Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 160] [p. 160] Twee wrakken. (Hermann Ling.) In 't hoogste Noorden ligt een schip in d' opgestapelde' ijsberg vast; De manschap slaapt op 't open dek, de sneeuw ligt om zijn hoofd getast; Hoe gillend ook de Noordwind fluit, de zeilen hangen stijf en strak; Geen touw beweegt, geen mastspriet kraakt, en 't roerloos roer geeft kreun noch krak. Maar 't Noorderlicht verlicht den nacht en wemelt over 't wit tooneel; Het ledig ooghol gloeit als vuur, de marm'ren wang wordt rood en geel; In 't zeildoek komen bloemen op, kristallen bloemen, koud en kil, Zoo reuzig groot, zoo spokig vreemd, zoo onheilspellend doodsch en stil. [pagina 161] [p. 161] Van 's ijsbergs donk're toppen zien geduchte schaduws dreigend neêr, Als kwam des Voortijds monsterdracht uit zijn versteende wareld weêr; En vaak, of onder 't wicht van sneeuw de kracht des vuurs 't geduld verloor, Rolt daar een zware donderslag, en splijt den ijsklomp midden door. En in de Zuidzee ligt een schip; in hartontzettende eenzaamheid, In 't blaauw en windstil watervlak als in een open graf geleid; Met lijken is het boord bemand die zien zoo hol en uitgebrand, Als hadden hare mummien de katakomben hier verplant. De zandplaat werd een vuil moeras, en uit den drassen bodem schiet Een weeldrig plantenrijk omhoog van zeewier, schimmel, mos en riet. Vermolmend ligt het vaartuig daar; uit ieder spleet en lekgat wast Een geile groene stengel op en rankt en slingert naar den mast. [pagina 162] [p. 162] Onkenbaar is der dooden hoofd verward in blad en klemmertak, En bloemen bloeien uit hun mond, als of die 't woord des levens sprak; Het lange schelfblad wuift voor vlag, en waar het scheepslicht heeft gebrand, Vliegt 's nachts een groene glimworm op en flonkert als een diamant. Vorige Volgende