Gedichten. Deel 1(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Zwijgen. Die zijnen mond bewaart, behoudt zijne ziels. Salomo. Als donkre tegenspoeden Ons stormen over 't hoofd, Verdriet het hart doet bloeden Waar vreugde werd beloofd; Als 't duister is voor oogen, Door hoop en waan bedrogen, Te leven pijnlijk wordt: Dan, schoon een zucht moog stijgen, Te lijden en te zwijgen, Daar 't hart Gods wil niet tegenmort: [pagina 15] [p. 15] Dan, met zijn Woord in 't harte Als steun en blijvend goed, Den kreet der felle smarte Te smoren in 't gemoed, De hardste geeselslagen, Het moeilijkst kruis te dragen En d' opgehoopten last, En, wat ons moog bejegenen, De slaande hand te zegenen: Zie daar wat Mannen, Christnen past. Maar ook: den Eereloozen Met eer te zien gekroond, Het goede 't deel des Boozen, Geen deugd van smart verschoond, Lichtzinnigheid voorspoedig, Godloosheid overmoedig, De domheid op den troon, De wijsheid uitgefloten, Godsdienstigheid verstooten, Ondankbaarheid des werelds loon - Dit alles aan te staren Met even kalm gelaat; Niet grimmig uit te varen Hoe hoog de weerzin gaat; Van ijvervuur ontsteken, Geen God te na te spreken, Die zulk een wereld duldt; Maar wat Hij draagt verdragend, Naar 't Hoe noch Waarom vragend, Waar Hij zijn wijzen raad vervult: Zie daar wat ik moet leeren; O Hemel! leer het mij! Dat ik, naar uw begeeren, Een goede zwijger zij. Laat me, in mijn jonge jaren Alreeds, mijn mond bewaren, Zoo hoede ik ook mijn ziel! Bewaak gijzelf mijn lippen, Dat niets ze moge ontglippen Dat aan uw luistrend oor misviel! Laat mij, bij Zien en Hooren, Ook Zwijgen, tot mijn baat. Geen leerkans ga verloren, Door eigenwijs gepraat. Leer mij de Spotzucht dooven: Zij komt zoo dikwijls boven [pagina 16] [p. 16] En maakt het vreeslijk bang; De Gramschap binnenhouen, En mijnen mond beschouwen Als oefenplaats voor zelfbedwang. Laat me in den strik niet vallen Van vijand of van vriend, Die uitlokt om te kallen Van 't geen gezwegen dient; Doe mij de kunst beseffen Door zwijgen te overtreffen Die vlugst ter tale zijn; Leer mij, door zwijgen, sparen, En liefde en vree bewaren, - Maar dat ik nooit lafhartig schijn! Neen! Zie ik de Onschuld lijden, De Waarheid in gevaar, Uw Naam en Woord bestrijden, Beschimpen uw Altaar, Het Recht en de Eer verbreken - o, Geef mij dan te spreken, En schenk mijn' woorden klem! En laat mij niet versagen Om zelfs mijn bloed te wagen, Door 't wel besteden van mijn stem. Vorige Volgende