Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 297]
| |
Verspreide stukken van Hildebrand | |
[pagina 299]
| |
aant.[De Gids / Proza en poëzy]VooruitgangGa naar voetnoot15[regelnummer]
Klein, klein kleuterken!
Wat doe jij in me hof!
Je plukt men al de bloemkens of,
En maakt het veel te grof.
Oud deuntje
11Spoken! O, ik heb allen eerbied voor ons beter licht; maar het spijt me 12 razend, dat er geen spoken zijn. Ik wenschte er aan te gelooven, aan spoken 13 en aan toovergodinnen! O, moeder de Gans, lieve Moeder de Gans! laarzen 14 van zeven mijlen! onuitwischbare bloedvlek op dien noodlottigen sleutel! 15 en gij, stroom van rozen en paarlen uit den mond der jongste dochter! hoe 16 verkwiktet gij mij in mijne jeugd! Mijn grootmoeder kon de historie van 17 Roodkapjen al zeer goed vertellen. 's Zaterdags-avonds, als zij haren bij-18stand kwam verleenen bij het vouwen van de wasch; alvorens zij dat 19 gewichtige werk aanvaardde, in het schemeruur; en de kleinste zat op haar 20 schoot en speelde met haar zilveren kurketrekker in de gedaante van een 21 hamer. Hoe blonken hare oude oogen, als zij den wolf nabootste, op het 22 oogenblik dat hij toebeet! Zekerlijk: ‘Vader Jacob en zijne kindertjes’ is een 23 heel mooi boekje; ‘de Brave Hendrik’ is allerbraafst; maar ik had toen een 24 afkeer van al die geschriften, op wier titel prijkt ‘voor kinderen’, ‘voor de 25 jeugd’; en wat betreft titels als: ‘Raadgevingen en Onderrigtingen’, zij wa-26ren mij een gruwel. Als kind begreep ik de nuttigheid van het nuttige niet 27 zoozeer. Maar ik had een mooie uitgaaf van Moeder de Gans: half Fransch, 28 half Hollandsch; zonder omslag, zonder titel, en al de bladzijden boven en 29 beneden als een jachthond behangen. Van de poëtische zedeleer aan het eind 30 van ieder verhaal, cursief gedrukt, begreep ik niets. Maar ik begreep het ver-31schrikkelijke van het ‘Zuster Anna, zuster Anna! ziet ge nog niets komen?’ 32 en dan het wrekend zwaard van den opgedaagden broeder! o, Die Blauw- | |
[pagina 300]
| |
aant.1baard, die verschrikkelijke, die gruwelijke, die heerlijke Blauwbaard! Was 2 mij zijne geschiedenis de schoonste der geheele verzameling: toch was ik er 3 eenigszins bang voor. Als ik het boek in handen nam, draaide ik er omheen, 4 met een zekere begeerige schuwheid, als eene mug om de kaars. Eerst las ik 5 al het andere; eindelijk viel ik op den vrouwenbeul aan, beet toe, en ver-6slond zijne historie. Mijn ademlooze belangstelling, mijne bleeke wangen, 7 mijn kippevel, mijn omzien naar de deur, mijn hevig schrikken als er in die 8 oogenblikken iets van de tafel viel of iemand binnenkwam, dat alles staat 9 mij levendig voor den geest, en ik wenschte, o ik wenschte, dat ik dat alles 10 nog zoo voelen en genieten konde! Gelooft gij dat die tijd verloren was? dat 11 zulk een uur niet tot mijne vorming medewerkte? dat het mijne verbeel-12dingskracht niet uitzette, sterkte, en haar voedsel gaf? 13En nu - waar mijn Moeder de Gans van die dagen gebleven is, weet ik 14 niet.Ga naar voetnoot1 Mijn jongere broers en zusters hebben er nooit zooveel werk van 15 gemaakt. Ik heb ze nooit in hunne handen gezien. De kinderen onzer dagen 16 lezen allerhande nuttigheid, geleerdheid, vervelendheid. Zij lezen van vol-17wassenen, die zij niet begrijpen, en van kinderen, die zij niet zouden durven 18 navolgen. Eerst van engeltjes in jurkjes en broekjes, die hun spaargeld aan 19 een arm mensch geven, op het oogenblik dat zij er speelgoed voor dachten te 20 koopen; later van groote mannen, naar hun begrip versneden en pasklaar 21 gemaakt.Ga naar voetnoot2 En dan worden zij altijd leerzame jeugd en lieve kinderen ge-22noemd. Men weet niet dat, ofschoon menige volwassene wenscht kind te 23 zijn, er geen kind ter wereld is, dat zich gaarne dien titel hoort geven. Het 24 verstandige woord van Van der Palm tot de jeugd: ‘Ik wil u niet vernederen, 25 maar opheffen’,Ga naar voetnoot3 is voor de meeste kinder-auteurs een onbegrepen wenk. 26 En wie wil altijd leerzaam en lief heeten? Kinderen zijn er te bescheiden toe. 27Doch dit alles verandert. Onze kleine morsbroekjes zijn anticipaties op 28 volwassen menschen. Voor hen bestaat, van moeders schoot af, geen enkel 29 vroom bedrog, geen enkele wonderbaarlijke jokken meer. Moeder de Gans 30 is veracht; zij weten, dat al wat zij vertelt onmogelijk is, dat er nooit katten 31 geweest zijn, die spreken konden, dat er geene moei ter wereld uit een pom-32poen eene koets kan maken; zij weten dat St. Nicolaas niet door den schoor- | |
[pagina 301]
| |
aant.1steen komt; dat ‘wie aan den zwarten man gelooft, van zijn verstand be-2roofd is!’ dat alles natuurlijk toe moet gaan, met handen gemaakt, of voor 3 geld gekocht worden. - Het is mooi, het is verstandig. Het is beter. 4En toch geloof ik, dat het geheel afsluiten dier bovennatuurlijke wereld, 5 het volstrekt beperken der kinderlijke begrippen tot het gebied van het phy-6siek-mogelijke, zijne kwade zijde heeft, en in menige jeugdige ziel den grond 7 legt tot een later scepticisme, rationalisme, of ten minste tot een zekere koel-8heid voor eene menigte van zaken, die anders op het gemoed plegen te wer-9ken. Waarlijk, men maakt der jeugd te veel indrukken onmogelijk. Onze 10 kleine mannetjes zijn al te verstandig, al te wijs. Zij leeren te veel op zinnen 11 en zintuigen vertrouwen, en dat wederspannige van te willen zien en tasten, 12 alvorens aan te nemen, blijft. Gij leert uwe kinderen vroeg van een ‘Lieven 13 Heer’ spreken, die alles ziet en hoort: ijver dan ook niet te zeer tegen die ver-14halen der kinderkamer, met welker indruk een dergelijk geloof veel beter 15 strookt, dan met dien van uwe volksnatuurkunde, vroegtijdig ingeprent. 16 Maar gij vreest, dat uwe kinderen bang, vreesachtig, lafhartig, zullen wor-17den. Eilieve! indien dat in hun bloed of in hunne zenuwen is, zullen zij het 18 toch worden; zoo niet voor spoken, dan voor beesten, voor dieven, voor 19 struikroovers. Eene kinderziel wil hare verschrikkingen hebben. Het won-20derbaarlijke - hoe verlokkelijk is het! Of is het uzelven niet een genoegen, 21 spook- en wondergeschiedenissen te lezen! Ik voor mij lees Swedenborg lie-22ver dan Balthazar Bekker. Gij doorbladert de Mille et une nuits met genoe-23gen; een onzer eerste mannen leest ze sedert onheugelijke jaren dagelijks. 24 Gij gaat tooverballetten zien; gij zijt de vrijwillige dupe van eenen Faust, 25 eenen Samiël, en een Cheval de Bronze. Het bovenzinnelijke, het onbegrij-26pelijke streelt u. Welnu, die trek is bij uwe kinderen nog grooter. Laat der 27 jeugd dan hare wonderen! Aan haar al het schitterende der schatrijke ver-28ziering, aan haar Brisemontagne, aan haar de Schoone Slaapster, aan haar 29 de Rijstebrij-berg en Luilekkerland; voor u de flauwe, dorre, ware werke-30lijkheid; voor u onze kleine groote mannen, onze wakende leelijken, en 31 onze arme wereld, waar men niets omniet heeft! Dat is eerlijk gedeeld; of 32 zoudt gij willen, dat kinderen zoo wijs zouden zijn als gij kinderachtig zijt? 33Dichters, schrijvers, schilders onder ons! Gelooft gij niet, dat gij veel, 34 oneindig veel, aan uwe minne, uwe kindermeid, uwe grootmoeder verschul-35digd zijt? Hebt gij u zelven wel niet eens betrapt op een indruk in de kinder-36kamer ontvangen? Kunt gij u niet voorstellen, dat de schoone wereld uwer 37 idealen dáár is aangelegd, dáár allereerst bevolkt - en zoudt gij tegen het 38 opkomend geslacht wreed kunnen zijn? 39Zóóveel voor de kinderen. Maar inderdaad, ons aller lot is droeviger 40 geworden, sedert men zoo vlijtig aan het opdekken der waarheid is gegaan. | |
[pagina 302]
| |
aant. 1 De verziering is meestal mooier; het bedrog minder vervelend. l'Heureux 2 temps que celui de ces fables! riep Voltaire, en het ware te wenschen, dat hij 3 het wat beter gevoeld had, de leelijke spotter! hij zou er zoovele niet uitge-4kleed hebben. Hij zou niet medegeholpen hebben aan het afbreken onzer 5 schoone luchtpaleizen, aan het verwoesten onzer heerlijke dorado's. Arme 6 tijden! In plaats van wonderdieren en wonderkrachten - natuurlijke histo-7rie en physica; in plaats van tooverij - goochelboeken. Wat heeft de poëzie 8 al niet verloren! Geen vogel feniks meer, zich in zijn ambergraf van geurig 9 hout verbrandende en uit zijn asch herlevende; geen salamander meer, in het 10 vuur ademende; geen palmboom meer, te weliger groeiende, naarmate hij 11 meer gedrukt wordt. In spijt van het Engelsche wapen, geen éénhoorn meer. 12 Geen vliegende draak, geen basiliscus. Monsieur le Baron de Buffon en an-13dere liefhebbers van zijn stempel hebben al deze geslachten uitgeroeid; drei-14ging en moord blazende tegen alle illusiën, is het alsof zij eenen grooten 15 maaltijd van al deze gedierten hebben aangericht. Het zou een schoon 16 onderwerp voor een belangrijken roman kunnen zijn: Nera, of de laatste 17 der Zeemeerminnen. De familiehaat tusschen het geslacht der Natuuron-18derzoekers en dat der geheimzinnige Zeebewoonsters kon er treffend in 19 geschetst worden. En wat zijn wij op een aantal punten beter dan onze vade-20ren onderricht! De padden zijn niet vergiftig, en hebben geen diamant in het 21 voorhoofd (het was anders eene schoone allegorie, eene moreele waarheid); 22 de walvisch is geen visch, en Jona heeft in een haai gezeten; de ooievaars 23 dragen hunne zwakke ouders niet, als Aeneas, op den rug; de olifanten gelij-24ken meer op menschen dan de apen; men moet niet gelooven, dat de jakhal-25zen de prooi voor den leeuw opsporen; - dit alles hebben die heeren ons 26 geleerd, en voor al de schoone wonderdieren, die zij ons hebben weggeno-27men, gooien zij ons eenige ellendige verdroogde Mammouthen en Ichthyo-28sauri en Mastodonten naar het hoofd, waarvan wij àlles gelooven moeten 29 wat zij ons verkiezen te vertellen. Ik betwist het nut dier wetenschappen 30 niet. Maar maken ze ons hart niet koud? De schoone natuur blijft nauwe-31lijks schoone natuur, als men haar zoo koelbloedig geclassificeerd en ge-32anatomiseerd heeft. Sla ze op, die boeken der natuurlijke historie, met 33 hunne klassen, orden, familiën, geslachten, soorten, met hunne natuurlijke 34 en kunstmatige stelsels, hoe dikwijls zult gij er te vergeefs naar een vroom en 35 hartelijk woord van bewondering en verrukking zoeken. Waarlijk, men 36 heeft de wonderdoende natuur te veel ontcijferd, te veel met passers, ont-37leedmessen, tabellen en vergrootglazen nageloopen. 38Göthe (of een ander, maar ik meen, dat het Göthe was) sprak uit mijn 39 hart, toen hij mikroscopen en vergrootglazen met zijn banvloek trof. Ons 40 oog, dacht Göthe, of die andere, ons oog en ons schoonheids-gevoel zijn 41 slechts ingericht en geschikt om de schoonheid dier wereld te begrijpen, die | |
[pagina 303]
| |
aant. 1 onder het bereik onzer zinnen valt. Daarom moeten wij onszelven het 2 onrecht niet doen, ons in eene wereld te begeven, waar wij geen zin, geen 3 medegevoel voor hebben, die ons, aan andere afmetingen gewend en voor 4 andere vormen ingericht, leelijk moet voorkomen. En inderdaad, daar is 5 voor mijn gemoed iets ondankbaars, iets onbescheidens in, in het bezit der 6 groote aarde, nog datgene te vervolgen, wat buiten onze heerschappij ligt; 7 eene nieuwsgierigheid, die wij dan ook gewoonlijk met walging, afschuw of 8 ontzetting boeten. Of gevoeldet gij niet een akelig mengsel dezer drie ge-9waarwordingen, toen de oxygeen-mikroscoop u de verschrikkingen van een 10 droppel water vertoonde en sidderen deed voor de afgrijselijke gedrochten, 11 die er zich in bewogen? Voor mij, het geluk van des morgens met een blij 12 gelaat mijn lampet aan te grijpen en het heldere frissche water op mijne han-13den te gieten, heeft veel van zijne bekoorlijkheid verloren, sedert ik het klare 14 vocht als het voermiddel dier afschuwelijkheden heb leeren aanschouwen; 15 sedert ik niet kan nalaten aan die monsters te denken met schorpioen-staar-16ten en meer dan griffioen-klauwen gewapend, die er elkander in bestrij-17den.Ga naar voetnoot1 Lieve medemenschen! welke is uwe gewaarwording, als gij bedenkt, 18 dat gij bij iederen tred duizend moorden begaat, bij iederen zucht duizend 19 heirlegers verplaatst, met iedere ademhaling gansche benden inademt; dat 20 de kus der min er duizenden verplettert; ja wat meer is, dat gij in iedere porie 21 uwer huid eene gastvrijheid uitoefent, waarbij die van Hatem, wiens tent 22 honderd poorten had, niets is? Ik voor mij wenschte niet te weten, dat ik zoo 23 overgoedertieren ben. Waarlijk, vrienden! dat alleven is niet uit te houden. 24 Bedenkt het toch! Misschien heeft er op dit oogenblik een tornooi plaats in 25 de hoeken van uw mond of een veldslag op den zoom van uw oor. Misschien 26 mejuffrouw! viert het uitschot der oneindig kleinen een bacchanaal op uw 27 smetteloozen hals; misschien hooggeleerde! gaat er een rei van dartele ijdel-28tuitjes ten dans in de plooien van uw kin! - Ba! het is afschuwelijk! Hoe dit 29 gebroed afgeschud? Hoe dit krioelend heelal ontloopen? Helaas! aantrek-30kingskracht en middelpunt-schuwende kracht - de onverbiddelijke weten-31schap zegt het -beletten het u. Zalige tijd, toen gij het niet wist! Toen kondt 32 gij in uwe gedachten schoon, zuiver, alleen zijn. Maar gij hebt van den 33 Boom der Kennis gegeten, en zijt uzelven een afschuw geworden. Ik voor 34 mij geloof dan maar liever aan de ‘Edammer Seemaremin’! 35Ziedaar voor de natuur. Hoe ging het met de geschiedenis? Ook dáár | |
[pagina 304]
| |
aant. 1 moest, tot in kleinigheden toe, de waarheid, de koude waarheid, hardnek-2kig vervolgd worden. Ik keur goed, dat nieuwe onderzoekingen aan een 3 Sardanapalus recht laten wedervaren en veranderingen maken, niet minder 4 gewichtig dan die van den Médecin malgré lui, als hij het hart van de linker-5naar de rechterborst verplaatste - maar, bij voorbeeld! De ton van Diogenes 6 is een klein hutje geworden; alsof de grootste ton niet ruim zoo aardig was 7 als het kleinste hutje ter wereld. Van de wolvin, die Romulus en Remus 8 zoogde, is een gemeen vrouwspersoon gemaakt. David was zoo klein niet, 9 en Goliat niet zoo heel groot. Men bedoelt het Hebreeuwsche, als men van 10 Erasmus zegt, dat hij twaalf jaren oud was, eer hij het a.b.c. machtig was; 11 de pannekoeken die czaar Peter te Zaandam at, waren zoo'n gemeen gebak 12 niet, en zijn scheepstimmeren was juist niet veel. En dan al die steden, 13 gesticht door mannen, die nooit op die plek zullen geweest zijn, en al die 14 mooie gezegden, die zoo mooi niet waren en waar iets anders mede bedoeld 15 was; en dan die heerlijke gezangen, welke geen dichter gehad hebben; en 16 dan die bekrompenheid om getallen te rectificeeren! Leonidas verdedigde 17 Thermopylae wel met slechts driehonderd Spartanen, maar daar waren nog 18 andere honderden bij, dat geen Spartanen waren; in plaats dat St. Ursula 19 met elf duizend maagden den marteldood onderging, onderging zij dien met 20 geene elf duizend maagden; wat en hoeveel waren het dan? - En dan dat uit-21lachen als wij medelijden hebben, b.v. met Tasso en Petrarca, door te zeg-22gen, de een had het zoo hard niet te Ferrara, en de andere was niet zoo heel 23 verliefd! - Zie, indien een geestig schrijver gezegd heeft, dat de historie niets 24 anders is dan eene fabel, waaromtrent men overeenkomt, waarom zijn er 25 dan zoo vele spelbrekers, die ons met een hatelijken glimlach overal iets ont-26nemen, iets veranderen, iets verbroddelen? - Ik geloof dat dit alles nuttig is, 27 - maar ik zou er bij kunnen schreien. - Eilieve! geef mij dat kleine boekjen 28 eens aan! dáár, van den rand dier canapé. Ik dank u. ‘Daer was eens een 29 Koning en eene Koningin...’ 30Nog iets. Weet ge wat mij verbaast? Dit: dat, terwijl onze tijd er zoo op 31 uit is, om alle vorige geschiedschrijvers en overleveraars beschaamd te zet-32ten voor het minste krulletje dat zij te veel of te scheef gemaakt hebben, die-33zelfde eeuw alles in het werk stelt om hetgeen onder hare oogen gebeurt 34 zooveel mogelijk opgesierd en mooigemaakt tot de nakomelingschap te 35 brengen. Wij, die op al wat nu geschiedt medailles slaan, op alles oden 36 maken, al het tegenwoordige ten breedsten uitmeten en zoo pittoresk moge-37lijk voorstellen; wij, die in de bewondering van ons-zelven schrijven en zin-38gen en alles als in het vuurwerk onzer opgewondenheid zetten; wij, die aan 39 alles wat het onze is eene romaneske, eene ridderlijke tint geven; - wij 40 nemen de goede voorgeslachten zoo ernstig te biecht en vallen hun zoo | |
[pagina 305]
| |
aant. 1 hard, omdat zij hier en daar de Helden en de Wijzen wat in het Held- en 2 Wijze-zijn geholpen hebben, omdat zij hier en daar een lichtje, een bloem-3pje, een pareltje, een gordijntje hebben aangebracht!... Het is onbillijk. 4‘Daer was eens een Koning en eene Koningin, die so bedroeft waren,’ 5 enz.
71837 |
|