgré lui: in het 2e bedrijf, scène 4 van het toneelstuk Le médecin malgré lui (1667) van de Franse toneelschrijver Molière (1622-1673) spreekt Sgaranelle, de zogenaamde dokter, in hoogdravende termen tot zijn patiënt. Deze zegt dan dat hij meent dat het hart links zit en de lever rechts. Daarop antwoordt Sgaranelle: ‘Ja, dat was eerst ook zo: maar wij hebben dat alles veranderd, en we zullen nu voor de geneeskunde een geheel nieuwe methode opstellen.’ (OEuvres de Molière, Parijs 1881, dl. vi, p. 80) (nvj, p. 374) |
|
5 |
bij voorbeeld: verbeeld je (gallicisme: par exemple). |
|
5 |
Diogenes: Diogenes van Sinope (ca. 400-324 v.Chr.), Grieks wijsgeer, zou in een ton geleefd hebben, als voorbeeld van zijn |
| |
| |
304 |
|
levensopvatting dat de mens genoegen moet nemen met een bestaansminimum. |
|
7 |
wolvin... zoogde: volgens een Romeinse sage zouden de stichters van Rome, de tweelingbroers Romulus en Remus, gezoogd zijn door een wolvin. |
|
8 |
gemeen vrouwspersoon: vrouw van lichte zeden. De ontmythologisering van het verhaal van Romulus en Remus was gebaseerd op het gegeven dat het Latijnse lupa behalve wolvin ook lichtekooi kon betekenen (Beets 1924, p. 13). |
|
8 |
David... groot: David versloeg, voordat hij koning van Juda werd, de reus Goliath. David was de kleinste zoon van Isaï, Goliath mat ‘zes ellen en een span’ (Bijbel, 1 Samuel 16:11, 17:4). |
|
9 |
het Hebreeuwsche [...] a.b.c.: het Hebreeuws heeft andere lettertekens, dus een geheel ander alfabet dan het Romeinse. |
|
10 |
Erasmus: Desiderius Erasmus (ca. 1469-1536), beroemd humanist. |
|
11 |
czaar Peter te Zaandam: Peter i, de Grote (1672-1725), Russisch tsaar, verbleef voor hij in 1697 vier maanden op de werf van de Oost-Indische Compagnie werkte, acht dagen incognito in Zaandam, waar hij bij gewone mensen thuis at en als scheepstimmerman werkte. |
|
15 |
heerlijke gezangen: wellicht wordt hier gedoeld op de Ilias en de Odyssee die volgens sommige commentatoren eerder beschouwd moesten worden als de schriftelijke vastlegging van oudere volksverhalen dan als het werk van één auteur, de Griekse dichter Homerus (achtste eeuw v.Chr.). Het is ook mogelijk dat er gezinspeeld wordt op de lange tijd voor echt versleten Gaelische ‘zangen van Ossian’ uit de derde eeuw, die de Engelse dichter James Macpherson (1736-1796) rond 1760 ‘vertaald’ had. |
|
16 |
Leonidas: koning van Sparta van 488 tot 480 v.Chr., verdedigde met driehonderd Spartanen en zevenhonderd Thespiërs de pas van Thermopylae een tijdlang tegen de inval van Xerxes, tot allen gesneuveld waren. |
|
18 |
St. Ursula: volgens een middeleeuwse legende was Ursula een Britse koningsdochter, die de gelofte van maagdelijkheid had afgelegd en per schip met elfduizend maagden Engeland ontvluchtte om aan een huwelijk met een heidense prins te ontkomen. Bij Keulen stierven allen de marteldood door de Hunnen, die de stad belegerden. Het getal elfduizend (in plaats van elf?) |
| |
| |
304 |
|
is vermoedelijk door een leesfout ontstaan: M = Martyres, martelaressen, en niet de m van duizend. |
|
21 |
Tasso: Torquato Tasso (1544-1595), Italiaans dichter aan het hof van de toen bloeiende stad Ferrara. Met zijn overgevoelige natuur veroorzaakte Tasso aan het hof incidenten die er uiteindelijk toe leidden dat hij in 1579 voor zes jaar in de gevangenis terechtkwam. |
|
21 |
Petrarca: Francesco Petrarca (1304-1374), Italiaans schrijver, zag op Goede Vrijdag in 1327 in de kerk een meisje dat hij zijn leven lang als Laura bezongen heeft. |
|
23 |
geestig: geestrijk. |
|
23 |
de historie... men overeenkomt: volgens Hildebrand een citaat uit het werk van de Franse schrijver Bernard le Bovier de Fontenelle (1657-1757), die vooral bekend is als popularisator van wetenschappelijke en wijsgerige onderwerpen (nvj, p. 365). |
|
35 |
medailles slaan... oden maken: toespeling op de negentiende-eeuwse overvloed aan penningen en gelegenheidslyriek ter herinnering aan belangrijke voorvallen. |
|
39 |
romaneske: dichterlijke. |
|
40 |
nemen [...] te biecht: vermanen. |
|
|
|
305 |
4 |
‘Daer was... bedroeft waren,’: beginregels van het sprookje ‘De schone slaapster in het bos’ (Doornroosje) van Charles Perrault uit Moeder de Gans. |
| |
Het water
pagina |
regel |
|
306 |
|
Beets dateerde ‘Het water’ op 9 januari 1838. Zijn verwijzing naar de weersomstandigheden in de regels 6 tot 10 klopt. In mei 1837 vroor het 's nachts en viel er nog sneeuw en hagel. Pasen 1837 viel op 26 en 27 maart (maar was daarmee een vroege Pasen) en op 25 maart was er nog sneeuw gevallen. Het was in het hele land nog volop winter en de koude hield aan tot in april. Rond oudjaar 1837 lag de temperatuur tussen de 6 en 8 graden. De winter van 1837-1838 begon pas op 6 januari 1838: het tijdvak van 11 tot 20 januari is mogelijk het koudste tiendagentijdperk ‘aller tijden’ geweest. (Buisman 1984, p. 202-204) |
|
5 |
in spijt van Newton en Herschel: ondanks de natuurwetten zo- |
| |
| |
306 |
|
als die door de Engelse wis- en natuurkundige Isaac Newton (1642-1727) en de Engelse astronoom van Duitse afkomst Frederick William Herschel (1738-1822) zijn blootgelegd. |
|
7 |
barbier: kapper speciaal voor het scheren. |
|
7 |
komeet van Halley: komeet, genoemd naar haar ontdekker, de Engelse astronoom Edmond Halley (1656-1742), die in het najaar van 1835 zichtbaar was geweest. Volgens het volksgeloof brengen kometen veranderingen teweeg (zie ook nvj, p. 371). |
|
11 |
narde: met een (n)arrenslee reed. |
|
19 |
den winter van Vijfënnegentig: de winter van 1794-1795 was zeer streng (Buisman 1984, p. 181-182). |
|
20 |
‘toen er... kachels waren’: sinds de zeventiende eeuw waren er wel (aardewerken) kachels, maar pas later werd het open haardvuur meer en meer vervangen door gietijzeren kachels (zie ook nvj, p. 369). |
|
20 |
ik verhef mij op: ik ben trots op. |
|
20 |
de koude van Drieëntwintig: op 11 november 1822 begon een van de strengste winters van de negentiende eeuw met in de laatste week van januari 1823 temperaturen van -21 graden (Buisman 1984, p. 193-195). |
|
24 |
‘kaartje van vlijt’: elke dag kon een leerling op de school van Pieter Johannes Prinsen (1777-1854) als bewijs van vlijt of goed gedrag een kaartje verwerven. Twintig kaartjes gaven recht op een prijs (zie ook nvj, p. 300). |
|
25 |
middelmaat schrift: manier van schoonschrijven. |
|
25 |
op en tusschen de lijn: het betreft hier zgn. waterlijnen, iets lichtere lijnen in handgeschept papier (nvj, p. 373). |
|
37 |
‘Een telg der zon in sneeuwkleedij’: vertaling van ‘The snow-clad offspring of the sun’, een regel uit de vierde strofe van ‘The Prisoner of Chillon’ (1816) van de Engelse dichter George Noel Gordon, lord Byron (1788-1824). Beets publiceerde een vertaling (‘De gevangene van Chillon’) in Gedichten van Lord Byron (Haarlem, 1835). (nvj, p. 358) |
|
|
|
307 |
8 |
het Noorden: benaming voor de Scandinavische landen. |
|
14 |
‘daden in de vuisten’: ‘Met Zeelands moed in 't hart en daaden in de
vuisten’, citaat van J. le Francq van Berkhey (1729-1812) uit
Het verheerlijkt Leyden, bij het tweede eeuwgetijde van des- |
| |
| |
307 |
|
zelfs heuchlijk ontzet in den Jaare mdlxxiiii(Leiden 1774, p. 145). (nvj, p. 355) |
|
38 |
bevrozen: bevroren. |
|
|
|
308 |
10 |
Cooper... zoete water: in het tweede hoofdstuk van de roman The Pilot (1823) van de Amerikaanse schrijver James Fenimore Cooper (1789-1851) (nvj, p. 355) zegt een oude zeeman: ‘For my part, I was born on board of a chebacco-man, and never could see the use of more land than now and then a small island, to raise a few vegetables, and to dry your fish.’ (Albany 1986, p. 21) |
|
12 |
om den wil van: ten behoeve van. |
|
23 |
vier hoofdstoffen: vier elementen, aarde, water, vuur, lucht. |
|
37 |
‘de hemelen... en vergaan’: citaat uit de Bijbel, 2 Petrus 3:10, waar een voorstelling wordt gegeven van de dag des oordeels als de aarde zal vergaan. |
|
|
|
309 |
8 |
zoomen: oevers. |
|
14 |
lust het mij: heb ik er plezier in. |
|
14 |
toeven: verblijven. |
|
30 |
vlotten: dobberen. |
|
32 |
Geest der wateren: watergeest: mythologisch, vaak boosaardig wezen dat in het water zou wonen. |
|
|
|
310 |
7 |
vloed: rivier. |
|
26 |
‘'t Misvormde lijk van 't uitgebloeide Schoon’: citaat uit de ‘Inleiding tot de Hymne Voorzienigheid’ van Isaäc da Costa (1798-1860) uit het tweede deel van zijn Poëzie (Leiden 1822, p. 48). |
|
|
Wat is me een krijg, gevoerd door menschenzonen,
en ondersteund door machteloze Goôn?
Wat, heel deze aard, en 't geen zy nog kan toonen?
't Misvormde lijk van 't uitgebloeide Schoon! |
|
29 |
noemde het water valsch: in The Winter's Tale van William Shakespeare (1564-1616) spreekt Leontes, de koning van Sicilië, in de tweede scène van het eerste bedrijf over zijn zoon de woorden: |
|
|
[...]; women say so,
That will say anything: but were they false
As o'er-dy'd blacks, as wind, as waters, false |
| |
| |
310 |
|
As dice are to be wish'd by one that fixes
No bourn 'twixt his and mine, yet were it true
To say this boy were like me. |
|
|
[...], vrouwen zeggen dat,
Die alles zeggen. Maar al zijn zij valsch
Als rouw van onecht zwart, als wind, als water;
Valsch als een teerling, dien een man zich wenscht,
Die 't mijn en dijn niet scheidt; toch is het waar,
De jongen lijkt op mij. |
|
|
(De Werken van William Shakespeare. Vertaald door L.A.J. Burgersdijk. Derde druk (Leiden z.j.), dl. ii, p. 628) |
|
35 |
hybridisch: tweeslachtig (nvj, p. 368). De Leidse hoogleraar Jacob Geel (1782-1862) gebruikt het woord in zijn kritiek op ‘Vooruitgang’ (zie de inleiding bij dit verhaal op p. 219 van dit deel) om het tweeslachtige (‘goede ernst en verkeerde luim’) van dat opstel aan te geven. |
|
38 |
nijdige: vijandige. |
|
|
|
311 |
13 |
Buiten: niet in de stad. |
| |
Begraven
pagina |
regel |
|
312 |
|
Dit opstel, ernstig en gedragen van toon, is wellicht een bewerking van een preek die Beets als proponent heeft gehouden. Het dorpje O. wordt door Beets in Na vijftig jaar (nvj, p. 377) geidentificeerd als Overveen. |
|
9 |
doodswa: lang soort hemd. |
|
14 |
onding: iets dat geen waarde meer bezit. |
|
25 |
heeft men met ... gedaan: is men klaar met. |
|
29 |
menschelijkheid: mensheid. |
|
37 |
eerlijke: fatsoenlijke. |
|
38 |
den Engelschman: de filosoof en jurist Jeremy Bentham (1748-1832), die wenste te bewerkstelligen dat het individu in alles zoveel mogelijk met het welzijn van anderen rekening zou houden. |
|
41 |
op... gewerkt heeft: na het verbod op begraven in de kerk van 1825 werden van gemeentewege overal begraafplaatsen aangelegd en verminderde de tot dan toe belangrijke rol van de kerk |
| |
| |
312 |
|
bij het begraven. Het Burgerlijk Wetboek van 1838 regelde formaliteiten zoals de toestemming tot het begraven van overledenen. |
|
|
|
313 |
1 |
‘minder omslachtig’: vanaf het eind van de achttiende eeuw versoberden de begrafenis- en rouwgebruiken die voor de nabestaanden vaak hoge financiële lasten met zich meebrachten. |
|
12 |
naar sterren en wormen en welkende bloempjes: verwijzing naar de sentimentele poëzie van achttiende-eeuwse dichters als Rhijnvis Feith (1753-1824). |
|
14 |
worm [...] seraf: worm en seraf (engel) waren bekende attributen in de sentimentele poëzie. |
|
15 |
lange witte zakdoeken: gebruikt door huilebalken, in de rouwstoet vooroplopende aansprekers, die deze zakdoeken stijf tegen de ogen drukten en voortdurend snikten. |
|
17 |
De thermometer daalde van Bloedwarmte tot Vorst: de thermometer volgens Fahrenheit (1686-1736) had op de schaalverdeling drie ijkpunten, waarvan het hoogste werd aangegeven met de term bloedwarmte (de lichaamstemperatuur van een gezonde man) en het laagste met de term vorst. |
|
21 |
Byron: George Noel Gordon, lord Byron (1788-1824), Engels romantisch dichter met grote Europese uitstraling. |
|
24 |
‘Ik wil niet... bij mijn baar’: tweede helft van de derde strofe van Beets' vertaling van het gedicht ‘Euthanasia’ (1811) van Byron in Parisina en andere gedichten van Lord Byron (Haarlem 1837) (nvj, p. 368). |
|
29 |
‘O, weggerukte in schoonheids bloei’: titel en eerste regel van Beets' vertaling van het gedicht ‘Oh! Snatch'd away in beauty's bloom’ (1815) van Byron in Parisina en andere gedichten van Lord Byron (Haarlem 1837). |
|
32 |
de leer der onsterfelijkheid: het christendom kent de mens een sterfelijk lichaam maar een onsterfelijke ziel toe. |
|
33 |
Openbaring: namelijk de Bijbel, waarin God aan de mens de onsterfelijkheid van de ziel heeft geopenbaard. |
|
|
|
314 |
28 |
besluiten: omsluiten. |
|
37 |
wier bloed het cement der kerk is: uitdrukking gebaseerd op een uitspraak van de kerkvader Cyprianus (ca. 200-258): ‘Het bloed der martelaren is het zaad der kerk’. |
|
39 |
vernachtte: rustte. |
| |
| |
315 |
1 |
eerste christenkeizer: Constantijn i, de Grote (ca. 280-337), keizer van het Romeinse Rijk (306-337), die in 313 het tolerantie edict van Milaan uitvaardigde, waarbij het christendom als gelijkgerechtigde godsdienst erkend werd. |
|
1 |
omtrek: ruimte (nl. van het kerkgebouw). |
|
3 |
Opvolgers... heiligdom: o.a. op de synode van Braga (563) werden de dodenbijzettingen in de kerken bestreden, maar op het concilie te Mainz (813) werden ze toegestaan. |
|
11 |
het woord des levens: het levende woord van God. |
|
13 |
‘die de dooden... zij waren’: Bijbel, Romeinen 4:17. |
|
16 |
Geen bewijzen... van hun stuk brengen: vanaf het begin van de zeventiende eeuw waren er velerlei bezwaren aangevoerd tegen het begraven in de kerken: de stank van de ontbindende lijken en het ongerief door opengebroken kerkvloeren, scheurende grafstenen en verzakkingen waren argumenten om het begraven in de kerken te beperken of te beëindigen. |
|
18 |
Onze eeuw was rijp om het offer te brengen: in 1825 werd bij Koninklijk Besluit het begraven in de kerken per 1 januari 1829 verboden. |
|
26 |
wapenborden: rouwborden, gedenkborden aan de kerkmuur waarop de wapens van overledenen zijn aangebracht, soms aangevuld met enige informatie over hen. |
|
36 |
het kabinet: het regeringsbeleid. |
|
37 |
neiging: aandrift. |
|
38 |
het belgt mij niet: ik word er niet boos om. |
|
41 |
naturae se superantis opera: (Latijn) pronkstukken, daar natuur zichzelve in overtreft. Citaat, in de vertaling van Beets, uit het gedicht van Petrus Burmannus ii op het grafteken van Hugo de Groot in de Grote Kerk te Delft (nvj, p. 375). |
|
41 |
de uitgebreide vleugelen der faam: de faam is in de mythologie de godin die de daden der helden uitbazuint, afgebeeld als een vrouw met uitgespreide vleugels en een menigte ogen, oren en monden of met een bazuin. |
|
|
|
316 |
2 |
‘die weet wat er in den mensch is!’: vgl. Bijbel, Johannes 2:25: ‘want Hij zelf wist, wat in den mensch was’. |
|
6 |
die hun weervaart: die tegenover hen in acht wordt genomen. |
|
9 |
Hier - is het heilige grond. Ontbindt uwe schoenzolen: vgl. Bijbel, Exodus 3:5, Jozua 5:15 en Handelingen 7:33. |
|
13 |
‘Eben Haëzer; tot hiertoe heeft ons de Heer geholpen’: Bijbel, 1 Samuel 7:12. |
| |
| |
316 |
19 |
‘God te aanbidden in geest en in waarheid!’: Bijbel, Johannes 4:23, 24. |
|
29 |
gemoedelijk: gevoelige. |
|
n1 |
Zoo moesten [...] geleefd hebben: in de Brouwerskapel van de Grote Kerk te Haarlem staan de maten aangegeven van de in die stad overleden reus Daniel Cajanus (1702/1703-1749) en de te Zandvoort geboren dwerg Simon Jane Paap (1789-1828) (zie ook nvj, p. 357-358). |
|
n1 |
Een apostel... geschieden.’: Bijbel, de apostel Paulus in 1 Corinthiërs 14:40. |
|
|
|
317 |
3 |
romaneske: schilderachtige. |
|
21 |
‘gij zijt stof!’: Bijbel, Genesis 3:19. |
|
24 |
Zij zijn natuur; geen smaak!: natuur en smaak werden in de kunstleer vaak als aan elkaar tegengesteld opgevoerd, waarbij natuur voor het echte stond en smaak voor het kunstmatige. |
|
30 |
noodiger: aanspreker. |
|
35 |
huik: wijde kap, door de vrouw bij wijze van rouw gedragen. |
|
35 |
zitten de vrouwen op de kist zelve: plaatselijk gebruik waarbij de vrouwen op de kist plaatsnamen gedurende het vervoer van de kist van het sterfhuis naar de begraafplaats. |
|
36 |
leeraar: predikant. |
|
36 |
naaste betrekking: meest nabije verwant. |
|
|
|
318 |
1 |
rouwslepen: rouwstoeten. |
|
1 |
magna funera: (Latijn) plechtige begrafenissen (nvj, p. 373). |
|
2 |
mommespel: maskerade. |
|
3 |
het begraven van stadswege: sinds het verbod op het begraven in kerken en binnen de bebouwde kom was de inrichting van een kerkhof een taak van de plaatselijke overheid, die ook het gebruik daarvan diende te regelen. Dat kon inhouden dat de gemeente voorzover nodig voorzag in het transport en de teraardebestelling van de dode. |
|
11 |
rouwlaken: rouwkleed dat de kist bedekt. |
|
12 |
‘van de armen’: wanneer de nabestaanden de begrafenis-gelden niet konden opbrengen, nam de gemeente de kosten op zich. Door middel van een rouwlaken met het betreffende opschrift kon zij daarvan kennis geven (en een beroep op de betreffende regeling ontmoedigen). |
|
22 |
gekozen partij: genomen besluit. |
|
40 |
vlek: plattelandsgemeente. |
| |
| |
319 |
10 |
alsmede: eveneens. |
|
37 |
de groote en ontzaglijke dag des Heeren: de dag des oordeels, vgl. in de Bijbel Joël 2:31; Maleachi 4:5 en Handelingen 2:20. |
| |
Eene tentoonstelling van schilderijen
pagina |
regel |
|
320 |
5 |
Baculus: letterlijk ‘stok, knuppel’, aanduiding voor Johannes Kneppelhout (1814-1885). Schrijver, vooral bekend door zijn onder het pseudoniem Klikspaan geschreven Studenten-Typen (1839-1841) en Studentenleven (1841-1844) (nvj, p. 311). |
|
5 |
klein boekje: L'Ere Critique ou l'Art et le Culte, Utrecht 1837 (zie ook Kamerbeek 1953). |
|
7 |
dat zij... geplaatst: dat haar aard en functie worden miskend. |
|
17 |
Zij is... gekregen: klassieke verwijten aan de (Franse) romantiek. |
|
18 |
ophakkerig: brallerig. |
|
21 |
tentoonstellingen van schilderijen: sinds 1808 werden in Nederland, vooral in de grote steden, verkooptentoonstellingen van schilderijen van levende meesters gehouden. De organiserende commissies trachtten een zo goed mogelijk aanbod te realiseren maar slaagden daarin niet altijd door het steeds groter wordend aantal tentoonstellingen. (Hoogenboom 1993, p. 147) |
|
23 |
fantastisch [...] onderzoek: toespeling op de titel van de verzamelbundel van de Leidse hoogleraar Jacob Geel (1789-1862) Onderzoek en phantasie (1838). |
|
24 |
laat ons uit de laagte opkijken: Beets geeft de Griekse tekst van Plato (ca. 428-347 v.Chr.) in een voetnoot en vertaalt deze in Na vijftig jaar: ‘Alsof, wanneer iemand, middenop den bodem der zee wonende, zich inbeeldde bóvenop de zee te wonen en, door het water heen, de zon en de andere hemellichamen ziende, de zee voor de hemel hield, enz.’ (zie ook nvj, p. 397). |
|
27 |
nuttigheden... lezingen: toespeling op de lezingencultuur van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen; in 1838 telde het Nut 231 departementen (Mijnhardt en Wichers 1984, p. 360). |
|
29 |
Kruseman: Jan Adam Kruseman (1804-1862), vooral bekend als portretschilder (nvj, p. 371). |
|
29 |
Schotel: Johannes Christiaan Schotel (1787-1838), zeeschilder (nvj, p. 310). |
| |
| |
320 |
31 |
in lagen opgestapeld zijn: de muren van onder tot boven bedekken. |
|
33 |
weerschijnen: met weerschijn. |
|
33 |
sakken: ruimvallende jurken (zie nvj, p. 385). |
|
35 |
Schendel: Petrus van Schendel (1806-1870), schilder, vooral bekend door zijn marktscènes bij olielicht. |
|
|
|
321 |
2 |
Bloemers: Arnoldus Bloemers (1792-1844), schilder van vooral stillevens (nvj, p. 351). |
|
4 |
bijhebbend: erbij liggend. |
|
18 |
aan al... opzet door: wat ik tenslotte bekroon met. |
|
23 |
dooreengewarde nommers: kennelijk hingen de stukken niet op de nummervolgorde van de catalogus. |
|
23 |
nagekomen stukken: stukken die na de sluitingstermijn zijn binnengekomen en daardoor niet meer op de juiste plaats in de catalogus konden worden opgenomen. |
|
26 |
tableaux de genre: verzamelnaam voor interieurstukken, stillevens en diertaferelen. |
|
37 |
rok: lange jas met panden; in de negentiende eeuw de gewone mannendracht. |
|
37 |
stropje: brede zijden das (zie ook nvj, p. 287). |
|
40 |
opslagen: omslagen. |
|
|
|
322 |
3 |
volslagen: groot. |
|
4 |
kamizoolzak: zak in vest met mouwen en diepe zakken. |
|
7 |
hunne voorbeelden: de door hen vervaardigde voorbeelden. |
|
10 |
het groot Schilderboek: Het schilder-boeck (1604) van Carel van Mander (1548-1606). Moderner was de van 1816 tot 1820 verschenen Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst sedert de helft der 18de eeuw van Roeland van Eynden (1747-1819) en Adriaan van der Willigen (1766-1841) (zie ook nvj, p. 386). |
|
17 |
historie: historiestukken inclusief bijbelse en mythologische voorstellingen. |
|
19 |
crayon: krijt. |
|
25 |
Konst- en Letterbode: de Algemeene Konst- en Letterbode, weekblad dat behalve recensies, literair werk en wetenschappelijk nieuws ook mededelingen betreffende tentoonstellingen bevatte (zie ook nvj, p. 314). |
|
25 |
Handelsblad: het Algemeen Handelsblad, toen een jonge (opgericht in 1828) en moderne krant van (gematigd) liberale signa- |
| |
| |
322 |
|
tuur, vooral gewijd aan de belangen van de handel. Bevatte ook mededelingen betreffende tentoonstellingen. (nvj, p. 315) |
|
29 |
Teylers museum: oudste museum van Nederland (1778), gevestigd te Haarlem, met naast de bekende natuurwetenschappelijke collectie ook een kunstverzameling. |
|
29 |
Prinses van Oranje: in 1838 Anna Paulowna van Rusland (1795-1865), echtgenote van kroonprins Willem, de latere koning Willem ii (1792-1849). Beiden hadden een kunstverzameling; hij bracht vooral oude meesters bijeen, terwijl zij zich tot de moderne schilderkunst beperkte. |
|
30 |
met goud te beleggen: er zoveel goudstukken voor te geven als erop kunnen liggen. |
|
40 |
last op gegeven: opdracht tot kopen gegeven. |
|
|
|
323 |
2 |
zedig: bescheiden. |
|
6 |
kabinet: particuliere schilderijenverzameling. |
|
8 |
Ostade: Adriaen van Ostade (1610-1685), schilder van taferelen uit het boerenleven. |
|
8 |
passediezende: dobbelende. |
|
9 |
belet vragende: vragende of hij ontvangen kan worden. Op verscheidene schilderijen van Adriaen van Ostade is een wingerd afgebeeld die door het venster naar binnen lijkt te willen groeien. |
|
13 |
Frans Hals: Frans Hals (ca. 1585-1666), portret- en genreschilder. |
|
14 |
Van Dijck: Anthonie van Dyck (1559-1641), Vlaams schilder en etser. |
|
14 |
Rembrandt: Rembrandt Harmensz. van Rijn (1606-1669), schilder, tekenaar en etser. |
|
30 |
Flectere si nequeo Superos, Acheronta movebo: (Latijn) indien ik de hemelgoden niet vermurwen kan, ik zal die van de afgrond bewegen. Citaat uit de Aeneis (vii, 312) van de Romeinse schrijver Vergilius (70-19 v.Chr.) (nvj, p. 360). |
|
33 |
‘zenie’: genie. |
|
37 |
Apelles: Apelles (2e helft 4e eeuw v.Chr.) gold als de grootste schilder van de oudheid. |
|
38 |
tripjes: soort klompjes. |
|
|
|
324 |
4 |
Stillswijgen is een Vloeck die meer bijtt als quaed-spreken: citaat uit ‘Spijtigh swijgen’ van Constantijn Huygens (1596-1687) |
| |
| |
324 |
|
in de Koren-bloemen (editie W. Bilderdijk, Leiden 1824-5, iv, p. 6) (nvj, p. 391). |
|
18 |
Jan-Steentje: schilderij van Jan Havicksz. Steen (1625/6-1679), schilder van voornamelijk huistaferelen. |
|
34 |
Van Speyk: Jan Carel Josephus van Speyk (1802-1831), marine-officier. Als nationale held gevierd omdat hij zich tijdens de Belgische opstand, liever dan zich over te geven, voor Antwerpen met schip en bemanning in de lucht had laten vliegen. |
|
|
|
325 |
1 |
deftigen middelstand: gegoede burgerij. |
|
5 |
calèche: open vierwielig rijtuigen met twee banken tegenover elkaar en zonder bok, getrokken door een vierspan. |
|
11 |
menschen te zien: op visite te gaan. |
|
15 |
of het spel sprak: alsof de duvel ermee speelde. |
|
16 |
Prins Frederik: Willem Frederik Karel (1797-1881), prins der Nederlanden. Zoon van koning Willem i. Hij bewoonde het paleis aan het Korte Voorhout te Den Haag. (Terwen 1858, p. 210) |
|
18 |
Doelen: gebouw van het St.-Sebastiaans(schutters)gilde op de hoek van het Toernooiveld en de Korte Vijverberg. |
|
34 |
z ed: Zijne Edelheid (plechtstatig). |
|
|
|
326 |
14 |
bokken van ongerechtigheid: door de joodse hogepriester op de Grote Verzoendag met de zonden of ‘ongerechtigheden’ des volks beladen bokken die bij wijze van offer de woestijn ingejaagd werden. |
|
24 |
stoffeering: manier waarop de figuren op een schilderij zijn aangebracht. |
|
25 |
ordonnantie: compositie. |
|
35 |
serafijnen gezichtje: engelachtig gezichtje. |
|
37 |
engelsche ziekte: rachitis, veroorzaakt vergroeiingen van het beendergestel. |
|
|
|
327 |
1 |
uhlanemuts: hoofddeksel van een licht gewapende ruiter in het Duitse of Russische leger. |
|
2 |
schotschbont: bontgeruit. |
|
7 |
te keer gegaan: tegengegaan. |
|
15 |
knevelbaard: snor. |
|
25 |
beau monde: het chique uitgaanspubliek. |
|
37 |
zóózoo: onmiddellijk. |
| |
| |
328 |
1 |
Ravenzwaay: Jan van Ravenzwaay (1789-1869), veeschilder (nvj, p. 383). |
|
18 |
du bon ton: van de betere kringen. |
|
21 |
kamerheer: hoge ambtenaar aan het hof van de koning. |
|
23 |
geplekt: bont. |
|
27 |
schrijver: klerk. |
|
29 |
het fashionable uur: het uur van de ‘chic’. |
|
|
|
329 |
1 |
Narcissus: ijdeltuit. Narcissus is in de Griekse mythologie de verpersoonlijking van het zelfbehagen. |
|
8 |
ledeman: leeman: verstelbare houten pop. |
|
8 |
geaffaireerden: Frans ‘affairé’: gewichtig doenden, met ogenschijnlijk veel besognes. |
|
11 |
tuyau: kokertje om geconcentreerd naar één schilderij te kunnen kijken (nvj, p. 393). |
|
14 |
Ausstellung te Dusseldorf: de tentoonstellingen van de ‘Düsseldorfer Malerschule’ waren internationaal bekend (Die Düsseldorfer Malerschule 1979, p. 19-40 en 197-208). |
|
22 |
alter ego: (Latijn) ander ik (nvj, p. 348). |
|
24 |
keertjes: tochtjes. |
|
35 |
‘gepeupel’, dat reeds gegeten heeft: in de betere kringen was het gebruikelijk de maaltijden later te gebruiken dan in de eenvoudige milieus (Jobse-van Putten 1995, p. 190). |
| |
De wind
pagina |
regel |
|
330 |
|
Dit opstel is zeer bijbels van toon, zowel door de letterlijke citaten die in de noten worden verantwoord als door de vele bijbelallusies. |
|
8 |
opstoken: vuur opporren. |
|
9 |
epicurische: genotzuchtige. |
|
26 |
de reus der geheimenis: over de windbewegingen was in de negentiende eeuw weinig bekend (zie ook nvj, p. 396). |
|
27 |
lenden: hellingen. |
|
39 |
kampstrijd: duel. |
|
40 |
als door Sanheribs... Heeren: toen Sanherib, de koning van Assyrië (705-681 v.Chr.), Juda binnengevallen was, baden koning Hizkia van Juda en de profeet Jesaja tot God, die een engel zond die alle krijgshelden, vorsten en oversten in het leger van Sanherib doodde (Bijbel, 2 Kronieken 32:20-21; Jesaja 37:36-38). |
| |
| |
331 |
6 |
Heere! behoed hen! zij vergaan: verwijzing naar het verhaal van de storm op zee in de Bijbel (Mattheus 8:23-27), waarin de discipelen tegen Jezus zeggen: ‘Heere, behoed ons, wij vergaan.’ |
|
10 |
de stem des Heeren: in de Bijbel wordt o.a. in Genesis 3:8 de wind de stem van God genoemd. |
|
11 |
ontgrendeld rotshol: verwijzing naar de Griekse mythologie. De winden zitten opgesloten in rotsholen en wanneer een bepaalde wind moet waaien, ontgrendelt de god Aeolus de desbetreffende kerker. |
|
11 |
gonzende knots: mogelijk uit de Germaanse mythologie. |
|
12 |
losgelaten vleugelpaard: in allerlei mythologische verhalen wordt de wind voorgesteld als een wild voortstuivend, gevleugeld paard. |
|
12 |
adelaar met klappende wieken: ook de adelaar verbeeldt in mythologische verhalen vaak een stormwind. |
|
13 |
Zijn Geest... leven!: deze en volgende regels verwijzen naar het scheppingsverhaal in de Bijbel (Genesis 1). |
|
14 |
baaierd: chaos (vóór de schepping). |
|
17 |
Het was... wateren: de tekst van Genesis 1:2 luidt: ‘[...] en de Geest Gods zweefde op de wateren.’ In de noot daarbij wordt, onder verwijzing naar Deuteronomium 32:11, ten aanzien van ‘zweefde’ opgemerkt dat dit beeld voort lijkt te komen uit een gelijkenis met vogels die hun eieren uitbroeden en later beschermend boven de uitvliegende jongen hangen. De toevoeging Hebr. in de voetnoot verwijst naar de kanttekening bij Deut. 32:11, waarin de betekenis aan de hand van de Hebreeuwse grondtekst wordt verduidelijkt. |
|
20 |
In het suizen... verschijnen: in de Bijbel, Genesis 3:8, staat dat God in de avondkoelte aan Adam was verschenen. |
|
21 |
en uit den wervelwind sprekende tot Job: de laatste en zwaarste van de plagen die Job troffen, was de verwoesting van een huis met zijn kinderen erin door harde wind van over de woestijn (Bijbel, Job 1:19). |
|
24 |
discipelen: leerlingen van Jezus. |
|
25 |
‘als van eenen geweldigen gedrevenen wind’: citaat uit de Bijbel, Handelingen 2:2, waar de uitstorting van de Heilige Geest over de discipelen beschreven wordt. |
|
34 |
een wolkje, niet grooter dan uw vuist: tijdens een droogte-periode ten tijde van de Israëlitische koning Achab (874-853 v.Chr.) voorspelde de profeet Elia dat er regen zou komen: ‘Trek op, eet en drink, want daar is een geruisch van een overvloedi- |
| |
| |
331 |
|
gen regen.’ Na zeven dagen kwamen er wolken opzetten: ‘Zie, een kleine wolk, als eens mans hand, gaat op van de zee.’ (Bijbel, 1 Koningen 18:41-44) |
|
|
|
332 |
1 |
trezoren: schatten. |
|
16 |
zwatelen: zacht ruisen. |
|
18 |
den profeet... van Horeb: de levensmoede profeet Elia, trok, gemaand door een engel Gods, naar de berg Horeb en werd daar gesterkt in zijn profetenrol door een ontmoeting met God (Bijbel, 1 Koningen 19:1-18). |
|
20 |
‘En ziet... tot Elia’: citaat uit de Bijbel, 1 Koningen 19:11-12. |
|
37 |
Vreest niet - gelooft alleenlijk: woorden van Jezus tot Jaïrus, toen die werd gemaand Jezus niet lastig te vallen, omdat zijn dochtertje al was overleden (Bijbel, Lucas 8:50; Marcus 5:36). |
| |
Antwoord op een brief uit Parijs
pagina |
regel |
|
333 |
|
De brief uit Parijs aan Nicolaas Beets van Johannes Kneppelhout is samen met het antwoord van Beets van 17 januari 1839 opgenomen in Kneppelhouts Souvenir d'un voyage à Paris (Leiden 1839). Beets' tot kopij bewerkte brief werd door Johannes Dyserinck (1835-1912) in 1909 geschonken aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en wordt bewaard in de Leidse Universiteitsbibliotheek (sign. ltk 1656) (zie ook nvj, p. 349). |
|
6 |
Bleekloo: fictieve naam. |
|
8 |
coloriet: kleurgeving. |
|
8 |
Van Dijck: Anthonie van Dyck (1559-1641), Vlaams schilder en etser. |
|
9 |
Frans Hals: Frans Hals (ca. 1585-1666), portret- en genreschilder. |
|
10 |
Vaticaan: pauselijke verblijfplaats te Rome waartoe ook buitengewoon rijke musea behoren. |
|
14 |
Blok... Preveilie: naaitermen. |
|
17 |
overmits: aangezien. |
|
26 |
Avondbode: ‘een door de regeering bezoldigd, te Amsterdam in 't licht verschijnend blad (1837-1841)’ (zie ook nvj, p. 314). Het blad publiceerde ook kunstbesprekingen. |
|
27 |
Handelsblad: het Algemeen Handelsblad, toen een jonge (opge- |
| |
| |
333 |
|
richt in 1828) en moderne krant van (gematigd) liberale signatuur, vooral gewijd aan de belangen van de handel. Bevatte ook mededelingen betreffende tentoonstellingen. (nvj, p. 315) |
|
32 |
feuilleton: krantenartikel over kunst, literatuur of wetenschap. |
|
33 |
Letterbode: De Algemeene Konst- en Letterbode, weekblad dat behalve recensies, literair werk en wetenschappelijk nieuws ook mededelingen betreffende tentoonstellingen bevatte (zie ook nvj, p. 314). |
|
n1 |
Baculus: letterlijk ‘stok, knuppel’, aanduiding voor Johannes Kneppelhout (1814-1885). Schrijver, vooral bekend door zijn onder het pseudoniem Klikspaan geschreven Studenten-Typen (1839-1841) en Studentenleven (1841-1844) (nvj, p. 310-311). |
|
n1 |
beroemde treurspelspeelster Rachel: Elise Rachel, bijgenaamd Félix (1820-1858), debuteerde in 1838 als klassiek tragédienne na op tienjarige leeftijd haar carrière begonnen te zijn als zangeres in koffiehuizen. Zij werd in de gelegenheid gesteld toneellessen te volgen en was vanaf 1840 verbonden aan het Théâtre Français. Met haar talenten schonk zij nieuw leven aan het klassieke Franse treurspel. |
|
|
|
334 |
11 |
tempermes: schildersmes met afgerond uiteinde. |
|
13 |
trekpotten: theepotten. |
|
19 |
te malen: af te beelden. |
|
22 |
barbarijsche [leeuw]: inmiddels uitgestorven roodbruine leeuw met zware manen. |
|
23 |
keel: rode kleur in de wapenkunde. |
|
23 |
sabel: zwarte kleur in de wapenkunde. |
|
26 |
neb: snavel. |
|
30 |
dorstig hart: dorstig hert: veelvuldig voorkomende naam voor herbergen. |
|
30 |
troubles... tusschen 85 en 90: politieke verwarring in de jaren tachtig van de achttiende eeuw door het conflict tussen de patriotten en de Oranjegezinden. In 1787 werd door ingrijpen van Pruisen de stadhouderlijke macht tijdelijk hersteld en vluchtten vele patriotten het land uit, vooral naar Frankrijk. |
|
34 |
een groote goudsbloem... gebeten: de goudsbloem stelde ‘Oranje’ voor, de keeshond symboliseerde de patriotten. |
|
35 |
eene andere op de Engelsche natie: de patriotten waren anti-Engels gezind. |
| |
| |
334 |
38 |
't Is een toer... komen: toespeling op een bekend motief op uithangborden (zie ook nvj, p. 392). |
|
|
|
335 |
4 |
jachtbuis: jasje, gedragen bij de jacht. |
|
9 |
zenith van zijn vlucht: toppunt van zijn (schilderkundige) ontplooiing. |
|
10 |
bestek: plan van uitvoering. |
|
16 |
teffens: tegelijk. |
|
20 |
afgemaald: nageschilderd. |
|
29 |
snuift: te weten fijn gemalen tabak. |
|
29 |
halfsleets: half versleten. |
|
30 |
boelhuis: boedelveiling. |
|
38 |
eisch gegeven had: recht gedaan had. |
|
|
|
336 |
10 |
den dood van Schotel: de bekende zeeschilder Johannes Christiaan Schotel (geb. 1787) overleed op 21 december 1838 (nvj, p. 310). |
| |
Teun de jager
pagina |
regel |
|
337 |
7 |
Camp: Camperduin. |
|
9 |
Hondsbossche zeewering... onvermijdelijk zijn: eeuwenlang is de onvoldoende functionerende kustverdediging bij de Hondsbossche een onderwerp van zorg voor het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche en Duinen tot Petten geweest. In het zware stormjaar 1839 werd weer duidelijk dat de aangelegde paalwerken niet genoeg bescherming boden. Het onderwerp zal op de, doorgaans met de beroemde luisterrijke maaltijden besloten, vergaderingen een vast punt van bespreking geweest zijn. (Streefkerk 1991, p. 16; Streefkerk 1994, p. 98-99; nvj, p. 319-320) |
|
14 |
Heerlijkheid: het grondgebied van een Heer. Tot 1848 konden aan het bezit van een dergelijk stuk grond nog bepaalde (benoemings)rechten verbonden zijn. |
|
14 |
Borselens, Brederodes, en Nassaus: oude adellijke geslachten. |
|
24 |
gort: gerst. De Alkmaarse gort stond bekend als de beste Noord-Hollandse gerst (zie ook nvj, p. 362). |
|
28 |
zijn rekening met het geboomte sluiten: afscheid van het geboomte nemen. |
| |
| |
337 |
28 |
hem toeft niet anders: hem wacht niet anders. |
|
30 |
de woestijn van het Koegras: in 1817 waren de zand- en slibgronden van het Koegras, ten noorden van Callantsoog, bedijkt, om overstromingen tegen te gaan (zie ook nvj, p. 319). |
|
33 |
Schild: Oude Schild. |
|
|
|
338 |
13 |
loopen, staan, drijven, en aanbrengen: volgen, roerloos stilstaan voor, opjagen en naar de jager brengen van het wild. |
|
15 |
buis: kort jasje met twee rijen knopen. |
|
16 |
weitasch: jagerstas voor het opbergen van klein wild. |
|
16 |
hagelzak: zak om de hagel in mee te nemen (nvj, p. 338). |
|
17 |
lakensche muts: muts van laken (een geweven stof). |
|
18 |
cordon: geweerriem. |
|
19 |
een blonde zoon der Celten: volgens de traditionele opvatting waren de allereerste, voor-Bataafse bewoners van Nederland Kelten (Van der Woud 1990, p. 16). |
|
36 |
borst: knul. |
|
39 |
besten: oude vrouwen. |
|
39 |
opleukerde: opvrolijkte (nvj, p. 378). |
|
41 |
die gestellen: dat soort persoonlijkheden. |
|
|
|
339 |
13 |
telken: elke. |
|
32 |
toeterloof: fluitenkruid. |
|
33 |
duinsprank: duinbeek. |
|
|
|
340 |
7 |
geest: geestgronden achter de duinen (nvj, p. 361). |
|
9 |
reis: eens. |
|
13 |
of: af. |
|
15 |
van: door. |
|
17 |
mosschen: mussen. |
|
32 |
allegaar: allemaal. |
|
35 |
hanen: haan: hamer die op het slaghoedje neerkomt waardoor het schot afgaat. |
|
39 |
waar 't an houdt: waar het door komt. |
|
|
|
341 |
8 |
krocht: hol. |
|
18 |
het haas was vrij: de haas was niet geraakt. |
|
39 |
ooit of ooit: ooit maar een moment. |
| |
| |
342 |
4 |
knippen: vallen. |
|
14 |
haar ... veeren: lopend wild ... vliegend wild. |
|
17 |
niet te zwaar opleggen: niet te moeilijk maken. |
|
20 |
na: naar. |
|
26 |
‘Erg best’: in Hildebrands jonge jaren karakteristiek voor boers taalgebruik (nvj, p. 359). |
|
27 |
op hand: op voorhand. |
|
29 |
‘Gedaan!’: ‘Afgesproken!’ |
|
37 |
naar te staan: op te lijken. |
|
39 |
blinkerds: kale duintoppen. |
|
|
|
343 |
2 |
‘voet’: pootafdruk. |
|
6 |
laffe: vervelende. |
|
8 |
slechte: gewone. |
|
14 |
ontzaglijk: ontzagwekkend. |
|
20 |
zette het geweer in de rust: ontspande het geweer. |
|
35 |
ambachtsvrouw: bezitster van een heerlijkheid. |
|
36 |
jachtbuis: jasje, gedragen bij de jacht. |
|
|
|
344 |
17 |
in het hangen: op de helling. |
|
25 |
klucht: koppel. |
|
29 |
gevallen: neergestreken. |
|
38 |
in een kwaden naam zijn: een slechte reputatie hebben. |
|
|
|
345 |
6 |
al: wel. |
|
7 |
triomfant: triomfantelijk. |
|
23 |
wild: onrustig. |
|
|
|
346 |
4 |
jachtpaal: paal die de grens van een particulier jachtterrein aangeeft. |
|
5 |
ban: rechtsgebied. |
|
5 |
roeden: tientallen meters. |
|
23 |
trein: koppel hoenders. |
|
33 |
geloken: gesloten. |
|
40 |
‘door het snellere lood in zijn vaardige sprongen gestuit’: in de Hollandsche Duinzang (1826) (editie G. Stuiveling, Culemborg 1978, p. 56) van de hoogleraar klassieke talen en hartstochtelijk jager David Jacob van Lennep (1774-1853) staat: |
|
|
Als de haas, hoe ook snel, door het snellere lood,
Wordt gestuit in zijn vaardige sprongen, |
| |
| |
346 |
|
Of het veldhoen, verrast van een haastigen dood,
In zijn snorrende vlugt is bedwongen. |
|
|
(Zie nvj, p. 338) |
|
|
|
347 |
20 |
achterloopers: achterpoten van een haas (jachtterm). |
|
25 |
‘Ik zal me oolijk houen’: ik zal doen of ik van niks weet. |
|
41 |
Al waar: wel waar. |
|
|
|
348 |
10 |
Op eens: onverwachts. |
|
12 |
tromp: het einde van de loop van een geweer. |
|
17 |
à bout portant: van dichtbij. |
| |
De veerschipper
pagina |
regel |
|
349 |
|
Voor de hier beschreven veerschipper ‘Rietheuvel’ heeft model gestaan Johannes Rietbergen (1790-1865), bijgenaamd ‘de lange Rietbergen’, schipper op Haarlem, woonachtig te Leiden. Als student heeft Beets dikwijls van zijn dienst gebruikgemaakt (Het dagboek 1983, p. 74). Zie ook ‘Brief van Hildebrand aan schipper Rietheuvel’, dl. 1, p. 386. |
|
6 |
paskwil: bijtende parodie. |
|
7 |
de zaak der spoorwegen te bevorderen: in 1836 was er een commissie ingesteld om de mogelijkheid van de aanleg van spoorwegen in Nederland te onderzoeken. Mede door tegenwerking van behoudende kamerleden duurde het tot 1839 voordat de eerste spoorlijn (Amsterdam-Haarlem) in gebruik genomen kon worden. |
|
9 |
trekveer: veerdienst d.m.v. de trekschuit. |
|
9 |
pijpemanden... signaal: korven voor het vervoer van aardewerk pijpen. Aan de top van hoge palen dienden zij als bakens om de richting van een ontworpen spoorweg aan te wijzen. Zoals uit talloze reisbeschrijvingen blijkt, was voor buitenlanders de pijp een soort handelsmerk van de Nederlanders. (nvj, p. 323) |
|
11 |
memento mori: (Latijn) gedenk te sterven (nvj, p. 374). |
|
26 |
personeel: gezamenlijke personages. |
|
26 |
mijner academische herinneringen: van de herinneringen aan mijn academietijd. |
|
28 |
sluitmand: mand met sluiting. |
| |
| |
349 |
34 |
zijn vaderstad: Beets was in 1814 in Haarlem geboren en woonde daar tot 1833, toen hij naar Leiden vertrok om te gaan studeren. |
|
37 |
‘groen’: nieuw aangekomen student die door ouderejaarsstudenten ontgroend wordt (nvj, p. 303). |
|
37 |
studententafel op de Mare: voor studenten gereserveerde tafel in een eetgelegenheid. (Vgl. Klikspaan in de schets ‘Flanor’ in Studenten-Typen (1841), editie M. Stapert-Eggen (Utrecht/Antwerpen 1982), [319]) |
|
|
|
350 |
6 |
straks: dadelijk. |
|
8 |
sabotten: klompen (zie ook nvj, p. 385). |
|
16 |
‘Boneparte’: Napoleon i Bonaparte (1769-1821). |
|
16 |
‘Kezakken’: kozakken. |
|
18 |
korte broek: kuitbroek (rond 1840 al verouderd). |
|
39 |
vicie versie: vice versa (nvj, p. 394). |
|
41 |
na venant: overeenkomstig. |
|
|
|
351 |
1 |
ketoor: kantoor. |
|
4 |
leverei: livrei. |
|
12 |
u e.: Uwe Edelheid of Uedele; schrijfvorm. Het werd waarschijnlijk uitgesproken als uwé. |
|
15 |
egyptische duisternis: volslagen duisternis (Bijbel, Exodus 10:22). |
|
22 |
wije mouwen: aan de bovenarmen wijd opgepofte mouwen (nvj, p. 284). |
|
24 |
schanslooper: overjas zonder taille van een zeer grove bruine stof (zie ook nvj, p. 287). |
|
29 |
ouër worden... asempies van de kinderen: volgens de overlevering was het inademen van kinderadem een middel om een hoge leeftijd te bereiken (zie ook nvj, p. 349). |
| |
De schippersknecht
pagina |
regel |
|
352 |
7 |
japongordel: koord om een kamerjas. |
|
8 |
fortuin zou maken: een kans van slagen zou hebben. |
|
12 |
domestique: dienstbode. |
|
13 |
want hij was vol op de borst: want zijn luchtpijp zat vol slijm. |
|
14 |
Haarlemsche Courant: de Oprechte Haarlemsche Courant, op- |
| |
| |
352 |
|
gericht in 1656, werd in de negentiende eeuw vooral gelezen om de familieberichten. |
|
15 |
‘deszelfs’: een toespeling op het gangbare plechtig taalgebruik. |
|
18 |
ging zich laten poeieren: ging weg om zijn haar te laten poederen. |
|
34 |
opslagen: boorden (omgeslagen randen). |
|
|
|
353 |
1 |
een stadspostje: een baantje dat door de stedelijke overheid betaald wordt. |
|
10 |
beneficie: post die bij wijze van voorrecht aan iemand wordt vergeven. |
|
13 |
ik heb [...] het weer schrikkelijk weg: ik heb het weer verschrikkelijk te pakken. |
|
19 |
Schippersduvelstoejager: knecht die een schipper bij allerlei klusjes helpt. |
|
20 |
gegalonneerden: met lint- of koordvormig goud- of zilverdraad versierd. |
|
29 |
eegade: echtgenote. |
|
31 |
karrepoesmus: karpoetsmuts: ruige bontmuts (zie ook nvj, p. 369). |
|
32 |
soldatekapot: soldatenjas. |
|
33 |
rok met passement: met goud- of zilverdraad versierde lange jas met panden. |
|
38 |
heerschap: heer van stand. |
|
41 |
roerpen: helmstok of de pen waarmee de helmstok in een vaste stand wordt gezet. |
|
|
|
354 |
2 |
burgemeesterskamer: kamer in het stadhuis waar de burgemeester vergaderingen leidt of mensen ontvangt. De taken van een burgemeester waren destijds nog niet zo veelomvattend dat ze niet op één dag in de week verricht konden worden. |
|
8 |
alevel: toch. |
|
11 |
bos: bus: ambtsteken van een bode, oorspronkelijk een doosje, later een metalen plaat (nvj, p. 352). |
|
15 |
staartpruik: in de negentiende eeuw reeds ouderwetse herenpruik. |
|
23 |
viezevazen: kletspraatjes. |
|
26 |
niet en dee: niet deed. |
|
34 |
die vrouw: de vrouw. |
| |
| |
354 |
40 |
schanslooper: overjas zonder taille van een zeer grove bruine stof (zie ook nvj, p. 287). |
|
|
|
355 |
1 |
onderlaast: onlangs. |
|
1 |
temet: bijna. |
|
3 |
jagertje: geleider van het paard dat de schuit voorttrekt. |
| |
De barbier
pagina |
regel |
|
356 |
|
De barbier was niet alleen een haarknipper en baardscheerder maar ook een heelmeester met een niet-academische geneeskundige opleiding en een beperkte bevoegdheid. In deze schets wordt de draak gestoken met de pseudo-geleerdheid van een barbier die zich van potjeslatijn en de verkeerde deftige woorden bedient. |
|
5 |
Omme: aan. |
|
6 |
van den Aanzett: aanzetten is het scherpen van een scheermes. |
|
7 |
Chirurgus: Latijnse vorm van chirurgijn, de (plattelands)dokter zonder volledige bevoegdheid. De aangeschreven collega is ook barbier; de titel ‘chirurgus’ is deftig bedoeld en geeft de onvrede met de beroepsaanduiding ‘barbier’ aan (zie r. 28 e.v.). |
|
12 |
confraterlijken: collegiale. |
|
14 |
stumilus: stimulus: (Latijn) prikkel (nvj, p. 391). |
|
18 |
het manuaal: de vaardigheid. |
|
19 |
dexteriteit: handigheid. |
|
21 |
ulceratie: verzwering. |
|
22 |
secundum legum artum: secundum legem artis: (Latijn) naar de regel der kunst (nvj, p. 387). |
|
22 |
emplastri: emplâtre: trekpleister, trekzalf. |
|
29 |
de uitvoerigste woordenboeken: in het elfdelige Nederduitsch taalkundig woordenboek (1790-1811) van de Remonstrantse predikant Pieter Weiland (1754-1842) staat wel het woord barbier voor baardscherer (dl. ii, p. 292); het woord scheermeester komt er niet in voor. |
|
35 |
consideratie: aanzien. |
|
35 |
welk is het cas, dat men van ons [...] maakt: welke waarde hecht men aan ons (gallicisme). |
|
36 |
Provinciale Geneeskundige Commissiën: de Provinciale Commissiën van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht waren |
| |
| |
356 |
|
belast met het examineren van en het toezicht houden op chirurgijns, plattelandsheelmeesters, apothekers en drogisten. De activiteiten van deze commissie werden in 1818 geregeld in Besluit no. 25 van 31 mei 1818 (Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden; nvj, p. 381). |
|
37 |
ons scheermes: dat ons scheermes. Dergelijke zinsconstructies komen meer voor; onbeholpen dikdoenerij (zie ook p. 357 r. 9). |
|
39 |
de tractatie: het hanteren. |
|
|
|
357 |
1 |
alsdan: dan. |
|
4 |
kalanten: klanten. |
|
4 |
geprocreëerd: gemaakt (gallicisme). |
|
5 |
moveert: beweegt. |
|
7 |
razeeren: scheren. |
|
7 |
het harde systema: het systeem om hard over de huid te schrapen. |
|
11 |
affront: belediging. |
|
11 |
Tubal-Kains: van Tubal-Kaïn. Hij is een nazaat van Kaïn en wordt in de Bijbel de eerste smid genoemd (Genesis 4:23). |
|
12 |
détriment: nadeel. |
|
13 |
praesummeer: vermoed (gallicisme). |
|
16 |
pubertas: Latijns woord voor ‘volwassenheid’, en ook voor ‘baardharen’ als teken van de puberteit (nvj, p. 382). |
|
17 |
‘een jonge Frankrijk’: ‘barbe à la Jeune France’: ringbaardje; een modeverschijnsel in de tijd van de Camera Obscura (zie ook nvj, p. 360). |
|
19 |
printewinkels: prentenwinkels: winkels waar men prenten (etsen, houtsneden e.d.) verkocht. |
|
21 |
z ed.: Zijne Edelheid (plechtstatig). |
|
31 |
emblemata: afbeeldingen. |
|
31 |
houtsnee... zeepen: in kranten van rond 1840 komen met houtsneden geïllustreerde advertenties af en toe voor, evenals advertenties voor diverse gepatenteerde artikelen. |
|
32 |
indignatie: verontwaardiging (gallicisme). |
|
33 |
patent: geoctrooieerde. |
|
33 |
razoors: scheermessen. |
|
33 |
stroppen: aanzetriemen (om het scheermes op te slijpen). |
|
38 |
ongegraduëerden: mensen zonder een academische graad. |
|
39 |
ongepatenteerden: mensen die zonder patent (vergunning) een vak uitoefenen. |
| |
| |
358 |
3 |
abondantelijk: overvloedig (gallicisme). |
|
3 |
occasie: gelegenheid. |
|
4 |
Edelmogenden: aanduiding voor leden van hoge colleges, in dit geval het stadsbestuur (nvj, p. 320-321). |
|
5 |
faculteit: beroepsgroep, in feite uitsluitend gebruikt voor de academisch gevormde medische wereld. |
|
6 |
chagrinant: droevig (gallicisme). |
|
6 |
capittel: kapittel: hoofdstuk. |
|
7 |
exercitie: oefening. |
|
11 |
principiums noncentiums: principa nocentia: (Latijn) schadelijke kiemen (nvj, p. 381). |
|
12 |
humeuren van de athmosfeer: dampen van de atmosfeer. |
|
13 |
kinazout: kinine, een middel tegen koorts, in het bijzonder bij malaria. |
|
14 |
cureeren: genezen. |
|
15 |
sulphatis quinini: sulfas chinini: kininesulfaat, kinine. |
|
16 |
trosrazijnen: trosrozijnen, in trossen gedroogde en verpakte rozijnen. |
|
17 |
intermittentis: potjeslatijn voor intermitterende koorts, d.w.z. koorts die geregeld na een of meer dagen terugkomt. |
|
18 |
Amicissimi: Amicissime: (Latijn) beste vriend. |
|
21 |
geëffectionneerde: geaffectioneerde: toegenegen (gallicisme). |
|
22 |
Krastem: een toespeling op het beroep: krast 'em. |
|
25 |
opgezetten krokodil... hangt: tot in de negentiende eeuw was het gebruikelijk dat in de winkels van apothekers en chirurgijns een opgezette zaagvis of krokodil aan het plafond hing, waarmee de sfeer van de (in de achttiende eeuw populaire) wetenschappelijke verzamelingen van exotica moest worden opgeroepen (Schoenmakers en Jas 1993, p. 90-92). |
|
28 |
O Tempores! o Mora!: o tempora, o mores: (Latijn) o tijden, o zeden (nvj, p. 378). |
| |
De huurkoetsier
pagina |
regel |
|
359 |
5 |
de academiestad: de universiteitsstad (Leiden). |
|
6 |
réverbère: straatlantaarn (waarbij het licht via een holle, metalen spiegel wordt versterkt). |
|
8 |
Ossekop bij Rivé: gevelversiering bij een Leidse leerwinkel (nvj, p. 321-322). |
| |
| |
359 |
11 |
geen blinkende stevels meer draagt als tevoren: de karakteristieke hoge laarzen van de in Leiden gelegerde kurassiers waren kort voor 1840 afgeschaft (nvj, p. 391). |
|
12 |
Nederlandsch Atheen: de universiteitsstad Leiden, het hart van de Nederlandse cultuur. |
|
14 |
‘met de vier’: getrokken door vier paarden. |
|
18 |
foedraal: hoes om de (kostbare) vilten hoed ter bescherming bij slecht weer (nvj, p. 360). |
|
25 |
carousel beginnen te rijden: rondjes beginnen te rijden. |
|
25 |
de peer van 't stadhuis: de peervormige versiering op de toren van het stadhuis. |
|
28 |
jeune france: ‘barbe à la Jeune France’: ringbaardje; een modeverschijnsel in de tijd van de Camera Obscura (zie ook nvj, p. 360). |
|
29 |
japon: kamerjas. |
|
|
|
360 |
2 |
mackintosh: waterdichte regenjas (nvj, p. 286-287). |
|
9 |
Rijnsburger poort: Leidse stadspoort waar de weg naar Haarlem begint (nvj, p. 321). |
|
11 |
den Geleerden Man: herberg bij Bennebroek (zie ook nvj, p. 361). |
|
12 |
Kniebandjes: bandjes waarmee de pijp van een korte broek om de knie wordt bevestigd. Kniebandjes losmaken betekent hier misschien iets als ‘even de benen strekken’. |
|
14 |
buis: kort jasje met twee rijen knopen. |
|
14 |
fulpen: fluwelen. |
|
16 |
prandium: (Latijn) eerste ontbijt (nvj, p. 381). |
|
18 |
Lantarens bij klaarlichten dag: lijkkoetsen reden overdag met brandende lantaarns. |
|
23 |
schelen: lopen niet gelijk. Vóór de landelijke uniformering van de tijd werd met behulp van plaatselijk uiteenlopende methoden de lokale tijd vastgesteld, waardoor verschillen optraden (Knippenberg en De Pater 1988, p. 77-82). |
|
30 |
bijdehandsche: linker paard van een span. |
|
32 |
Zomerzorg: een toentertijd zeer bekende en drukbezochte uitspanning in het Bloemendaalse bos (nvj, p. 327). |
|
|
|
361 |
1 |
de vier der reis voorzetten: er eens een vierspan voorzetten. |
|
6 |
het complement: de groeten. |
|
9 |
De eerste tijdperken zijn doorgeloopen: de passage verwijst |
| |
| |
361 |
|
naar de zgn. nelri-serie van Cornelis Troost (1696-1750), een reeks van vijf pastellen in het Mauritshuis waarin de fasen van een drinkgelag zijn verbeeld. Elk pastel draagt een Latijnse spreuk als titel. |
|
10 |
Conticuere: van conticuere omnes (Latijn), allen deden er het zwijgen toe. Een vergissing van Hildebrand: de eerste scène heet Nemo loquebatur, niemand sprak (zie ook nvj, p. 355, 384). |
|
10 |
Rumor in casâ: (Latijn) leven in de brouwerij (zie ook nvj, p. 384). |
|
10 |
gejoechjach: gejoel. |
|
15 |
gebefte flesch: fles (goede) wijn met een los etiket dat met een draadje om de hals bevestigd is. |
|
16 |
z ed.: Zijne Edelheid (plechtstatig). |
|
28 |
pop: gulden (zie ook nvj, p. 335). |
|
30 |
na kooi: naar bed. |
| |
Het Noordbrabantsche meisje
pagina |
regel |
|
362 |
|
In augustus 1839 maakte Nicolaas Beets met zijn vriend Bernardus Gewin (1812-1873) een tocht door Brabant en Limburg (Van Rijn en Deetman [1910-1919], i, p. 41, ii, p. 377). In de tijd van de Belgische opstand, van november 1830 tot januari 1831, verbleven de Leidsche Jagers, onder wie Gewin, in Oosterhout. (Bel e.a. 1981, p. 68) Volgens Hildebrand (nvj, p. 331-332) is Keetje gemodelleerd naar Keetje van der Made, de schone dochter des huizes, later eigenares, van een logement in Oosterhout. |
|
18 |
eerteeken van den tiendaagschen veldtocht: metalen kruis, ter herinnering uitgereikt aan de deelnemers aan de veldtocht van 2 tot 12 augustus 1831 van het Noord-Nederlandse leger tegen de in opstand gekomen Belgen (Nater 1980, p. 121). |
|
20 |
post: wachtpost. |
|
22 |
Koning Lodewijk noemde het een stad: Lodewijk Napoleon Bonaparte (1778-1846), broer van de Franse keizer, van 1806 tot 1810 koning van Holland, gaf Oosterhout in 1809 stadsrechten. |
|
24 |
outerstuk: altaarstuk. |
|
24 |
Berg Calvarië: kruisigingsgroep, bestaande uit een stenen crucifix met figuren eromheen. |
|
31 |
bederven: beschadigen. |
| |
| |
362 |
31 |
zegt gij haar een galanterietje: flirt je een beetje met haar. |
|
36 |
netst: mooist. |
|
36 |
bekje: gezichtje |
|
|
|
363 |
4 |
‘Een mooie... eerlijk zijn!’: ‘Zo'n mooye meid zou in een herberg eerlyk zyn!’ Regel 8 van het tweede toneel van het toneelstuk De wiskunstenaars of 't gevluchte juffertje (1715) van Pieter Langendijk (1683-1756) (editie Van Es, Zutphen z.j.). |
|
11 |
in den tijd... lagen: in november 1830 was het Nederlandse leger met een groot aantal vrijwilligers gelegerd in Noord-Brabant ter voorbereiding op de Tiendaagse veldtocht tegen de Belgen. |
|
14 |
vrijden naar haar: dongen naar haar gunsten. |
|
17 |
à tout le monde: voor iedereen beschikbaar. |
|
21 |
falie: zwarte doek. |
|
22 |
mantille: manteltje zonder mouwen. |
|
23 |
effentjes: eenvoudig. |
|
29 |
coquette: behaagziek meisje. |
|
41 |
onkieschen voorslag: onbehoorlijk voorstel. |
|
|
|
364 |
26 |
de Leidsche Jagers: de Leidsche Vrijwillige Jagers, studenten die in 1830 gehoor gaven aan de oproep van koning Willem i om het leger te versterken. Tot augustus 1831 verbleven zij in Brabant om de grens met België te bewaken. |
| |
De Limburgsche voerman
365 |
5 |
daar: terwijl. |
|
9 |
Brabantsche kielen: blauwe kielen waren het ‘uniform’ van de Belgische opstandelingen in 1830-1831. |
|
12 |
gemeenen haard: de haard, waarbij alle bezoekers van de herberg kunnen aanschuiven. |
|
13 |
gemeenelui's: van gewone mensen. |
|
17 |
melksoep: een mengsel van meel, gekookte melk en geklutste eieren. |
|
33 |
boomen: lamoen, disselboom met twee armen, waartussen het paard gespannen wordt. |
|
38 |
haam: halsjuk. |
|
39 |
met hot en her: bij voerlieden de aanduiding van rechts (hot) en links (her of haar). |
| |
| |
366 |
3 |
een dadelijk paskwil op: feitelijk een belachelijkmaking van (nvj, p. 355). |
|
8 |
Vlerk: peudoniem van Bernardus Gewin (1812-1873), predikant en schrijver van Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne vrienden (1839-1841); hij was bevriend met Beets(nvj, p. 394). |
|
11 |
teen: (wilgen)takken. |
|
18 |
Quaadmechelen: Kwaadmechelen: plaats in Belgisch Limburg. |
|
20 |
begens: bijkans: bijna. |
|
20 |
vierdehalf uur: drie en half uur. |
|
28 |
verpoozing: ontspanning. |
|
33 |
doorzetten: inzakken. |
|
40 |
maltentig: kieskeurig. |
|
40 |
verlekkerd: verwend. |
|
|
|
367 |
4 |
den ‘veldtocht’: de Tiendaagse veldtocht (2-12 augustus 1831) van het Nederlandse leger tegen de in opstand gekomen Belgen. |
|
6 |
Leidsche studenten: de Leidsche Vrijwillige Jagers, studenten die in 1830 gehoor gaven aan de oproep van koning Willem i om het leger te versterken. Tijdens de Tiendaagse veldtocht trokken zij op 5 augustus 1831 Kwaadmechelen binnen (Bel e.a. 1981, p. 68). |
|
9 |
mogendheden: vorsten. |
|
10 |
van den Ollander: tijdens en ook nog na de Belgische opstand voelden de Limburgers zich niet verbonden met (Noord-)Nederland. |
|
10 |
de Prins van Oranje: prins Willem Frederik George Lodewijk (1792-1849), zoon van koning Willem i, en de latere koning Willem ii, had het opperbevel in de Tiendaagse veldtocht. |
|
10 |
‘den anderen Prins’: prins Frederik (Willem Frederik Karel, 1797-1881), zoon van Willem i. Nam met zijn broer Willem deel aan de Tiendaagse veldtocht. |
|
12 |
‘de mogendheid van Saksen Weimar’: hertog Bernard van Saksen-Weimar (1792-1862), luitenant-generaal en belangrijk strateeg voor de prins van Oranje in de Tiendaagse veldtocht. |
|
14 |
ontrampeneeren: vernielen. |
|
15 |
hetzij... Limburger: het onderscheid tussen Belgische en Nederlandse Limburgers was pas ontstaan in 1839, toen bij het vredesverdrag met België de provincie in tweeën werd verdeeld. Voor 1815 had Nederland in het toentertijd politiek versnip- |
| |
| |
367 |
|
perde gebied slechts enkele kleine enclaves bezeten, en vanaf 1830 had heel Limburg (behalve Maastricht) tot het gebied der opstandelingen behoord. (Geurts 1986, p. 49-56; Knippenberg en De Pater 1988, p. 26-27) |
|
18 |
bij Holland behoort: Hildebrand roert hier een beladen kwestie aan. In feite voelden de Limburgers zich qua cultuur, levensstijl en wereldbeschouwing veel meer verwant aan de omringende Duitse, Vlaamse en Waalse gebieden dan aan Noord-Nederland. Er leefde in Nederlands Limburg dan ook een sterke onvrede met de afgedwongen aansluiting bij het Noorden. (Knippenberg en De Pater 1988, p. 26-27; Geurts 1986) |
| |
De Markensche visscher
pagina |
regel |
|
368 |
5 |
Ultima Thule: mythologisch land aan het einde van de wereld (zie ook nvj, p. 393). |
|
10 |
Gouvernementshuis: huis van de gouverneur (commissaris van de koning(in)). |
|
10 |
den Doelen: oorspronkelijke plaats van samenkomst van het schuttersgilde, later ook gebruikt als ruimte voor openbare bijeenkomsten en publieke vermakelijkheden. |
|
12 |
bedelende Poolsche Jood: omdat ze van oudsher geen ambacht mochten uitoefenen, kozen naar Nederland gevluchte joden voor een beroep in de handel. De slechtere economische toestand aan het begin van de negentiende eeuw bracht velen van hen tot verpaupering, waardoor ze van de bedeling moesten leven. (Weijtens 1971, p. 160) |
|
13 |
Parijsche Armeniër: ten gevolge van veelvuldige invallen van Perzen, Arabieren en Tartaren hadden veel Armeniërs hun woongebied verlaten. Toen in 1829 bij de Vrede van Adrianopel, die een einde maakte aan de Turks-Russische oorlog, Armenië werd opgedeeld, zochten zij asiel in Europa. |
|
14 |
Het personeel: de samenstelling van de groep. |
|
22 |
wambuizen: soort lange truien. |
|
33 |
van de echt Celtische kleur: blond. Volgens de traditionele opvatting waren de allereerste, voor-Bataafse bewoners van Nederland Kelten (Van der Woud 1990, p. 16). |
|
35 |
nationale militie: dienstplichtig leger. |
| |
| |
369 |
4 |
tiert: groeit. |
|
6 |
slechte: eenvoudige. |
|
8 |
zes voet: ca. 1,80 meter. |
|
8 |
Atlassen: Atlas, een figuur uit de Griekse mythologie, streed met andere Titanen (reuzen) tegen oppergod Zeus en werd veroordeeld tot het torsen van het heelal. |
|
11 |
lichtingen voor den krijgsdienst: periodiek voor het vervullen van de militaire dienstplicht opgeroepen groepen jonge mannen. |
|
12 |
groote en kleine visscherijen: zee- en kustvisserij. |
|
13 |
Markenaar... maakt: ansjovis werd in de Zuiderzee gevangen. |
|
16 |
Heilige Drieëenheid: grondstelling van de christelijke kerk dat God bestaat uit drie personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. |
|
17 |
Voetianen en Coccejanen: volgelingen van resp. Gisbertus Voetius (1589-1676), streng orthodox en prinsgezind theoloog, en Johannes Coccejus (1603-1669), vrijzinnig en staatsgezind theoloog. |
|
22 |
Parfait... épines: likeursoorten. |
|
24 |
z ex.: Zijne Excellentie. |
|
30 |
trappen: treden. |
|
35 |
Titan: reus. |
|
38 |
firma Spandonk: destijds bekende Haarlemse poffertjeskraam (zie ook nvj, p. 390). |
|
|
|
370 |
17 |
weshalve: om welke reden. |
|
19 |
minnen: vrouwen die (in plaats van de moeder) kinderen zogen. |
|
21 |
chirurgijn: (plattelands)dokter zonder volledige bevoegdheid. |
|
22 |
enakskinderen: reuzen. |
|
24 |
welvarende: gezond. |
| |
De jager en de polsdrager
pagina |
regel |
|
371 |
1 |
polsdrager: degeen die als helper van een jager de polsstok draagt. |
|
7 |
ochtendstuk: ontbijt. |
|
10 |
Rais: reis: eens. |
|
10 |
‘Twaalf blaadjes!’: een pijpje gestopt met weinig tabak; ‘een kleintje dan!’ |
| |
| |
371 |
11 |
stalling: waarschijnlijk het ‘stalletje’: het gedeelte van de koestal dat 's zomers als leefruimte fungeert (Brandts Buys 1974, p. 371-379). |
|
11 |
krijgende: pakkende. |
|
14 |
in de rust: ontspannen. |
|
15 |
skrimpeljeuzig: scrupuleus: een beetje beducht voor. |
|
19 |
'hikt: geschoten. |
|
22 |
een dal Josaphats: plaats waar volgens de Bijbel (Joël 3:2 en 12) alle volken verzameld worden en waar het laatste oordeel uitgesproken zal worden (nvj, p. 369). |
|
25 |
dik: dikwijls. |
|
28 |
temet: bijna. |
|
31 |
‘'t zel wel lukken.’: dat zal wel gaan. |
|
33 |
sliet: lange, dunne paal. |
|
33 |
dorsch: dorsvloer, deel. |
|
39 |
ziegezagen: zigzaggen. |
|
40 |
de hond staat: staat plotseling stil, met de neus in de richting van het wild. |
|
41 |
onbepaaldst: onbeperktst. |
|
|
|
372 |
4 |
stuk: stuk land. |
|
5 |
looper: poot. |
|
5 |
een gezicht ver: zo ver het oog reikt. |
|
9 |
laadstok: stok waarmee de lading van een geweer wordt aangestampt (zie ook nvj, p. 337). |
|
14 |
Nimrod Nimrodorum: de Nimrod der Nimrods: Nimrod, een nakomeling van Cham, een zoon van Noach, wordt in de Bijbel (Genesis 10:8-9) een geweldig jager genoemd. |
|
19 |
vrij: niet geraakt. |
|
22 |
sluiten: periode dat er niet gejaagd mag worden. |
|
24 |
privatieve jacht: privé-jachtgebied. |
|
25 |
leger: verblijfplaats van een haas. |
|
26 |
rijzen: uit het leger komen (van een haas). |
|
26 |
lepels: oren van een haas. |
|
27 |
trekken: stuiptrekken. |
|
31 |
aars: anders. |
|
32 |
toen ie 't beet kreeg: toen de haas geraakt werd. |
|
33 |
laagheid: slaafsheid. |
|
36 |
rammelaar: mannetjeshaas. |
|
38 |
raizen: rijzen. |
| |
| |
373 |
1 |
venatorische: op het gebied van de jacht. |
|
5 |
voedster: vrouwtjeshaas. |
|
15 |
kooirecht: jachtmonopolie over een bepaald gebied rond een (eenden)kooi. |
| |
De Leidsche peuëraar
pagina |
regel |
|
374 |
1 |
peuëraar: iemand die met een peur (tros pieren) op paling vist, het zgn. peuren (r. 9). |
|
5 |
Een Leidenaar... wurmen vond: het anoniem verschenen gedicht ‘Wensch’ in de Leidse Studenten Almanak voor 1836 (p. 183), dat blijkens Van Rijn en Deetman ([1910-1919], ii, p. 38-39) geschreven is door Bernardus Gewin (1812-1873). |
|
5 |
Charon: veerman die volgens de klassieke mythologie de schimmen van de overledenen over de rivier de Styx zette naar het dodenrijk. |
|
15 |
sleutels van St. Pieter: de sleutels zijn een bekend attribuut van Petrus (St.-Pieter), de schutspatroon van Leiden. In het stadswapen van Leiden zijn daarom twee gekruiste sleutels afgebeeld. In de Bijbel (Mattheus 16:19) zegt Jezus aan Petrus de sleutels van het hemelse koninkrijk toe. |
|
16 |
zijn vischnet: St.-Pieter, Petrus, een van Jezus' discipelen, was oorspronkelijk visser. |
|
17 |
de stad der egyptische Farao's: in het Leidse Rijksmuseum van Oudheden, geopend in 1818 aan het Rapenburg, bevindt zich een uitgebreide egyptologische collectie, waaronder mummies. |
|
18 |
bul en bolussen: koekspecialiteiten uit Leiden. De Leidsche bul was een harde plaatkoek, de bolus een stuk gebak van meel, stroop en sukade (nvj, p. 321). |
|
21 |
totebel: kruisnet. |
|
23 |
neuswarmer: kort pijpje. |
|
25 |
bij hoog water: bij langdurige noordooster storm werd het water van de Zuiderzee via het nog niet ingepolderde Haarlemmermeer tot Leiden opgestuwd. |
|
28 |
Edelmogenden: aanduiding voor leden van hoge colleges, in dit geval de Tweede Kamer (nvj, p. 320-321). |
|
29 |
tegen... Haarlemmermeer: Leiden verzette zich tegen de droogmaking van het Haarlemmermeer (1840) omdat de verpachting |
| |
| |
374 |
|
van een deel van het viswater de stad jaarlijks tweeduizend gulden opleverde (nvj, p. 320). |
|
35 |
vischhoeken: vishaken. |
|
35 |
overkruis: kruiselings. |
|
38 |
zegen: groot visnet dat men door de gehele breedte van een sloot trekt. |
|
39 |
schakel: lang visnet met mazen waarin de vissen blijven steken. |
|
39 |
zethengels: hengels met een snoer met dwarslijnen waaraan haken met aas hangen; men zet de lijn in het water uit en haalt deze na verloop van tijd op. |
|
40 |
‘schubbig watervolk’: citaat uit de zesde strofe van het gedicht ‘Zomer’ van de dichter en geleerde Willem Bilderdijk (1756-1831) in de bundel Poëzy (Rotterdam 1822). |
|
41 |
het nop hebben: beet hebben (zie ook nvj, p. 376). |
|
|
|
375 |
1 |
langwijlig aaltje: aaltje dat niet doorbijt. |
|
2 |
leuteren: treuzelen. |
|
2 |
postje: pos: kleine baarsachtige vis. |
|
3 |
Katvisch: kleine vis. |
|
3 |
doop- en waterbaars: doopbaars: grote baars die gekookt wordt en met een eiersaus opgediend; waterbaars: niet te grote baars die zonder saus bereid wordt. |
|
6 |
‘Een hengelaar kan geen goed mensch zijn’: citaat naar de Engelse dichter George Noel Gordon, lord Byron (1788-1824) in de 106e stanza van canto xiii van Don Juan (1819-1824) (zie verder nvj, p. 364). |
|
8 |
slecht minsch: zijn excentrieke levenswijze, ook in zijn werk bezongen, bezorgde Byron bij de doorsnee burger een bedenkelijke reputatie. |
|
13 |
groene vensterglas: in de arme wijken van oude steden waren nog tot diep in de negentiende eeuw huizen te vinden met uit de zeventiende eeuw daterende groene glas-in-loodruitjes. |
|
16 |
oortjesbrood: brood dat een oortje (¼ stuiver) kostte (nvj, p. 336). |
|
19 |
karakter: type. |
|
28 |
bayadère: lang bloedkoralen halssnoer, in kwasten eindigend (zie ook nvj, p. 349). |
|
30 |
passementmaker: iemand die franje (aan kledingstukken) maakt. |
|
30 |
‘Horrible, horrible, most horrible!’: ‘O Horrible, O horrible, most horrible!’; ‘O Afschuwelijk, O afschuwelijk, allerafschu- |
| |
| |
375 |
|
welijkst!’ Woorden die de geest van Hamlets vader spreekt in de vijfde scène van het eerste bedrijf van het toneelstuk Hamlet (1600-1601) van de Engelse schrijver William Shakespeare (1564-1616), als hij vertelt hoe hij vermoord is en daardoor onvoorbereid moest sterven. (Complete Works of William Shakespeare. Oxford 1987, p. 744 r. 80) |
|
32 |
(n)alen: de (n) geeft een platte uitspraak aan. |
|
|
|
376 |
6 |
geüsurpeerden: onrechtmatig gebruikte. |
|
14 |
zoo ras: zodra. |
|
23 |
test: vuurpotje. |
|
25 |
Schiedamsch vocht: jenever. |
|
26 |
cents-koekjes: armoekoekjes. |
|
27 |
Ulyssessen: Ulysses of Odysseus was de koning van Ithaca die volgens de Griekse dichter Homerus (achtste eeuw v.Chr.) na de val van Troje tien jaar moest rondzwerven voor hij zijn vaderland weer bereikte. |
|
29 |
Penélopé's: Penelope was de echtgenote van Odysseus; zij bleef hem gedurende zijn twintigjarige afwezigheid trouw, ondanks voortdurende aanzoeken van anderen. |
| |
De Noordhollandsche boerin
pagina |
regel |
|
377 |
5 |
wijf: vrouw, echtgenote (gewestelijk, zonder minachtende klank). |
|
9 |
bleekdragen: zolang dragen dat de bloedkoralen verbleken, hun kleur verliezen (zie ook nvj, p. 351). |
|
18 |
boeken: sieraden aan het einde van de oorijzers (nvj, p. 352). |
|
19 |
daarnevens: daarnaast. |
|
25 |
papillotten legt: papieren of stoffen krulspelden inzet. |
|
25 |
friseert: het haar krult. |
|
25 |
brandt: met een hete tang het haar krult. |
|
27 |
toertje: gekruld stukje vals haar. |
|
36 |
omniet: gratis. |
|
37 |
keezer: Noord-Hollands voor kaasmaakster. |
|
38 |
in de koeien zit hij ook niet: veel kijk op koeien heeft hij ook niet. |
|
39 |
aventuur: risico. |
|
|
|
378 |
19 |
rok: lange jas met panden; in de negentiende eeuw de gewone mannendracht. |
| |
| |
378 |
29 |
werf: erf. |
|
38 |
plaat: haardvloer onder de schoorsteen. |
|
|
|
379 |
3 |
zou men het haar niet hebben aangezegd: zou men dat op het eerste gezicht niet van haar gedacht hebben. |
|
10 |
‘jong borst’: jonge knul. |
|
10 |
dien zij er nooit op heeft aangekeken: die zij nooit met het oog daarop heeft bekeken. |
|
14 |
recht staal: goed voorbeeld. |
|
16 |
anësniejen: aangesneden: ten huwelijk gevraagd (nvj, p. 348). |
|
19 |
met de Franschen: in 1812 trok de Franse keizer Napoleon i Bonaparte (1769-1821) naar Rusland met een leger van 600 000 man uit heel Europa, waaronder ook soldaten uit Nederland. |
|
21 |
kezakken: kozakken. |
|
23 |
ik wier gesteurd: er kwam een kink in de kabel. |
|
26 |
alevel: niettemin. |
| |
De Noordhollandsche boer
pagina |
regel |
|
380 |
10 |
krat: achterschot. |
|
14 |
koomenij: kruidenierswinkel. |
|
18 |
zoekt... dorp: de taken van een dorpsburgemeester waren destijds nog niet erg veelomvattend en ze werden vaak gecombineerd met functies in de waterschappen. |
|
23 |
bijzondere kosten... begraafplaats besteed: het ontwerp van de begraafplaats te Alkmaar was aan de bekende architect en tuin-architect Jan David Zocher jr. (1791-1870) opgedragen. De eerste steen voor de gebouwen werd in 1829 gelegd. Het blijft onduidelijk of de kosten voor de aanleg van deze begraafplaats buitensporig waren. De Alkmaarse archieven geven hierover geen uitsluitsel. (Rem 1993, p. 49; nvj, p. 332) |
|
30 |
‘reeken’: rijen. |
|
|
|
381 |
3 |
dat het bloed er uit moet: dat er bloed zou moeten vloeien. |
|
5 |
burries: draagbaren. |
|
11 |
armenzakje: collectezakje in de kerk. |
|
18 |
sjeezen: tweewielige open rijtuigen voor twee personen. |
|
21 |
pontekoek: pondkoek, goedkope stroopkoek die per pond verkocht werd. |
| |
| |
381 |
23 |
paardespel: circus. |
|
25 |
korstijd: kersttijd. |
|
26 |
om z ed. in rekening te valideeren: om ze bij Zijne Edelheid (de landheer) in rekening te brengen. |
|
33 |
wambuis: soort lange trui, soms voorzien van knopen. |
|
40 |
buisje met een fulpen kraag: jasje met een fluwelen kraag. |
|
|
|
382 |
13 |
een ophakker en een smijter: een opschepper en een vechtersbaas. |
|
16 |
keezer: kaasmaakster. |
|
28 |
Abtswouder boer: de dichter-boer Hubert Korneliszoon Poot (1689-1733). Hildebrand citeert de regels 43-46 van zijn gedicht ‘Akkerleven’ (1722) (Bloemlezing uit de gedichten. Editie M.A. Schenkeveld-van der Dussen, Zutphen z.j., p. 43). |
|
32 |
tas: korenschuur. |
| |
De baker
pagina |
regel |
|
383 |
6 |
titularis: bekleder. |
|
16 |
cas: geval. |
|
26 |
uitzien als een Turk: er smerig uitzien. |
|
30 |
mande: bedje. |
|
36 |
heer Jeune France: fijn meneertje. Een ‘barbe à la Jeune France’ is een ringbaardje, een modeverschijnsel in de tijd van de Camera Obscura (zie ook nvj, p. 360). |
|
|
|
384 |
3 |
glacé: zacht leren. |
|
9 |
in de luren laagt: in de luiers lag. |
|
20 |
kunstvriend: medekunstliefhebber. |
|
24 |
vuurmand: mand voor de kachel waarover kinderkleren te drogen werden gehangen. |
|
28 |
amandelstrikken: strikvormige amandelgebakjes. |
|
29 |
gij waart: u was. |
|
38 |
nu het getal... vermeerderd is: in de negentiende eeuw groeide de belangstelling voor gymnastische en sportieve oefening (zie ook r. 2-4), wat ertoe leidde dat steeds meer scholen een gymnastiekonderwijzer aanstelden (Kugel 1986, p. 73, 92-96). |
| |
| |
| |
Brief van Hildebrand aan schipper Rietheuvel
pagina |
regel |
|
386 |
|
Voor de hier beschreven veerschipper ‘Rietheuvel’ heeft model gestaan Johannes Rietbergen (1790-1865), bijgenaamd ‘de lange Rietbergen’, schipper op Haarlem, woonachtig te Leiden. Als student heeft Beets dikwijls van zijn dienst gebruikgemaakt. (Het dagboek 1983, p. 74; zie ook ‘De veerschipper’, dl. 1, p. 349) |
|
7 |
den Mottige: de pokdalige. |
|
7 |
Emeritus-Schipper: gepensioneerd schipper (emeritus was gewoonlijk aan hoogleraren en predikanten voorbehouden). |
|
14 |
stuurstoel: bank waarop de schipper zat bij het besturen van de schuit. |
|
17 |
schanslooper: overjas zonder taille van een zeer grove bruine stof (zie ook nvj, p. 287). |
|
22 |
bestevaar: oude vriend. |
|
28 |
sit venia verbo: (Latijn) veroorloof mij de uitdrukking (nvj, p. 389). |
|
36 |
op te leukeren: op te vrolijken (nvj, p. 378). |
|
|
|
387 |
5 |
gewisselijk: beslist. |
|
37 |
omnibus-lijnen: dienst met grote rijtuigen tussen verschillende stadsdelen. |
|
|
|
388 |
5 |
‘vicie versie’: vice versa (nvj, p. 394). |
|
10 |
naar de lamp riekende: gezegd van (letterkundig) werk waaraan te zien is dat er veel tijd aan besteed is. |
|
15 |
crinolines: soort hoepelrokken (nvj, p. 284). |
|
22 |
Holborn: belangrijk deel van centraal Londen. |
|
|
|
389 |
2 |
Albrecht-Beyling-tooneel: Albrecht Beyling (ook wel Allaert Beilinc), held uit de Hoekse en Kabeljauwse twisten, werd in 1425 levend begraven, nadat hij, op erewoord vrijgelaten door de Hoeken, er niet in geslaagd was een losprijs van duizend schilden te verzamelen. |
|
4 |
egyptische duisternis: volslagen duisternis (Bijbel, Exodus 10:22). |
|
21 |
passagiers... voldaan: tijdens de openingsceremonie van deze voor postzakken bedoelde ondergrondse verbinding in centraal |
| |
| |
389 |
|
Londen lieten ook enige genodigden zich in de hiervoor niet geschikte voertuigen vervoeren (Illustrated London News, 18 november 1865, p. 493 en 496) (zie ook nvj, p. 319). |
|
|
|
390 |
5 |
Sir Joseph Paxton: Joseph Paxton (1801-1865), een Engelse bouwkundige en tuinarchitect maar in Beets' voorstelling een tuinopzichter, werd voor zijn ontwerp voor het Chrystal Palace in Hyde Park te Londen in de adelstand verheven (zie ook nvj, p. 380). |
|
16 |
zonderbaren: zonderlinge. |
|
|