Camera Obscura
(1998)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 17]
| |
aant.Jongens5[regelnummer]
Hoe zalig, als de jongenskiel
Nog om de schouders glijdt!
Dan is het hemel in de ziel,
En alles even blijd.
10[regelnummer]
Een hout geweer, een blikken zwaard
Verrukken 's knapen borst,
Een hoepel en een hobbelpaard,
Dat draagt hem als een vorst.
15[regelnummer]
Voor u de geur van 't rozenbed
En Filomele's zang!
Hij speelt kastie, dat 's andre pret!
Met rozen op de wang.
20[regelnummer]
Niets, niets ter wereld doet hem aan
Of baart hem ongemak,
Dan stuiters die te water gaan,
Of ballen over 't dak.
25[regelnummer]
Frisch op maar, jongen! vroeg en spa,
Den lieven langen dag!
Loop over 't veld kapellen na,
Zoo lang het duren mag.
30[regelnummer]
Haast zult ge op school gekortwiekt zijn;
Uw vreugd loopt snel naar 't end;
Dan krijgt gij Bröder tot uw pijn,
En Weytingh tot torment.
35Het oorspronkelijke is een lief versje van Hölty, die er wel meer lieve ge-36maakt heeft, waarvan het alleen jammer is, dat zij jeugdige dichters tot zeer 37 onhollandsche vertalingen verleiden; ik althans heb er van dit zelfde versje 38 nog een liggen, die beter onder een Neurenburger legprent ‘Knabenspiele’ 39 zou passen, dan onder de voorstelling van een hoop aardige Hollandsche 40 jongens. En wezenlijk, de Hollandsche jongens zijn een aardig slag. Ik zeg 41 dit niet met achterstelling, veel min verachting, van de Duitsche, of Fran- | |
[pagina 18]
| |
aant.1sche knapen, aangezien ik het genoegen niet heb andere dan Hollandsche te 2 kennen. Ik zal alles gelooven wat Potgieter, in zijn tweede deel van ‘het 3 Noorden’, over de Zweedsche, en wat Wap in het tweede deel van zijne 4 ‘Reis naar Rome’, over de Italiaansche in 't midden zal brengen; maar zoo-5lang zij er van zwijgen, houd ik het met onze eigene goed-gebouwde, 6 roodwangige, sterkbeenige en, ondanks de veete tegen de Belgen, voor 't 7 grootst gedeelte blauwgekielde spes patriae. 8De Hollandsche jongen; - maar vooraf moet ik u zeggen, mevrouw! dat 9 ik niet spreek van uw bleekneuzig eenig zoontje, met blauwe kringen onder 10 de oogen; want met al het wonderbaarlijke van zijn vroege ontwikkeling, 11 acht ik hem geen zier. Vooreerst: gij maakt te veel werk van zijn haar, dat gij 12 volstrekt wilt laten krullen; en ten andere: gij zijt te sentimenteel in het kie-13zen van zijn pet, die alleen geschikt is om voor oom en tante te worden afge-14nomen, maar volstrekt hinderlijk en onverdragelijk bij het oplaten van vlie-15gers en het spelen van krijgertje, - twee lieve spelen, mevrouw, die u ed. te 16 wild vindt. Ten derde, heeft u ed., geloof ik, te veel boeken over de opvoe-17ding gelezen, om een enkel kind goed op te voeden. Ten vierde, laat gij hem 18 doosjes leeren plakken en nuffige knipsels maken. Ten vijfde zijn er zeven 19 dingen te veel, die hij niet eten mag. En ten zesde, knort u ed. als zijn handen 20 vuil zijn en zijn knie door de pijpen van zijn pantalon komt kijken; maar hoe 21 zal hij dan ooit vorderingen kunnen maken in 't ootje-knikkeren? of de 22 betrekkelijke kracht van een schoffel en een klap leeren berekenen? - ik ver-23zeker u dat hij nagelt, mevrouw! een nagelaar is hij, en een nagelaar zal hij 24 blijven: - wat kan de maatschappij goeds of edels verwachten van een nage-25laar? Ook draagt hij witte kousen met lage schoentjes: dat is ongehoord. 26 Weet u ed. wat u ed. van uw lief Fransje maakt? 1o. een gluiper; 2o. een 27 klikspaan; 3o. een geniepigerd; 4o. een bloodaard; 5o... Och lieve mevrouw! 28 geef den jongen een andere pet, een broek met diepe zakken, en ferme rijg-29laarzen, en laat hij mij nooit onder de oogen komen zonder een buil of een 30 schram, - hij zal een groot man worden. 31De Hollandsche jongen is grof: fiksche knieën, fiksche knokkels. Hij is 32 blank van vel, en kleurig van bloed. Zijn oogopslag is vrij; bij 't brutale af. 33 Liefst draagt hij zijn ooren buiten zijn pet. Zijn haar is van zondagmorgen 34 half elf tot zaterdagavond, als hij naar bed gaat, in volkomen wanorde. Het 35 overige van de week zit het goed. Krul zit er meestal niet heel veel in. Ge-36krulde haren, gekrulde zinnen! Maar sluik is het óók niet; sluik haar is voor 37 gierigaards en benepen harten; dat zit niet in jongens; sluik haar krijgt men, 38 geloof ik, eerst op zijn veertigste jaar. De Hollandsche jongen draagt zijn das 39 liefst als een touwtje, en nog liever in 't geheel niet; een blauw of schotsch-40bont kieltje over zijn buis, een verstelde broek - dit laatste kenteeken gaat 41 vast. In dees broek voert hij met zich - al wat de tijd opgeeft; dat wisselt af; | |
[pagina 19]
| |
aant. 1 knikkers, stuiters, ballen, een spijker, een aangebeten appel, een stukkend 2 knipmes, een touwtje, drie centen, een kluit vischdeeg, een dolle kastanje, 3 een stuk elastiek uit de bretel van zijn oudsten broer, een leeren zuiger om 4 steenen mee uit den grond te trekken, een voetzoeker, een zakje met kokin-5jes, een grifje, een koperen knoop om heet te maken, een hazesprong, een 6 stukje spiegelglas, enz. enz. alles opgestopt en in rust gehouden door een 7 bonten zakdoek. 8De Hollandsche jongen maakt in 't voorjaar eene verzameling van uit-9geblazen eieren; in het uithalen van nestjes geeft hij blijken van kracht en 10 behendigheid, en misschien van den aanleg tot de zeevaart, ons volk eigen; 11 in het inkoopen van vreemde soorten, bewijzen van onverstoorbare goede 12 trouw; en in het verkwanselen van zijne doubletten, van vroegtijdigen Hol-13landschen handelsgeest. De Hollandsche jongen, het is waar, slaat zijne 14 bokken hardvochtig, maar in 't geven van roggebrood aan diezelfde dieren 15 heeft hij zijns gelijken niet. De Hollandsche jongen is veel minder ingeno-16men met de leerwijze van Prinsen dan de Hollandsche schoolmeester; maar 17 wat de opvoeding van plakkers en paapjes betreft, hierin zou hij een exa-18men kunnen doen voor den eersten rang. Hij is dolgraag op een paarde-19markt, en wandelt op de parade voor de tamboers uit, met den rug naar de 20 mooie mannen toe. De Hollandsche jongen encanailleert zich lichtelijk, en 21 neemt spoedig over uit een woordenboek, dat aan Hollandsche moeders 22 niet bevalt; maar hij heeft ook weinig aanmatiging jegens de dienstboden. 23 Hij is gewoonlijk hoogrood als hij binnen moet komen om aan oom en 24 tante te vragen hoe zij varen, en spreekt bij dergelijke gelegenheid bijna geen 25 woord; maar minder spaarzaam met woorden en minder verlegen is hij 26 onder zijns gelijken, en niet bang om voor zijn gevoelen uit te komen. Hij 27 haat lafaards en klikkers met een volkomen haat; hij zal nog al eens gauw 28 zijn vuistjen uitsteken, maar spaart in 't vechten zijn partij; hij speelt niet 29 valsch; hij heeft een bestendigen inktvlak op zijn overgeslagen halsboord, 30 en wel wat neiging om zijn schoenen scheef te loopen; - hij houdt zijnen 31 vader staande, dat hij over ijs van één nacht loopen kan, en beschikt over 32 vriezen en dooien naar lust en welgevallen; hij eet altijd een boterham min-33der en leert eene les meer, dan waar hij trek toe heeft; hij gooit een steen tien-34maal verder dan gij of ik, en buitelt driemaal over zijn hoofd zonder duizelig 35 te worden.
37Gegroet, gegroet, gij vroolijke en gezonde, lustige en stevige knapen; ge-38groet, gegroet, gij speelsche en blozende hoop des vaderlands! Mijn hart 39 gaat open als ik u zie, in uwe vreugde, in uw spel, in uw uitgelatenheid; in 40 uw eenvoudigheid; in uw vermetelen moed. Mijn hart krimpt toe, als het 41 bedenkt wat er, ook van u, worden moet. Of zult gij, die daar beurtelings | |
[pagina 20]
| |
aant. 1 een frisschen beet uit een zelfden appel doet, in later jaren nooit gewaar 2 worden, dat het noodig is den appel in een hoek te nemen en alleen op te 3 eten; ja, de schillen weg te stoppen, en de pitten te zaaien voor uwe nakome-4lingschap? En gij; die daar geduldig uw sterker rug leent aan uw vlugger 5 vriend, die zich op uwe schouders verheft om in den boom het spreeuwenest 6 te zoeken, dat heel hoog ligt: zal de ondervinding u de verdrietige wijsheid 7 onthouden, dat het beter is zelf een ladder te krijgen, en zelf het nest uit te 8 halen, dan een goeden dienst te doen en af te wachten óf en hoe men u zal 9 beloonen? 10Dat is de wereld. Maar ook in uzelven zijn de zaden aanwezig van veel 11 onheils en veel verdriets. Uwe voortvarende drift, uwe onschuldige teeder-12heid, tot opvliegendheid, eerzucht en wellustigheid gerijpt; uwe levendig-13heid en onafhankelijk gevoelen, tot wereldzin en ongeloof verhard!... O, als 14 gij in later jaren op uwe kindsheid terugziet, dat, dat zal de vreugde wezen, 15 die gij het meest benijdt en nu toch het minst geniet, dat gij zooveel minder 16 boos waart, dat gij zooveel onschuldiger waart tot zelfs in het kwaaddoen 17 toe. De goede hemel zegene u allen, goede jongens, die ik ken, en rondom 18 mij zie, en liefheb! Hij doe u lang en vroolijk spelen, en als de ernst des 19 levens komt, zoo geve hij u ook een ernstig harte daartoe! Maar hij late u tot 20 aan uw laatsten snik nog veel kinderlijks en jeugdigs behouden. Hij spare u, 21 in hunne volle frischheid, eenige dier kinderlijke gevoelens, die den jonge-22ling helpen in het zuiver houden van zijn pad en den man versieren; opdat 23 gij mannen wordende in het verstand, kinderen blijft in de boosheid. Dit is 24 een stille wensch, jongenslief! want ik wil u nog geen oogenblik van priktol 25 of hoepel aftrekken, zonder u voor die vreugde iets anders te kunnen geven 26 dan... een wensch! - |
|