Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 29]
| |
aant.Een beestenspel‘Les peines infamantes sont: 12Neen, ik wil niet naar 't beestenspel! Ik houd er niet van. Zeg mij niet dat het 13 belangrijk is; dat men het gezien moet hebben; dat men in geen gezelschap 14 komen kan of men moet ten minste goed of kwaad zeggen van de lokken, de 15 bakkebaarden en den moed van den eigenaar, van den lama, van de verlich-16ting der tent, en van de twee tijgers in één hok; - herhaal mij niet dat men ten 17 minste één ongeluk heeft moeten zien ‘bijna gebeuren’ en ééne bijzonder 18 teekenachtige houding van 't een of ander gedrocht bespied hebben, in een 19 oogenblik, ‘dat er niemand anders naar keek’; zeg mij niet dat men moet 20 gaan kijken hoe de vrucht van 't zweet en bloed van onvermoeide henge-21laars in één oogenblik door den gulzigen pelikaan verslonden wordt, en hoe 22 de boa constrictor een Leidschen bok met hoornen en al, in een oogwenk 23 tijds verzwelgt; - roep mij niet toe dat men zijne anecdote behoort te hebben 24 op den kasuaris, zijn snakerij op de apen, en zijn woordspeling op de beren. 25 Op dit alles antwoord ik u: ik haat het beestenspel; en ik zal u de reden van 26 mijn afgrijzen uiteenzetten. 27Een beestenspel! Weet gij wat het is? - ‘Eene verzameling,’ zegt gij, ‘van 28 voorwerpen van natuurlijke geschiedenis, even belangrijk voor den dier-29kundigen...’ Als voor den beestenvrind, wilt gij zeggen? ‘Neen, als voor 30 ieder mensch, die er belang in stelt zijn medeschepselen op dit wijde wereld-31rond te kennen.’ Gij zegt wèl; maar dan wenschte ik mijn medeschepselen te 32 zien, zoo als ik ze op plaat i. van iederen prentenbijbel zie, in aardige groe-33pen door elkander geschikt, allen in hunne natuurlijke houding: den leeuw, 34 met een opgeheven voorpoot, als op brullen staande; de kakatoe, van een 35 boomtak nederkijkende, als om te onderzoeken wat voor kleur van haar 36 Adam heeft; en niet, och, ik bid u, niet in die afschuwelijke ijzeren schom-37mels (een soort van groote lijsterbogen) in eeuwige beweging; de boa in 't 38 verschiet, om den boom in schoone verleidelijke bochten gekronkeld, en 39 naar den noodlottigen appel opziende; den adelaar, hoog in de lucht zwe-40vende, als een nauwelijks merkbare stip: ja, dan nog veel liever geheel 41 onzichtbaar, dan zóó als ik hem in een beestenspel zie... Zoo zou het mij | |
[pagina 30]
| |
aant. 1 aangenaam en belangrijk zijn. - Maar hier in deze enge, bekrompene hok-2ken, achter die dikke tralies, in die slaafsche, weerlooze, gedrukte, angstige 3 houding, - o! een beestenspel is een gevangenis, een oudemannenhuis, een 4 klooster vol uitgeteerde bedelmonniken; een hospitaal is het, een bedlam 5 vol stompzinnigen. 6Gij hebt nog nooit een leeuw gezien; gij stelt u iets majestueus voor; een 7 ideaal van kracht, grootheid, waardigheid en moed; een wezen geheel 8 woede, maar bedwongen door zelfbeheersching, voor zoo lang het verkiest; 9 den koning der dieren. Welnu; verplaatsen wij ons met onze verbeelding in 10 de woestijn van Barbarije! 11Het is nacht; het is het kwade seizoen. De lucht is donker; de wolken 12 zijn dik en drijven onstuimig en snel heen en weder; de maan scheurt ze nu 13 en dan met een waterachtigen straal. De wind huilt door 't gebergte; de 14 regen ruischt; van verre gromt de donder. Ziet gij daar dat gevaarte, met 15 dichte struiken bewassen, zich afteekenen tegen de lucht; - ziet gij daarin 16 die donkere rotskloof, beneden gapende, boven zich verliezende in heesters 17 en distelen? Het bliksemt; ziet gij ze? Houd uw oog derwaarts gericht. Het is 18 alles duisternis. Let op! Wat is dat? 't Is het glinsteren van twee oogen; gloei-19ende kolen. Hoor toe! Dat was de donder niet; het was een schor gehuil; het 20 diepe geluid van een leeuw die ontwaakt. Hij tilt zich uit zijn hol naar 21 boven. Hij rekt zich uit. Een oogenblik staat hij met opgeheven hoofd brul-22lende stil. Hij schudt de zwarte manen. Een sprong!... Achter uw wacht-23vuur, onvoorzichtige! Hongerig gaat hij om; met woeste bewegingen, met 24 ongeregelde sprongen, met schrikkelijke geluiden. 25Wien zal het gelden? Een breedgeschoften buffel misschien, die hem 26 met gebukten hoofde en sterke hoornen zal opwachten. Geen nood: hij zal 27 hem aanvliegen; hij zal zijn nagelen klemmen in zijne lenden; hij zal aan 28 hem hangen blijven; hij zal hem de blanke slagtanden in den korten rimpeli-29gen nek slaan; één oogenblik - en hij zal hem afmaken, hem in stukken 30 scheuren en zijnen honger bevredigen. Dan zult gij hem met rooden muil en 31 bespatte manen rustig zien nederliggen, zijn zege genietende, trotsch op zijn 32 koningschap. 33Welnu! - die Koning der dieren, die schrik der woestijn, die geduchte, 34 die woedende, is hier. Ziedaar de antichambre van zijn paleis; dit van voren 35 open vertrek, middending tusschen een salon, een kantoor, en een tentoon-36stelling van schilderijen. Deze heraut, met den geschilden wilgetak in de 37 hand, noodigt u uit. Zijne majesteit geeft audiëntie. Zijne majesteit is voor 38 geld te kijk. Zijner majesteit staatsdame licht het behangsel op. Gij zijt in 39 zijner majesteits onmiddellijke tegenwoordigheid. Geef u de moeite niet 40 bleek te worden; de koning zal u wèl ontvangen. Maar voorzichtig! stoot u 41 niet aan dezen - wat is het? een reiskoffer? Vergeef mij, het is een écrin vol | |
[pagina 31]
| |
aant. 1 slangen! arme reuze slangen! Hierheen! Pas op: die lamp druipt! Stap over 2 dien emmer, vischvijver van den pelikaan, badkuip des ijsbeers! Wij zijn er. 3 Hier, op dit wagenstel, in dit roode hok, zes voet hoog en zes voet diep, ligt 4 hij. Ja, hij is het wel. Ik zweer u dat hij het is. Zijne pooten steken onder tus-5schen de traliën uit; dat zijn leeuwe klauwen. Zijn staart, die geesel! 6 schikt zich naar den rechthoek van zijn verblijf. Hij is slaperig; hij ronkt. 7 Zouden wij hem kunnen doen opstaan! ‘Nero, Nero!’ ‘Il est défendu de tou-8cher aux animaux, surtout avec des cannes.’ Gevoelt gij al het vernederende 9 dezer waarschuwing? Daarin is al zijn weerloosheid. Het zou hem zeer doen. 10 Hebt gij uw illusiën, heeft de leeuw zijn prestige nog? Zijt gij nog bang voor 11 dien bullebak? Gelooft gij nog aan de schets van zoo even? Zegt gij niet: ‘Laat hem komen, als hij kan’? 15Onttroonde koning! Gekrompen reus! Zie, hij is voorzichtig in al zijne 16 bewegingen; hij neemt zich in acht, om zijn hoofd niet te stooten, zijn muil 17 niet te bezeeren, zijn staart niet te schenden. Wat onderscheidt hem van 18 eenig tam beest? Wat van dien lagen hyena, die de kerkhoven schoffeert? 19 van dien gevlekten tijger, viervoetige slang die van achteren aanvalt? van 20 dien wolf, dien een kloek kozak dood geeselt? van dien afschuwelijken 21 mandril, hansworst der verzameling? van al die walgelijke apen, daar zoo-22veel menschen zich vroolijk mee maken? Altemaal zijn zij opgesloten: de 23 vorst als de knecht, de vorst meer dan allen. Waan niet dat gij hem in zijne 24 natuurlijke grootte ziet. Dit hok maakt hem kleiner; hij is wel een voet 25 gekrompen. Zijn gelaat is verouderd. Zijn oogen zijn dof geworden; hij is 26 suf; het is een verloopen leeuw. Zou hij nog klauwen hebben? Bedroevend 27 schouwspel. Een haspel in een flesch; men weet niet hoe 't mogelijk is dat hij 28 er inkwam! Een ziek soldaat; een grenadier met geweer en wapens, beren-29muts en knevels (foudre de guerre) in een schilderhuis; Simson met afgesne-30den haar; Napoleon op St. Helena.
33Als gij in 't midden van deze tent staat, tusschen staatsiegordijnen en 34 schoorsteenvallen, en ijzeren tralies, en onderstellen van wagens, en wilde 35 dieren; als gij uw oog slaat op al die vernederde schepsels - waan niet dat gij 36 leeuwen, dat gij tijgers, dat gij gieren, arenden, hyenen, beren ziet. De kin-37deren der woestijn zouden hunne broederen, zoo zij ze hier zagen, verach-38ten en verloochenen. Berg dat zilveren potlood, steek die portefeuille op, gij 39 teekenaar! Maak hier geene schetsen. Gij hebt geene wilde dieren voor; het 40 zijn er slechts de vervallen overblijfsels van; zij zijn naar ziel en lichaam 41 gekraakt. Hun aard drukt zich niet meer uit. De leeuw stierf in den leeuw; | |
[pagina 32]
| |
aant. 1 de tijger is dood in den tijger. Uwe teekening zou zijn als een portret naar 2 een lijk ontworpen. Gij kunt even zoo goed een petit-maître onzer eeuw tot 3 model voor een zijner Germaansche vaderen stellen, of een mummie afbeel-4den, en zeggen: zoo is een Egyptenaar! Nauwelijks kunt gij hunne vormen, 5 hunne omtrekken, hunne evenredigheden zien of berekenen onder de slag-6schaduwen dezer vierkante kooien. Hoe zoudt gij dan het eigenaardige van 7 hunne houding kunnen raden? Ze zijn hier als planten in een kelder; zij ver-8kwijnen; zij zijn in een droevigen staat van ongevoel, een naren dommel ver-9zonken. Zij sterven sinds maanden. Het licht hindert hen. Ze zien er dom, 10 verstompt uit. Dans la nature ils sont beaucoup moins bêtes. 11‘Stil,’ zegt gij, ‘zie daar den eigenaar. Hoor hoe zij brullen. Zij zullen 12 gevoed worden. Het souper der wilde dieren.’ Smartende bespotting! Hun 13 souper! De cipier zal elk dezer staatsgevangenen zijne afgepaste portie 14 komen toedeelen. ‘Ja, maar hij zal ze tergen, en een oogenblik zult gij ze in 15 hun kracht zien.’ Wee onzer, zoo dat waar is! Neen, het is eene tooneelver-16tooning. Zij worden tot acteurs vernederd. Hun woede is die van operahel-17den, van beleedigde vaders in de vaudeville. Het is namaaksel. Het is een 18 woede van klokke halfacht. Het rammelen der boeien, als de gevangene 19 opstaat om zijn brood en water aan te nemen. Ook in het gebrul des leeuws, 20 het gehuil der wolven en het lachen der hyena's is een pectus quod disertum 21 facit. Waan niet dat zij zich verwaardigen zouden hun verschrikkelijke wel-22sprekendheid aan dien knecht te verkwisten, die toch eindigen moet met 23 hun het afgewogen stuk vleesch in den bek te steken. 24Hun souper! O zoo zij mochten, zij zouden van dit behulpelijk, be-25krompen genadebrood een beroep doen op hun avondmaal in de woestijn! 26 Weekelingen, die uw brood bakt en die uw vleesch kookt om het te kunnen 27 verduwen! zoo gij genoodzaakt werdt dien maaltijd aan te zien, daar zij de 28 rookende spieren van de breede knoken aftrekken, en er zich met al de fel-29heid, al de heftigheid hunner bewegingen opstorten, brullende van genoe-30gen, niet omdat zij eten, maar omdat zij slachten, - hoe zouden u de haren te 31 berge rijzen, hoe zou vleeschhouwer en uitdeeler, hoe het geheele heir 32 geabonneerden rillen en beven!
35Alleronuitstaanbaarst is mij in een beestenspel de uitlegger. Gij lacht om 36 zijn gemeen Fransch en nog ellendiger Hollandsch, om zijn eeuwig weder-37keerende volzinnen: ik kan niet lachen. Hij ergert mij.
Sire, ce n'est pas bien:
Sur le lion mourant vous lâchez votre chien!
| |
[pagina 33]
| |
aant.1Foei! hij noemt den tijger monsieur en de leeuwin madame; hij vertelt aar-2digheden op hun rekening; zij zijn de dupes zijner vanbuitengeleerde 3 geestigheid. O! zoo zij konden, hoe zouden zij zich op den grappenmaker 4 wreken. Hoe zou monsieur hem vierendeelen, madame hem vernielen. Hij 5 zou 't verdienen. Hij behandelt dieren als dingen. Hij verdient een dommen 6 glimlach aan den een, een drinkgeld aan den ander. Hij ontneemt u het 7 schoone zinnebeeld der moederliefde, dat gij in den pelikaan zaagt, en 8 maakt liever een slaapmuts van zijn onderkaak. Ellendig potsenmaker, 9 straffeloos lasteraar, die zijne beteren bespot. Met een paar knevels en een 10 stok loopt hij om, en speelt den held onder de gevangenen.
13Ja, het is ijselijk als gij een verren neef of halfvergeten vriend overkrijgt, die 14 u vriendschappelijk dringt hem het Leidsch museum te laten zien, en ge 15 moet, terwijl gij liever de bekoorlijken op Rapenburg en Breestraat gade-16sloegt, met hem op een schoonen voormiddag de eene zaal na de andere 17 doordrentelen, zonder iets te zien dan natuurlijke historie, zonder ergens 18 een knie te buigen; en het is er kelderachtig koud! Maar zoo het er op aan-19komt om vreemde dieren te zien: ik zie ze liever daar dan hier. Liever een 20 museum dan een menagerie. 't Is waar, het knekelhuis, dat gij eerst door 21 moet wandelen, neemt een goed deel van de illusie weg; de anatomie, gelijk 22 alle analyse, is schadelijk aan de poëzie; maar de opgezette dieren zijn niet 23 vernederd. Hier ronken zij niet, hier slapen zij niet, hier sterven zij niet, hier 24 zijn zij dood. Hier geen dofheid, geen traagheid, geen luiheid; hier koude en 25 ongevoeligheid. Het is hier als in hun onderwereld: gij ziet hunne schim-26men, hunne omtrekken, hunne εἴδωλα! Aan hun stoffelijk omkleedsel, hun 27 houding, hun stand moge door opvulling en kunstenarij een weinig zijn te 28 kort gedaan, maar de ziel (gij gelooft toch dat de dieren een ziel hebben?) 29 wordt hier niet verdoofd of verminkt. Niet de lage baatzucht, maar de def-30tige wetenschap heeft hen bijeenvergaderd. Zij staan hier niet te kijk, zij 31 staan hier tot uwe onderwijzing. Hunne namen worden in eerbiedig Latijn 32 genoemd. Zwijgend gaat men langs hunne rijen, met al het ontzag, dat men 33 voor de dooden heeft.
36Maar een menagerie! 37o Gij, heeren der schepping! ik weet niet of gij in de 19de eeuw onzer 38 jaartelling, en zoo ver van het paradijs, dien naam nog verdient... maar gij 39 hoort hem zoo gaarne, en zijt er zoo hoovaardig op; o gij, heeren der schep-40ping! laat u gelden in het dierenrijk, laat u gelden bij al wat slagtanden, 41 klauwen, hoeven en horens heeft. Heerscht, dwingt, gebiedt, overweldigt, | |
[pagina 34]
| |
aant. 1 beschikt; zet uw krijgsburcht op den rug der elefanten; legt uw pak op den 2 nek der buffelen, zet uw tanden in het oor van onagers, jaagt uw lood door 3 het voorhoofd der tijgers, en maakt hun vacht tot schabrak uwer paarden; 4 overwint als een Cesar de wereld, en spant als een Cesar vier leeuwen voor 5 uw triomfkar. Het is wèl. Maar misbruikt uwe kracht niet. Spot niet, kwelt 6 niet, vernedert niet, dooft niet uit. Geen gevangenis, geen tuchtcel, geen 7 schavot, geen kaak, geen draaikooi, geen beesten-spel. Ja, een spel is het, 8 een afschuwelijk wreed spel. Moet gij een spel hebben: herstelt het mol-9mend coliséum tot een worstelperk, en hebt ten minste de grootmoedigheid, 10 uw gelijken met hen ten kamp te doen treden. Vermaakt u (zoo gij nog niet 11 genoeg hebt van barbaarsche vermaken) met hunne krachten, met hun 12 moed, met hun heldeneinde; - niet met hunne slavernij, niet met hunne ont-13aarding, niet met hun heimwee, niet met hun teringdood.
151836 |
|