Gedichten. Deel 1(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Niemand onder duizend schoonen. Niemand onder duizend schoonen Heeft een toovermacht als gij; Wat voor 't water 't spel der tonen, Is uw zilvren stem voor mij; Waar zij vol en zuiver ruischen, Wacht de vloed zich op te bruisen, 't Golfje durft zich niet verroeren, 't Windje laat zijn vleuglen snoeren. Stort de maan bij zomerweder Op de zee haar zilver licht, 't Heft haar boezem op en neder, Als de borst van 't slapend wicht. Ook het hart van uw aanbidderen Kent dat zoet inwendig sidderen, Kent de ontroering, die den stillen Zomeroceaan doet trillen. Vorige Volgende