Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 21]
| |
aant.Kinderrampen5Ik kom nog eens terug op het versje van Hölty. Hoe zalig, als de jongenskiel
Nog om de schouders glijdt!
Dan is het hemel in de ziel,
10[regelnummer]
En alles even blijd.
Niets, niets ter wereld doet hem aan
Of baart hem ongemak,
Dan stuiters die te water gaan,
15[regelnummer]
Of ballen over 't dak.
17Het ontbreekt zeker niet aan dergelijke lofredenen op het geluk van jeugd 18 en kinderjaren. Ik stem er van harte mede in; maar ik neem de vrijheid te 19 mogen opmerken, dat ze alleen door menschen van leeftijd, of ten minste 20 door jongelingen geschreven zijn, van wier standpunt gezien, het kinderlijk 21 geluk bijna geen uitzondering toelaat. En zeker, zeker is dat een droevig be-22wijs voor den treurigen toestand van later dagen. Maar ik weet niet dat er 23 ooit dichtertjes geweest zijn van zeven, acht, of negen jaar, die hun actueel 24 geluk zoo onvoorwaardelijk hebben geprezen. En toch dezulken waren er 25 de naaste toe. Toen ik op de Hollandsche school ging, maakten wij in de 26 hoogste klasse, bestaande uit heeren van negen tot tien jaar, allen des 27 woensdag-voormiddags een opstel, soms over een gegeven, soms over een 28 door onszelven gekozen en uitgedacht onderwerp. Maar ik roep al de Jan-29nen, Pieten, Willems en Heinen, waarmee ik in de Jacobijnenstraat te H. op 30 de banken zat, tot getuigen, of er ooit iemand is geweest, die zijn lei volge-31schreven heeft met een optelling der genoegelijkheden of een uitweiding 32 over 't ongestoord geluk des kinderleeftijds. Neen: wij schreven wel diep-33zinnige vertoogen over de Deugd, of over de Vier Jaargetijden; Sander U., 34 wiens vader adjudant van een generaal was, heeft zesmalen over het Paard 35 geschreven; en Piet Q. die nooit op het bord stond, en nooit meedoen wilde 36 in de edele oefening van het puisje vangen, had het altijd over de Gehoor-37zaamheid en over de Vlijt, een denkbeeld, waar hem de opschriften van zijn 38 extra-kaartjes op brachten. Eigenlijk vroolijke onderwerpen heb ik te gee-39nen tijde door de collega's zien behandelen. Ik zelf heb het nooit verder kun-40nen brengen dan tot de philosophische beschouwing der Tevredenheid; een 41 geluk, 't welk gewoonlijk door den jongeling voorbij-, en door den man | |
[pagina 22]
| |
aant. 1 vruchteloos nagestreefd wordt, en dat den grijsaard uitmuntend te pas zou 2 komen, indien zijne lichaamsgebreken hem nog even veroorloven wilden 3 het te genieten; een heel mooi ding die tevredenheid, maar in het volop des 4 kinderlijken geluks vanzelf ingesloten en niet opmerkenswaardig. 5Doch om tot de zaak te komen! Van dat volop des kinderlijken geluks 6 dan, schenen wij toentertijde toch niet heel vol, of althans niet zóó vol te 7 zijn, dat wij het moesten uitstorten. Ik heb wel eens gemeend, dat het een 8 onderscheidend kenmerk des echten, waarachtigen geluks zijn zou, dat het 9 de minste behoefte had aan zich uit te boezemen, terwijl het ongeluk klach-10ten en verluchtingen noodig heeft - om van de tranen niet te spreken. Want 11 de menschen, die altijd den mond van hun geluk vol hebben, heb ik er wel 12 eens op aangezien of zij ook naar een autoriteit zochten die, na gehoord 13 verslag, hun zou verklaren dat zij gelukkig zijn, iets waarvan zij zelf tot nog 14 toe zoo heel overtuigd niet waren. Zij achten zich zóó-zóó, niet ongeluk-15kig, en niet razend gelukkig ook; maar zij schikken het goede in hun lot zoo 16 bij elkander, en stapelen het in redevoeringen, die zij op wandelingen en, 17 zoo gij met hen in ééne kamer slaapt, uit ledekanten, vooral na een goed 18 souper, houden, dat zij u in de verzoeking brengen hen te benijden. Dat ver-19hoogt dan onmiddellijk hun koud geluk tot een hooger temperatuur. Gij 20 slaat een warme hand aan hun thermometer. 21Ziedaar een mooie opmerking die ik gemaakt heb, en die ik met dit 22 mooie physische beeld besluit; maar over 't onderwerp meer nadenkende, 23 heb ik ook wel eens gedacht, of de school dan toch ook de rechte plaats wel 24 was, om het kindergeluk diep te doen gevoelen. Ik weet wel, de meester zit 25 er niet meer met slaapmuts en kamerjapon en een ontzettende plak in den 26 katheder, en brengt ons niet langer door de verschrikkelijkheid zijner 27 oogen en gebaren tot een punt van angst, waarin wij (als de jongens van 28 ouds) zouden willen bekennen, dat wij zelf de wereld geformeerd hadden, 29 maar 't nooit weer zouden doen, liever dan 't antwoord schuldig blijven op 30 de eerste vraag van het vrageboek. Wij lezen er ook niet meer, tot onze 31 schrikbarende verveling, de Haarlemmer Courant, van a-z. (Zijn wij daar-32om later minder goede politici?) Wij zitten er ook in een goed ruim lokaal, 33 zoo hoog en zoo luchtig, dat het er somtijds aan de beenen tocht; wij hebben 34 er niet zelden het uitzicht op een bleekveld met een appelboom, of op een 35 binnenplaats met een bestekamer. Maar toch, de meester is zoo dik, en de 36 ondermeesters zijn zoo lang, en hunne brillen en bakkebaarden zien er zoo 37 onverbiddelijk uit, en de borden zijn zoo zwart, en de tafels zoo ongezellig, 38 en de kaart van Nederland hangt zóó lang op dezelfde plaats, dat wij er de 39 kleine scheurtjes en inktvlekjes nog beter op weten aan te wijzen, dan de ste-40den der - toen was 't nog 17 provinciën.Ga naar voetnoot1 Dan hebt ge - nog bloedt mijn hart 41 - de Tafel van werkzaamheden. Schrikkelijke werkzaamheden, wier optel- | |
[pagina 23]
| |
aant.1ling aan rekenboeken denken doet, en geographieboeken, en wat voor boe-2ken er al meer zijn, wier blaren heen en weer schuiven in den band, wegens 3 de krampachtige aanraking der wanhopige vingers van jeugdige heeren, die 4 maar niet onthouden kunnen hoeveel koeien er jaarlijks aan de Hoornsche 5 markt komen, en hoeveel inwoners en drukkerijen van Enschedé, en Kos-6tersbeelden, en instituten voor schoolonderwijzers Haarlem heeft; of niet 7 begrijpen kunnen, hoe zij de 9de som uit de ‘Herhaling der voorgaande Re-8gelen’ moeten opzetten. O, die rekenboeken! zij waren de zwakke zijde van 9 velen onzer. In mijn oog waren er geen hatelijker boeken. Vooreerst waren 10 zij veel te vol letters, en ten andere veel te vol cijfers. Ten overvloede zijn er 11 soms fouten in de opgave der uitkomsten; maar al zijn die er niet in, die 12 opgaven zijn verschrikkelijk. Ga eens na. Gij hebt uw lei vol met een bereke-13ning van belang; driemaal hebt gij reeds de helft uitgeveegd, omdat gij be-14merkte, dat gij het vraagpunt niet begrepen hadt; maar eindelijk, de som is 15 af, en gij krijgt tot uitkomst: 12 lasten, 7 mudden, 5 schepels, 3 kop, 8 maten 16 rogge. Met een gerust geweten, en met het zalig gevoel van als ijverig lid der 17 maatschappij uw plicht gedaan te hebben, zoudt gij uw lei aan den onder-18meester overgeven om te laten nacijferen. Maar neen! het hatelijk reken-19boek geeft onder den verwaanden titel ‘Uitkomst’, op: 95 lasten, 2 mudden, 20 1 schepel rogge en niet ééne kop of maat. Het is blijkbaar, dat gij u vergist 21 hebt; driemaal doet gij al de vermenigvuldigingen en deelingen over en weer 22 over; eindelijk besluit gij alles uit te veegen, en nog hebt gij uw mouw op de 23 lei, als de ondermeester komt om te gelooven dat gij niets hebt uitgevoerd. 24 Dat had ik tegen die rekenboeken! Maar het kwaadwilligst en het onbil-25lijkst van diezelfde uitvinding is, dat zij u op alle mogelijke manieren sarren 26 en in uw zwak tasten. Daar zit gij sedert klokke halftien op school, bij mooi 27 weer, in de maand Mei, als het groen jong is gelijk gijzelf en, wat meer is, als 28 de plassen opgedroogd zijn, zoodat het heerlijk weer is om te knikkeren. 29 Daar zit gij sedert halftien op de school, waar gij den voet hebt ingezet, met 30 benijding terugziende op de armelui's kinderen, die geen opvoeding krijgen 31 en ‘duitjen òp’ speelden op straat. Eerst heeft men u gedwongen met al uwe 32 speelsche lotgenooten het lied aan te heffen: Wat vreugd, het schooluur heeft geslagen,
35[regelnummer]
Waarnaar elk kind om 't zeerst verlangt.
37Daarna hebt gij een uur gelezen van het model van een braven jongen, zoo 38 braaf, zoo zoet, zoo gehoorzaam, zoo knap en zoo goedleersch, dat gij hem | |
[pagina 24]
| |
aant. 1 met pleizier een paar blauwe oogen zoudt slaan, als gij hem op straat ont-2moette; of, indien gij al wat verder zijt, de levensschets van een onbegrijpe-3lijk groot man, wien na te volgen u pedant en wanhopig toeschijnt, en door 4 welke levensschets kunstiglijk een samenspraak is heengevlochten van kna-5pen en meisjes, voor wie gij ook al geen de minste sympathie gevoelt, al 6 ‘staan zij ook waarlijk verbaasd over de ontzettende kundigheden van dien 7 man’, daar vader Eelhart of Braafmoed van verhaalt. Het volgende uur hebt 8 gij geschreven; naar een mooi exempel; als bijv., zoo gij groot schrijft, het 9 woord wederwaardigheid opmerkelijk door twee moeilijke w's, zonder 10 aandikken bijna niet goed te krijgen, zevenmaal; of indien gij klein schrijft, 11 vijftien maal, achtmaal op, en zevenmaal tusschen de lijn: Voorzichtigheid 12 is de moeder der wijsheid; bij welke gelegenheid gij in twee regels het lid-13woord der hebt overgeslagen, wat tengevolge van de laatste lettergreep van 14 het woord moeder zeer licht gebeuren kon, en eenmaal voorwijzigheid in 15 plaats van voorzichtigheid hebt gezet, welke omstandigheden, zoo ieder op 16 zichzelf als in onderling verband, u eenigszins angstig doen denken aan het 17 uur, waarop de critiek des meesters haar uitspraak zal komen doen. Om niet 18 te spreken, dat gij gekweld zijt geweest met een linksche pen, ontelbare 19 haren in den inkt, een klad of drie, met kunstenaars achteloosheid over uw 20 schrijfboek verspreid, en de onverbiddelijke wet, dat gij maar tweemaal uw 21 pen op mocht steken om ze te laten vermaken door een ondermeester, die 22 even zoo ver is in die kunst als gij in 't schrijven. Nu komt het rekenboek. Ik 23 heb het lang laten wachten, lieve lezer; maar het was uit wraak, omdat het 24 voor mij zoo dikwijls te vroeg is gekomen. Nu komt het rekenboek. Merk 25 op, dat gij in den loop van den morgen tweemaal op 't bord zijt geschreven: 26 eens, omdat gij met uw rechter buurman een verdacht gefluister hebt aange-27vangen, dat evenwel over niets liep dan over goedkoope ballen in de Wijde 28 Appelaarsteeg, en eens, omdat gij aan uw linker dito een albasten knikker 29 (gezegd alikas) hebt laten zien, zonder een eenig rood aartje, van welk delict 30 het corpus u is ontnomen, tegen de pijnlijke onzekerheid of gij het ooit terug 31 zult zien. Vat dit alles te zamen, en sla dan uw rekenboek op, dat u sart met 32 de 13de som, waarin u, om u of 't ware te tantaliseeren, met de grootste 33 koelbloedigheid een mooie voorstelling gedaan wordt van vijf jongens, 34 zegge vijf, die te zamen zouden knikkeren, en waarvan de eene bij den aan-35vang van 't spel bezat 20, zegge 20, knikkers, de tweede 30, de derde 50, de 36 vierde - neen, het is niet uit te houden! de tranen komen er u bij in de oogen; 37 maar daar zit gij, voor nog een geheel uur, en dan nog wel te cijferen. - 38 Waarlijk ik houd het er voor, dat de meeste rekenboekmakers afstammelin-39gen van koning Herodes zijn! | |
[pagina 25]
| |
aant.1Uit al wat ik tot nog toe in het midden heb gebracht, zal zonneklaar blijken, 2 dat de school de plaats niet is om het kinderlijk gemoed te doen over-3stroomen van het besef van geluk en genot. Ik geloof niet, dat het denkbeeld 4 daarvan ooit onder eenig blond of bruin kinderhaar is opgekomen. Neen, 5 neen! de school is zoo goed als zij zijn kan. De school wordt, naar de nieuw-6ste verordeningen, zoo aangenaam en dragelijk mogelijk gemaakt. Maar 7 hare genoegens zijn ten hoogste negatief. De school blijft altijd iets van het 8 gevangenisachtige, en de meester, met en benevens al de ondermeesters, iets 9 van het vogelverschrikkende behouden. Dat gezegde van Van Alphen: Mijn leeren is spelen 13wil er bij niet één kind in, zelfs niet bij het vlijtigste. Ik verbeeld mij nog al 14 onder de vlijtigste behoord te hebben; maar toch, wanneer mijn vader of 15 moeder mij de eer aandeed van aan mijn ooms en tantes te vertellen, dat ik 16 altijd blij was als de vacantie uit was, kwam mijn gansche gemoed tegen dat 17 edel denkbeeld (dat mij ondertusschen vrij dweepachtig voorkwam) op, en 18 ik heb jaren noodig gehad, om zekere angstige schuwheid voor mijn respec-19tieve meesters te leeren overwinnen. Ook zijn er, in weerwil van de verbe-20terde leerwijze, nog altijd onder, die een kind, al is het niet van de bloohar-21tigste, als electriseeren. 22Ja, lieve vrienden! laten wij deze bladzijde voor alle vliegeroplaters en 23 soldaatjespelers verbergen en verstoppen; maar laten wij het bekennen: 24 daar zijn Kinderrampen! Klein en nietig, van onze verwaande hoogte be-25schouwd, maar gewichtig en groot, in de kleine evenredigheden van de kin-26derwereld. Rampen, die benauwen, kwellen en schokken, en die niet zelden 27 een grooten en hevigen invloed hebben op de vorming van het karakter. 28De eerste en grootste hebben wij al gehad. Het is, met verlof van Pesta-29lozzi en Prinsen, de school. Dat is een kanker; een dagelijks weerkeerend 30 verdriet. Een man met schuldeischers geplaagd ondervindt iets van het leed 31 van een kind met meesters aangehaald. Nu, onze goede Hölty zelf kan niet 32 nalaten aan 't eind van zijn versje daarmede te dreigen. Daarom wilde ik u 33 verzoeken: heb deernis met het lot uwer telgen. Ontziet als iets heiligs het 34 levensgenot uwer kinderen. Zij moeten allen schoolgaan; dat is een natuur-35wet, zoo zeker als die volgens welke zij allen ingeënt, wij allen sterven moe-36ten; maar even gelijk wij, naar den gewonen loop der dingen, niet sterven 37 moeten op ons achttiende jaar, wilde ik ook niet, dat hun de school overviel 38 vóór hun achtste, 't Is wel aardig, en wij hebben het aan de veranderde uit-39spraak van de namen der medeklinkers te danken, dat zij op hun vijfde jaar 40 met kleinen Piet zeggen kunnen: ‘Nu kan ik al le-zen’; maar ik weet niet of 41 kleine Piet op zijn tiende jaar, in massa, zoo veel meer geprofiteerd zal heb- | |
[pagina 26]
| |
aant.1ben dan een ander, die op zijn zevende of achtste begonnen is ‘met de spa’ te 2 werken. Ik geef dit alleen in bedenking aan alle kinderminnende harten, en 3 waag het niet, met zoo weinig ondervinding als Hildebrand (de baardelooze 4 Hildebrand, zullen de recensenten zeggen) in zoo weinig jaren heeft kunnen 5 opdoen, mijne meening te staven. 6Om het onderwerp eene wending te geven, en van een andere ramp uit 7 het tranendal der kinderen te spreken, noem ik het wisselen der tanden. 8 Waarlijk, lieve dame, die de wereld zoo trouweloos en de mannen zoo wuft 9 vindt! la perte des illusions kan op uwe jaren nauwelijks zoo zwaar wegen 10 als la perte des dents op de hunne. Herinnert ge 't u nog wel? Gij voelde - 11 neen, gij voelde toch niet; - ja, helaas, gij voelde maar al te zeker - dat gij een 12 dubbelen tand hadt. En de voorste zat zoo vast als een muur. Zes dagen lang 13 verborgt gij uw leed; somtijds vergat gij het; maar zesmaal daags, midden 14 onder uw spel, bij het genot van de lekkerste krakeling, onder 't bewerken 15 van de zoetste ulevel - daar stond weer eensklaps voor uw oog, die akelige, 16 allerakeligste dubbelheid! - Uw eenige troost was, dat de voorman vanzelf 17 wel wat losser zou worden. Inderdaad, natuur en rede geven deze hoop aan 18 de hand. De ondervinding leert het echter meestal anders. Op den zevenden 19 dag; het was een zondag; uw kleine theegoedje stond klaar op uw kleine 20 tafeltje; en uwe stoeltjes stonden er bij klaar met twee poppen: de nieuwste 21 voor u, en de oudste voor uw nichtje Keetje, die bij u te spelen kwam; en 22 's avonds zoudt ge een tulbandje bakken van gestampte beschuit en melk; en 23 een boterham met aardbeien zou alles bekronen. Met een grooten schreeuw 24 gaaft gij uwe vreugde over het laatste artikel te kennen. ‘Laat ik je mond reis 25 effen zien,’ zei mama; ‘wat? een dubbele tand?’ en weg was uw vreugd! Gij 26 droopt af alsof gij op een zware misdaad betrapt waart; waarschijnlijk 27 zoudt gij onder uwe kwelling nestig en kribbig zijn tegen Keetje, het tul-28bandje zou geene bekoorlijkheden voor u hebben, de aardbeien geen 29 smaak; en ge zoudt naar bed gaan en droomen van den tandmeester! Ver-30geefs beproefdet gij achtereenvolgens alle huismiddelen: wiggelen met den 31 vinger, bijten op een harde korst, die gij evenwel om eventueele pijn te ver-32mijden, in een gansch anderen hoek van uw mond inbracht; aanleggen van 33 een draad garen, waaraan ge toch niet durfdet trekken. De tandmeester 34 moest komen. Hij kwam, niet waar? de ijselijke man! Hij had voor u de ver-35schrikkingen eens scherprechters. Hij veinsde maar effen naar uw tand te 36 voelen; hij trok er hem verraderlijk uit. Ondertusschen was deze slinksche 37 streek voor u een weldaad, die voor alle volgende keeren verkeken was. - 38 Spreek mij niet van groote-menschen-jammeren! Zij halen niet bij deze. 39 Geen koopman, die ‘op springen staat’, ziet met meer angst den dag tege-40moet waarop hij zal worden ‘omvergegooid’, dan een blijde jongen of 41 vroolijk meisje den dag, waarop men scheiden zal van den dubbelen tand! | |
[pagina 27]
| |
aant.1Wij zijn aan de physieke rampen. Welnu, er zijn er meer dan men denkt. 2 Het grootworden, hoe schoon en voortreffelijk een uitvinding ook, is de 3 oorzaak veler smarten. Want vooreerst, men steekt lange bloote armen uit 4 de mouwen, groote enden kous uit de broek. Daarbij schaamt men zich dan 5 gewoonlijk, dat men nog rijglaarsjes of schoenen met gespen draagt, omdat 6 er altijd eenige voorlijke knapen zijn, die al halve-laarzen hebben, en vroeg-7tijdige juffertjes, die zich op schoenen met lange linten verheffen. Ook reke-8nen vele moeders er naar 't schijnt niet op, dat niet alleen de beenen, maar 9 het geheele lichaam groeit, en dat het diensvolgens op goede natuur- en wis-10kundige gronden te bewijzen is, dat, al kunnen de broekspijpen worden uit-11gelegd, het overige gedeelte van dat kleedingstuk hetzelfde blijvende, men 12 eene niet zeer aangename bekrompenheid in de circumferentie van het li-13chaam gewaar wordt, die ook al weer de oorzaak is van menig nieuw kruis, 14 in een dubbelen zin, en van ontelbare scheuren. Maar ook dit is een kwade 15 kant van den edelen groei, dat hij bij de individuën verschilt, en zelfs zóó, 16 dat bij sommige tegen het geprezene grootworden het verwijtende kleinblij-17ven overstaat. Nu is het niet plezierig, ieder keer als men een boodschap van 18 papa of mama komt doen, of bij Lodewijk of Doortje spelen komt, altijd 19 door mijnheer of mevrouw, of de juffrouw, of de meid somtijds, tegen Lode-20wijks of Doortjes rug gezet te worden, om met de ververschte overtuiging, 21 dat men een hoofd of een half hoofd kleiner en een ware peulschil is, naar 22 huis te gaan. Dat noemt men in het maatschappelijk leven, als men 't op het 23 moreele toepast, taxeeren; en die taxatie van 't physieke is de eenige, waar-24voor de kinderleeftijd gevoelig, en ook zeer gevoelig is. Neen, 't is niet aar-25dig van de groote menschen, dat ze 't den kleinen aandoen, evenmin, als dat 26 altoosdurende uitgillen van: ‘Wat ben je groot geworden!’ op den duur be-27vallen kan.
29Maar daar is toch ook wel een moreele taxatie die, zoo zij de kinderen niet 30 dadelijk grieft, hun althans menig genoegen onthoudt. Zij ontstaat uit de 31 omstandigheid, dat een mensch van vijfendertig of veertig, een dertig of vijf-32endertig jaar van zijn vijfde jaar verwijderd is, en in dien tijd machtig veel 33 vergeten kan, en zóó veel, dat hij eigenlijk in 't geheel niet meer weet, wat hij 34 dacht, gevoelde, besefte en smaakte toen hij een kind was, en wat niet. Van 35 daar dat hij zeer dikwijls den maatstaf, waarbij hij de kinderen meet, te 36 klein en te bekrompen neemt, en menige vreugd, die hij den jeugdigen van 37 harte gunt, terughoudt omdat hij in zijne mannelijke wijsheid besluit: ‘dat 38 zij er eigenlijk nog te klein voor zijn’, en er ‘waarlijk nog niets aan zouden 39 hebben’. En dan, het ‘nergens aan mogen komen’, alsof men geheel hande-40loos en met een instinct om alles nu ook maar stuk te gooien en te breken in 41 de wereld was gekomen! - En dan het paaien met zoetigheid, als men zich | |
[pagina 28]
| |
aant. 1 juist gisteren te groot is begonnen te voelen voor koekjes tot den prijs van 2 iets anders! - En dan de velerlei beschaamdzettingen, die men ondergaat, 3 omdat iedereen gelooft, dat een kind menig ding niet gevoelt, dat hem toch 4 diep gaat! - Waarlijk, waarlijk, men heeft in de maatschappij menig men-5schenschuw, bloohartig, en zenuwachtig wezen doen opgroeien, alleen 6 doordat men het als kind te jong en te klein voor gevoel van waarde achtte.
8Ik spreek niet van het naloopen met hoeden en petten, en van het verschil 9 van gevoelen omtrent het weder, dat tusschen ouders en kinderen aanmer-10kelijk kan uiteenloopen. Ik spreek niet van sommige barbaarsche instellin-11gen, als daar is: dat de jongere de kleederen van de oudere moeten afdragen, 12 waardoor het vierde zoontjen een buisje draagt van de kraagjas van mijn-13heer zijn oudsten broeder; van welke kraagjas de beide tusschenbroers 14 respectievelijk een jasje met één kraag en een jas zonder kraag gehad heb-15ben; - noch van ellendige spreekwoorden, als orakelen door de ouders aan-16gevoerd, en als verachtelijke paradoxen en sophisterijen door het kroost 17 verwenscht, als b.v. dat de oudste de wijste zijn moeten. Ik spreek van al die 18 rampen niet, - want mijn stuk is reeds veel te lang. Mocht het maar som-19mige mijner lezers bewegen, om nog kiescher te worden omtrent de jonge 20 harten der kleinen; en nog oplettender om hun kleine verdrieten te sparen 21 en groote genoegens onbeknibbeld te laten genieten. De jeugd is heilig: zij 22 moet voorzichtig en eerbiedig behandeld worden; de jeugd is gelukkig, 23 maar men moet zorgen, dat zij zoo min mogelijk deelt in de rampen der 24 samenleving, voor zoo ver zij die in hare jaren kan ondervinden. Men moet 25 haar soms kwellen en lastig vallen - tot haar nut! - maar passen wij vooral 26 op, dit niet te overdrijven! Een geheel volgend leven kan geen verdrukte 27 jeugd vergoeden; want welke zaligheid zouden latere jaren te stellen hebben 28 tegenover het verspeelde geluk eener schuldelooze jonkheid?
301839 |
|