Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 349]
| |
aant.[De Nederlanden]De veerschipper5Ik heb zoo menigmaal in trekschuiten gevaren, dat ik in staat ben er het 6 grootste paskwil en de grootste lofrede op te schrijven. Eens heb ik er mij 7 hevig tegen uitgelaten:Ga naar voetnoot1 maar 't spijt me half. Ik geloof dat ik het deed om de 8 zaak der spoorwegen te bevorderen; uit louter ongeduld. Maar nu ik zie, 9 dat er reeds één trekveer metterdaad vervalt, en in de lucht zwevende pijpe-10manden (echt Hollandsch signaal) ook aan verscheidene andere veeren het 11 memento mori toeroepen, krijgt de zaak voor mij zulk een droefgeestig 12 voorkomen, dat ik in staat zou zijn de roef van Amsterdam naar Rotterdam 13 af te huren, om in eenzaamheid een klaaglied te schrijven over de veran-14derde tijden. Niet zoo zeer om de Schuiten spijt het mij; zij hebben te vele 15 gebreken, en er zijn betere dingen om mee vooruit te komen; maar om de 16 Schippers! Want aan hen, mijne vrienden! zullen wij verliezen. Het is een 17 goed, eerlijk, trouw en ouderwetsch slag van volk, en jammer zal het zijn, 18 als het van de aarde of, laat ik zeggen, van de wateren verdwijnt. Eerbied 19 voor hen! Heb een vasten schipper, en geef hem een mondelinge boodschap, 20 een onverzegelden brief, een groote som gelds, een kostbaar stuk meubel 21 mede; geen woord zal aan de boodschap, geen stuiver aan het geld te kort 22 komen, geen letter in den brief gelezen, geen krasjen op het kostbare stuk 23 worden gemaakt. Laat hij slechts weten wat gij aan zijne zorgen toever-24trouwt, en wees zoo gerust als of gij uw eigen zoon zondt. Hier staat uw 25 beeld mij voor oogen, trouwe Van der Velden! Gij behoort tot het vriende-26lijk personeel mijner academische herinneringen. Wiens voetstap hoorde 27 Hildebrand liever dan den uwen op de ongelijke trap van zijn nederig stu-28denteverblijf, als gij de krakende sluitmand of het welbekend koffertje, dat 29 geen adres meer noodig had, daar tegenop sleeptet en met uw vriendelijk 30 ‘compliment, en als dat de familie heel wel was’, zijn ongeduld voor-31kwaamt, dat naar den dubbelganger van den sleutel zocht, waarmee zijne 32 lieve moeder het hangslot gesloten had? Gingt gij ooit bij hem voorbij, zon-33der te hooren ‘of mijnheer ook iets te zeggen had’? Of kondt gij te eeniger-34tijd in zijn vaderstad het ouderlijk huis passeeren, zonder eventjes te gaan 35 vertellen ‘dat gij mijnheer gisteren nog hadt gezien’ en de hartelijkste groe-36ten van zijnentwege te improviseeren? - Hadt gij hem niet meer dan eens in 37 uw schuit verborgen, toen hij ‘groen’ was, totdat de studententafel op de 38 Mare was afgeloopen? En toen hij was gepromoveerd, en gij hem geluk | |
[pagina 350]
| |
aant. 1wenschtet - wat scheelde er toch aan uwe oogen, dat die bonte zakdoek niet 2 in den zak kon blijven, als gij aanmerktet, dat gij nu ‘zijn meeste koffertjes 3 wel zoudt hebben gehaald’? - Drommels, Van der Velden! het veer moest 4 niet worden afgeschaft. 5Maar behalve dezen had ik menig vriend aan het veer, die mijn koffer en 6 reiszak een kwartier uurs ver kon onderscheiden, en straks voor mij het lek-7kerste kussen uit de roef haalde, opschudde en in den stuurstoel legde, 8 bereid om, als de bodem nat was, mij het gebruik van zijn sabotten af te 9 staan. Als het eenigszins kon, zat ik in den stuurstoel, en van dezen heb ik 10 nooit iets kwaads gezegd. Ik kende de geschiedenis van al de schippers en al 11 de knechts; van hunne vroegere betrekkingen en van hunne latere weder-12waardigheden aan het veer. Elk hunner had zijne eigene verdienste in de 13 conversatie. De een wist overal eenden en hazen aan te wijzen op de lande-14rijen, die wij voorbijvoeren; de ander kon zoo gezellig op zijn pijpje smak-15ken en oude verhalen van zijn schooltijd opdisschen; de derde sprak van 16 ‘Boneparte’, en hoe bang die voor de ‘Kezakken’ moet geweest zijn, met al 17 de nauwkeurigheid van een tijdgenoot en gemeenzaam vriend. Ik herinner 18 mij den ouden Mulder, met den geverfden hoed en de korte broek; hij voer 19 altijd de volste schuiten; den langen Rietheuvel; hij was befaamd in het red-20den van drenkelingen; en zijn broeder, die ‘de Mottige’ genoemd werd, die 21 wel niet al het statige van den schippersstand had, maar een aardige, praat-22zame grappenmaker was, die een anecdote uit kon rekken, zoo vele bruggen 23 ver als gij verkoost. Indien hij het begin van dit stuk las, het zou hem erge-24ren; want ik weet dat niets hem meer verveelt, dan dat men hem en den 25 geheelen trekschuitwinkel in de toekomst beklaagt. 26‘Je zelt haast gedaan hebben, schippertje!’ zei een juffrouw in de roef, 27 onder haar bril uitkijkende, tot onzen Rietheuvel, nadat zij vruchtelooze 28 pogingen had in 't werk gesteld om een heer, die in 't hoekje zat, aan den 29 praat te krijgen. ‘Je zelt haast gedaan hebben, schippertje!’ - ‘Hoe zoo, juf-30frouw?’ vroeg de kapitein. - ‘Wel, met die Spoorwegen’ - ‘Spoorwegen! juf-31frouw da's geen duit waard. As 't anders niet was; die hebben haast gedaan. 32 Maar dat nieuwe.’ - De juffrouw wist ter wereld niets nieuwer dan spoor-33wegen, en ‘men zou er haar ook niet opkrijgen’. - ‘Ja maar,’ merkte Rietheu-34vel aan, ‘in dat nieuwe ga je wèl. Je hebt ommers wel gelezen van dien On-35deraardschen Schietblaasbalk?’ - ‘Van die wat?’ vroeg de juffrouw, haar 36 bril van den neus nemende, ‘van die wat?’ - ‘Wel, van dien Onderaardschen 37 Schietblaasbalk?’ riep de schipper, zoo hard als zijn verweerde stem ge-38doogde. ‘Heerlijk hoor! Je hebt pijpen, buizen, kanalen; onderaardsche, 39 weetje? 'k zel zeggen van Amsterdam na Rotterdam, en vicie versie; dat zijn 40 de twee grootste. Nou heb je dan ook korte, voor Halfweg, Haarlem, 41 Leiën,... dat begrijpje, na venant.’ - De juffrouw spitste de ooren en opende | |
[pagina 351]
| |
aant. 1 den mond. - ‘Best; je komt in 't ketoor; je ziet een partij luiken in de' vloer, 2 met groote letters, beschilderd; al de plaatsen, weetje, die staan der op. 3 Halfweg, Haarlem, Leiën, allemaal. Je ziet een groote schaal hangen en een 4 knecht in leverei, netjes as 't hoort, der bij. Waar mot de juffrouw nou b.v. 5 wezen? Zeg maar wat!’ Hier wachtte de verhaler op een antwoord, maar de 6 juffrouw wist niet wat ze zeggen zou, en vreesde dat het geheele verhaal een 7 strik was om hare onnoozelheid te vangen. - ‘Nou goed; as je 't dàn maar 8 weet. Ik zel maar zeggen: je mot te Rotterdam zijn. Je krijgt een kaartje. 9 Best. Belieft u maar op de schaal te stappen.’ - Hier kon de juffrouw zich 10 niet bedwingen: ‘Op de schaal, schipper?’ riep zij uit, en hare oogappels 11 werden van verbazing zoo groot als tafelborden, ‘wat mot ik op de schaal 12 doen?’ - ‘Dat zel je hooren. u e. wordt gewogen. Je bent nog al dikkig. 13 Goed. Zooveel pond, zooveel kracht op de' blaasbalk. Belieft u maar op dat 14 luikie te gaan staan. Pof! je zakt in de' grond. Ruut! daar ga je, hoor! Je ziet 15 niks niemendal as egyptische duisternis. 't Hoeft ook niet. Tien menuten! 16 knip, knap, gaan de veeren. Daar sta je weer in een ketoor; je denkt in 't 17 zelfde? Mis! Je bent te Rotterdam. Is 't waar of niet, Piet?’ 18Op dit beroep antwoordt de aangesprokene, die als knecht met den 19 Mottige vaart, niet anders dan door het hoofd te schudden en een pruimpje 20 te nemen. - ‘Piet wordt er Weger bij,’ vervolgt de schipper: ‘je kunt er de tee-21kening van zien; 't zou al lang ingevoerd wezen, me lieve juffrouw! maar 't 22 het motten wachten totdat die wije mouwen uit de mode waren. - Pietje, 't 23 wordt koud, man! je hebt je jaren. Wees niet nuffig omdat er een juffer in de 24 schuit is; trek je schanslooper an, maat; en geef mijn me zuidwester, want 'et 25 begint te regenen.’ 26‘Ja menschen!’ merkt de juffrouw aan, ‘je mag wel voor je gezondheid 27 zorgen. Ik weet niet hoe je 't uithoudt!’ 28‘Uithouën?’ zegt de schipper: ‘de juffrouw mot weten dat er geen men-29schen ouër worden as schippers en schoolmeesters. De schoolmeesters, van 30 de onschuldige asempies van de kinderen, en de schippers, van weer en 31 wind.’ |
|