Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] De ridder van St. Jan. (Uit het Engelsch.) Ga naar voetnoot* Een Ridderlijk knecht toog vol moed naar 't gevecht; Geen volmaakter zat immer te paarde, Geen bekwamer dan hy, in gekoos en gevrij, Geen zoo koen met den lanse en den zwaarde. Ieder jonkvrouw in den lande sprak er met verrukking van, En zy liet een zuchtjen glippen voor den Ridder van St. Jan. Naar zijn helmkamtooi zag men 't eerst op 't tornooi, Waar zijn speerpunt de vroomsten vertsaagde; En zóó muntte hy uit met gezang en door luit, Dat geen meistreel een kans met hem waagde. Ieder jonkvrouw die hem hoorde trilde er tot in 't hartjen van, En haar oogjen bleef geslagen op den Ridder van St. Jan. Zijn helder oog blonk als een tintlende vonk, Zijn wangen als rozen zoo lustig; Nergens houding zoo net, of zoo nobel een tred, En hy stond op zijn voeten zoo rustig. Ieder jonkvrouw die hem aanzag sprak: Ziedaar een heerlijk man! En zy schreide om die gelofte van de Ridders van St. Jan. voetnoot* (Op muziek gezet door G.J. van Eyken (Sweling, Jaarboekje aan de Toonkunst gewijd 1859-60). Vorige Volgende