Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 333]
| |
aant.[Souvenirs d'un voyage à Paris]Antwoord op een brief uit ParijsGa naar voetnoot15Eindelijk heb ik hem gezien, mijn vriend, gezien en bewonderd! Het mon-6ster van Bleekloo, de aangebedene, de gevierde, de hoop van allen, die nog 7 niet wanhopen aan den goeden smaak en den echten geest der Hollandsche 8 schilderschool; van allen, die nog gelooven in het dunne coloriet van Van 9 Dijck en het krachtig penseel van Frans Hals. Hoe zal ik u een denkbeeld 10 geven van zijn manier, van zijn talent, ik die het Vaticaan niet gezien heb, en 11 dat nog wel aan u, die geen der naaischolen van Bleekloo te vinden weet; of 12 zeg mij, kunt gij vergelijkingen maken tusschen de vermoedelijke bekwaam-13heden der verschillende echtgenooten van de verschillende naaivrouwen 14 Blok, Over den Kant, Preveilie en andere? Neen voorzeker, gij weet niet, dat 15 noch de man van juffrouw over den Kant, noch die van juffrouw Blok, noch 16 die van juffrouw Preveilie, noch zelfs die van Naatje de Zoom ooit of ooit 17 het penseel behandeld hebben, overmits deze geen van allen den maagdelij-18ken voor den huwelijken staat hebben verwisseld. En toch, hoog over het 19 hoofd van juffrouw de Zoom zetelt het genie, zetelt de hoop des vaderlands; 20 het is haar vader. Het is niet de kunstenaar, dien gij in hem groet; het is de 21 kunst zelve. Nauwelijks heeft hij den ouderdom van achtenzestig jaren 22 bereikt; welk een heerlijke dageraad gaat voor de Hollandsche schilder-23school op! - Helaas! ik weet niet hoe ik het u duidelijk zal maken wat wij in 24 hem te wachten hebben, wat zijn talent kenteekent, wat hem op de onbe-25reikbare hoogte, die hij besteeg, geheel alleen doet staan, geheel op zichzelf! 26 En toch, ik wil het beproeven; want ik wil den Avondbode een vlieg afvan-27gen en het Handelsblad vooruitzijn. Ik wil u, in het hartje van Parijs, het 28 vaderlandsche bloed van edelen trots doen gloeien; ja gloeien, ja tintelen, ja 29 bruisen moet het! Gij zult weten wie onze Bleekloosche De Zoom is, al zou 30 ik ook aan de aesthetische beschouwing van zijn talent iedere uitboezeming 31 van vriendschap en hartelijkheid ten offer brengen, al moest ook dit mijn 32 geschrijf veel meer van een feuilleton in een der genoemde dagbladen of van 33 een artikel in den Letterbode hebben dan van een vertrouwelijken brief - al 34 moest, van bladzijde 1 tot bladzijde 4 toe, De Zoom, De Zoom, De Zoom! 35 uw lezende aandacht absorbeeren. 36Zoo ik begin met u te zeggen dat De Zoom een monster is, zeg ik niet te | |
[pagina 334]
| |
aant. 1 veel. Hij heeft, als ik reeds zeide, pas achtenzestig jaren bereikt; nooit heeft 2 hij een meester gehad; de natuur deed hem geboren worden met dat eigen-3aardig gevoel voor 't schoone en verhevene, dat hij met zooveel waarheid en 4 kracht op het doek weet uit te drukken. Als een klein kind op school, tee-5kende hij reeds zijn meester uit op de lei, met een pijp in den mond, en 6 maakte hij patroontjes voor zijn zuster die uit borduren ging. Ook beschil-7derde hij niet zelden de deuren der pakhuizen en der nachtwachtsverblijven 8 met wit en rood krijt. Een voorbijganger vond hem met dit werk bezig en 9 bewonderde de kracht van zijn schetsen. Die voorbijganger was zelf kunste-10naar. Hij was huisschilder en glazenmaker. Weldra vertrouwde hij hem de 11 kunst toe en wijdde hem in de geheimen van het tempermes in. Niet lang 12 duurde het of De Zoom begon zich op de uithangborden toe te leggen. Het 13 eerst leerde hij koffiekannen en trekpotten schilderen, daarna werd hem 14 zelfs de uitvoering van een glas bier toevertrouwd. Het opmerkelijkste was 15 het schuim. Nooit had men zulk schuim gezien. Het was meer dan bier-16schuim; het was champagneschuim. Verbeeld u, mijn waarde! welk een ver-17beeldingskracht in een huisschildersjongen, wiens vader mandemaker was, 18 en die dus, naar alle waarschijnlijkheid, nooit champagne had zien schui-19men. Langzamerhand liet zijn meester hem toe ook wapens te malen; en 20 hierin was het vooral dat zijn goede smaak uitschitterde. Met voorbeelde-21looze stoutmoedigheid bracht hij alles tot het natuurlijke terug; alle leeu-22wen geel met zwarte manen, gelijk de echte barbarijsche. Hij wist van geen 23 roode, geen blauwe, geen zwarte. Die hem van keel en sabel sprak, deed hij 24 het aanbod van een pak slagen, en hij zou eens bijna gestorven zijn van 25 woede, toen men hem zeide dat sommige wapenschilders roode arenden 26 hadden voorgesteld met blauwe neb en blauwe klauwen. ‘Want,’ zeide hij, 27 ‘een arend is toch bruin.’ En hij had gelijk. Ondertusschen was hij nu op de 28 hoogte om tot het eigenlijk dierschilderen, voor zoover dit zijn meester te 29 pas kwam, over te gaan, en reeds had hij werkelijk de schets gemaakt van 30 een dorstig hart, toen de ongelukkige troubles van die dagen- tusschen 85 31 en 90 - ook den jeugdigen De Zoom in hunnen maalstroom meevoerden. 32 Hij verdween nu voor een poos van het tooneel en men hoorde niet van 33 hem. Men spreekt van een spotprent, die hij op den Prins zou hebben 34 gemaakt, waarvan de hoofdgedachte was: een groote goudsbloem die door 35 een keeshond van zijn steel werd gebeten; en van nog eene andere op de 36 Engelsche natie, waarvan de voorstelling vergeten is geraakt. Hoe het zij, 37 men zou ook De Zoom bijna vergeten hebben, ware hij niet verleden jaar 38 plotseling weder te voorschijn gekomen met zijn meesterstuk: 't Is een toer 39 om der op te komen. Het denkbeeld is niet nieuw. Een groot paard staat ge-40heel opgetuigd en gezadeld, en een zeer klein man maakt zich gereed het te | |
[pagina 335]
| |
aant. 1 bestijgen, 't welk hem, aangezien de kleinheid van zijn postuur, zeer moeie-2lijk valt. Alles is in deze schilderij leven en beweging. De pogingen van den 3 dwergachtigen ruiter die der niet op kan komen spreken, door het groene 4 jachtbuis dat hij aanheeft heen, - men ziet hem vlak op den rug - in alle spie-5ren. Met veel geestigheid heeft de schilder de laarzen en de sporen zóó 6 zwaar en kolossaal voorgesteld, dat men gevoelen moet dat ook deze eene 7 belemmering zijn om het paard te beklimmen. Het uitstekendste van alles is 8 echter het paard zelf, in hetwelk voor te stellen men zeggen mag dat het 9 genie van De Zoom het zenith van zijn vlucht heeft bereikt. Met voorbeel-10delooze stoutmoedigheid heeft hij over de zwarigheden van zijn bestek, ja 11 zelfs over de natuur gezegevierd, en de evenredigheden dermate weten te 12 beheerschen en in te richten, dat vooral de hoogte van het ros, en dus de 13 moeielijke bestijgbaarheid, sterk in 't oog springt. Dit heeft ten gevolge 14 gehad, dat de hals zeer inëengedrongen heeft moeten worden, en zelfs de 15 kop niet dan klein kon wezen. Zooals het hier is voorgesteld, gelijkt het 16 teffens op een paard, een olifant, en een hazewindhond; maar de karakters 17 dezer drie schepselen spelen derwijze dooreen in de schilderij, dat men zeg-18gen kan dat het scheppend genie des schilders hier een nieuw wezen heeft 19 voortgebracht. Ik spreek niet van de uitvoerigheid, waarmee het hoofdstel 20 van het ros, waarmede de gestreepte rijbroek van den ruiter zijn afgemaald, 21 noch van het landschap, waarover een donderwolk hangt, die door een 22 toovergloed die uit den grond schijnt op te komen, wordt verlicht. Mijn 23 bestek verbiedt mij hier verder over uit te weiden. Ook vergt gij het niet. 24 Hetgeen ik van De Zoom gezegd heb, zal u genoegzaam hebben doen blij-25ken dat dit jeugdig talent gemakkelijk alle andere talenten in ons vaderland 26 achteruitzet en overtreft. 27De Zoom is niet groot van gestalte; zijn gelaat is meer vervallen dan 28 mooi. Gewoonlijk draagt hij een blauwe slaapmuts met witten omslag; hij 29 rookt en snuift beide. Hij draagt sedert vijf jaren een bruinen jas, halfsleets 30 op een boelhuis gekocht. Zoo zag ik hem vóór mij; bezig zijnde met het por-31tret van een zijner vrienden. Hij leide de laatste hand aan het haar, om ver-32volgens tot het voorhoofd over te gaan; want hij behoort niet tot die losbol-33len van schilders, die voor zij nog eens geteld hebben hoeveel rimpels gij in 34 uwe tronie hebt, maar aanstonds zes, zeven groote strepen neerzetten, kris, 35 kras, heb ik jou daar! en u langzamerhand als uit een mist in het leven roe-36pen. ‘Men moet met orde werken,’ zegt hij: ‘menig schilder heeft een portret 37 bedorven door aan den bakkebaard te beginnen, eer hij de wenkbrauwen 38 haar eisch gegeven had.’ ‘Dit haar,’ zeide hij mij, ‘komt u wat stijf voor; 39 maar de man draagt een pruik,’ voegde hij er bij, ‘en ik zeg altijd, een pruik 40 moet een pruik blijven.’ | |
[pagina 336]
| |
aant.1Van waar - o mijn vriend, verklaar mij dit raadsel! - van waar heeft een 2 mandemakerszoon deze stoutmoedige denkbeelden? O! het genie! Het 3 genie!... Ik moet afbreken. 4Bewaar dezen wel. Ik wil hem naderhand laten drukken.
617 Januari 1839
10p.s. Wisch de tranen over den dood van Schotel uit uwe oogen. |
|