Bij een graf.
Hier ligt een schoone knop geveld,
Die schooner bloesem had voorspeld;
Hier rust, in 's aardrijks koelen schoot,
Een jeugdig offer aan den dood;
Hier dekt het hooge kerkhofgras
Een kind van achttien jaren pas.
Haar hart was rein; haar leest was schoon;
De roos der jeugd bloeide op haar koon;
Haar onschuld lachte u blij te moe
Van 't blanke, heldre voorhoofd toe;
't Genoegen schitterde in de vonk,
Die in een lichtblauw oogje blonk,
En zweefde met den schoonsten lach
Om 't liefste mondje dat men zag,...
Ach, korte vreugde, - lang verdriet!
De schoonste bloemen duren niet.
Helaas, helaas! hoe menigmaal
Herhaalde zich dit droef verhaal!
De Tering koos zoo frisch een spruit
Als een begeerlijk offer uit.
Toen gloeide 't blosjen op die wang
Met nieuwen gloed, - maar doofde eerlang,
Toen schitterde in dat oog de vonk
Met dubblen luister, - maar verblonk.
Haar moeder zag, met zorg en smart,
De liefste lievling van haar hart
Vermindren, smelten; kracht voor kracht
Der wreede kwaal ter prooi gebracht.
Zijzelv', schoon stervend lid voor lid,
Had lang nog hoop, of veinsde dit;
Verwachtte 't voorjaar, hoopte zeer
Op d'invloed van ‘wat milder weer;’
Op 't nieuw verblijf, haar toegedacht;
Op 't nieuwe middel, groot van kracht,
En dat haar arts beproeven zou,
‘Als eerst die koorts maar slijten wou!’
- Totdat zij, aan haar moeders borst,
Een beter hoop belijden dorst,
En, met den hemel in het oog,
Het hoofd gedwee ten grafkuil boog.
Nu schreit beroofde moedermin,
Nu schreien zuster en vriendin,
Nu schreit wie deernis tranen gaf
Zich blind bij dit ontijdig graf.
Maar komt! den blik omhooggebeurd,
| |
Bedroefde harten, die hier treurt!
Bedenkt wat vreugden bij den Heer
Zijn weggelegd, en weent niet meer
Om 't zieltje, dat Hem vroeg gekend,
Vroeg 't oogje tot Hem heeft gewend,
En niet te vroeg, schoon 't ons zoo schijn,
Gewaardigd werd bij Hem te zijn.
Wat moet ge, omstraald van eeuwig licht,
Een vriendlijke engel zijn, lief wicht!
Wat zal, omgloord van zachten glans,
Die onverwelkelijke krans,
't Verwelkend kind door God beloofd,
U lieflijk staan op 't lieflijk hoofd!
|
|