Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] Afscheid. (Uit het Hoogduitsch.) Gy klopt; ik kom! Doch, eer 'k den laatsten gang, Naar 't stille graf, betrede, Doodsengel! laat my tijd voor één gezang, Tot dank- en afscheidsbede. Heb dank, o milde Vader, liefdrijk God! Voor al 't genot van 't leven; 'k Heb nooit vergeefs, by 't wisslen van mijn lot, Het oog tot u geheven. Heb dank voor 't leven, dank ook voor den dood, Einde aller moeite en smarte; Hoe bitter eerst, zoet wordt des stervens nood, Leeft gy in 't lijdend harte. Hoe menig bloem van troost bloeit voor den voet, In 't ondermaansch geweste; ‘Uw wil geschiede: uw wil is altijd goed’! Die troost is ver de beste. [pagina 157] [p. 157] Vaarwel, schoone aarde! En gy, vaartwel en leeft, Wie 'k minde en moet begeven; Indien ik soms u heb bedroefd, vergeef't! Het brandt me op 't hart by 't sneven. Wy scheiden, ja! maar zien elkander weêr, Waar allen zich vereenen. Daar scheurt de vriend zich van zijn vriend niet meer; Daar is geklag noch weenen. Vaartwel! Reeds wordt het nacht voor 't brekend oog; 't Mag U niet meer aanschouwen. 't Wordt duister; maar my dunkt, ik zie omhoog Een nieuwen morgen graauwen.... Gy roept! ik kom tot u, en draal niet meer! Geliefden, 't hoofd naar boven! Voorby is 't leed; reeds ziet mijn oog den Heer, Wien 'k eeuwig ginds zal loven. Vorige Volgende