Onze volkstaal
(1882-1890)–Taco H. de Beer– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Volkstaal te Hoogezand, medegedeeld door H. Hoogenkamp.Bij wijze van eene voorafspraak, wensch ik de behandeling van mijne provincialismen aan te vangen en in te leiden met: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Iets over de Taal,oudtijds en in onze dagen gesproken in de provincie Groningen en over hare verwantschap met andere talen en tongvallen, volgens daaromtrent bestaande opgaven. Het onderwerp, waarover ik hier eenige mededeelingen wensch te doen, is nog zeer weinig behandeld, zelfs tot heden, ofschoon de lust, om de verschillende dialecten van Nederland te onderzoeken en de resultaten daarvan door den druk bekend te maken, wel bij velen ontwaakt is. Het is waar, men heeft er wel enkele werken, waarin sommige bijzonderheden nopens de aloude volkstaal der provincie Groningen - want deze bedoel ik op dit oogenblik - vermeld staan, doch deze worden daar slechts als in 't voorbijgaan medegedeeld, namelijk in: Lulofs, Schets van een overzigt der Duitsche taal, of der Germaansche taaltakken; Ypey, Beknopte geschiedenis der Nederlandsche tale, 2 deelen; Westendorp, Eerste leerrede gehouden in de nieuwe kerk te Sebaldeburen, benevens eene oudheidkundige verhandeling; Dezelfde, Jaarboek van en voor de provincie Groningen, 2 deelen; Ypey en Feith, Oudheden van het Gooregt en Groningen; G. Acker Stratingh, in het tijdschrift Bijdragen tot de geschiedenis en oudheidkunde, inzonderheid van de provincie Groningen, deel II, V en VI. En uit den vreemde noem ik: T.D. Wiarda, Geschichte der ausgestorbenen alten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
friesischen oder Sächsischen Sprache, een geschrift, dat hoewel klein van inhoud, hier bijzonder in aanmerking komt. En ook: Kinderling, Geschichte der Nieder-Sächsischen oder sogenanten Plattdeutschen Sprache. Slechts een enkel schrijver heeft het onderwerp, aan het hoofd dezes genoemd - voor zoo verre mij althans bekend is - opzettelijk en meer uitvoerig, in een belangrijk stuk, besproken; ongelukkig evenwel is 't een geschrift in het Latijn, en uit dien hoofde maar door enkelen verstaan, en waarbij nog komt, dat het niet afzonderlijk is uitgegeven, zoodat het er even ver af is van voor allen geschreven, als in ieders handen te zijn. Ik heb het geluk er eene Nederlandsche vertaling van te bezitten, en acht het geen nutteloos of ongepast werk, vooral voor hen, die zich met de studie der Nederlandsche tongvallen bezighouden, daaruit het een en ander meer algemeen bekend te maken, te minder daar ik niet weet, dat zulks iemand vóór mij gedaan heeft. In den jare 1824 namelijk schreef de letterkundige Faculteit der Groningsche hoogeschool eene Latijnsche prijsvraag uit Over de Groningsche Volkstaal, haar ontstaan, hare eigenaardigheden enz. Hierop kwam slechts één antwoord in, dat evenwel voldoende gekeurd en dus bekroond werd. De schrijver hiervan bleek te zijn Jan Sonius Swaagman, destijds student aan de academie te Groningen en later als predikant van Onderdendam overleden. Wanneer ik uit al de genoemde bronnen mijne berichten put, zullen deze niet alleen vollediger worden, maar, naar ik vertrouw, tevens in waarde winnen. Ook Swaagman heeft dit menigmaal gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. De oude taal.Oudtijds is de provincie Groningen bewoond geweest door die volkeren, welke met den algemeenen naam van Friezen genoemd werden. Van het noorden over de zee gekomen - zooals Stratingh zegt - hebben ze zich langs de kusten uitgebreid. Evenwel worden tot den stam van zuidelijken oorsprong gebracht de oude bewoners van de stad Groningen en van het Goorecht, terwijl Westerwolde vermoedelijk meer uit het oosten is bevolkt geworden. Deze Friezen nu, een groot en machtig volk - er is een tijd geweest, dat hun gebied zich wijd en ver uitstrekte - hadden volgens Ubbo Emmius (Ypey 1.152) ééne en dezelfde taal, het oude Friesch ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeten, en hebben ze gedurende een aantal eeuwen gesproken. Maar eindelijk is zij langzamerhand uit onze provincie verdwenen, terwijl het Nedersaksisch of Platduitsch hare plaats heeft ingenomen. Zoo zegt b.v. Wiarda (blz. 14): ‘In de tegenwoordige provinciën Friesland, Groningen en Oost-Friesland en iets verder naar de Wezer, heeft zich de oude taal - namelijk de oude Friesche - het langst staande gehouden. In de dertiende en veertiende eeuw stond zij nog in haren vollen bloei, in de vijftiende dobberde zij tusschen het Vlaamsch en Neder-Saksisch, en in de zestiende hield zij zich nog in eenige afgelegene streken en bij eenige oude familiën, ofschoon reeds tamelijk bedorven, op, en zoo stierf zij eindelijk geheel uit.’ Dat het Boerenfriesch er echter nog een afstammeling van is - om van andere, zeer duidelijke sporen elders te zwijgen- schijnt Wiarda òf niet geweten òf niet bedacht te hebben. Later drukt hij zich echter hieromtrent nauwkeuriger uit. Eenigszins anders zijn de woorden van Kinderling, als hij zegt, blz. 115, 116: ‘Het langst hield zij (n.l. de oude Friesche taal) zich staande in Oost- en West-Friesland en in Groningen (Groningerland). In de veertiende eeuw kwam zij meer tot de Nedersaksische, doch tegen het einde der vijftiende eeuw was de vermenging met het Hollandsch zeer zichtbaar. De Friesche schrijftaal stierf met het einde der 15de eeuw uit.... Het Boerenfriesch te Molkwerum en Hindeloopen is nog een overblijfsel van 't oude Friesch’ - alsof het in 't overige Friesland gesprokene dit niet evenzeer ware. Meer in overeenstemming met Kinderling dan met Wiarda, laat Ypey zich (I. 302, 03) over het wegsterven van het oude Friesch aldus uit: ‘Dit was de taal, die, nog staande de dertiende eeuw, algemeen gangbaar was, niet alleen in het eigenlijk gezegde Vriesland, maar ook in Oostvriesland en Groningerland. Dan met den aanvang der veertiende eeuw, gelijk vervolgens nader blijken zal, begon in de beide laatstgemelde landen het vriesch zigtbaarlijk te verloopen. Bij de Oostvriezen werd het vermengd met het nedersaksische, en bij de Groningers verdween het in het nederlandsche.’ En elders (bl. 369): Met den aanvang der vijftiende eeuw verdween het vriesche dialekt in Oostvriesland en Groningerland gansch en al. Stratingh zegt (tweede deel, in de inleiding) er o.a. dit van: ‘Die taal schijnt in ons gewest eerder opgehouden te hebben dan in het naburige Friesland, waar ze in het Boerenfriesch ten platten lande zelfs nog voortleeft. Dat zij in ons zoowel als dat gewest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het laatst der 14de eeuw niet alleen nog gesproken, maar ook nog geschreven werd, blijkt uit de bescheiden, die er uit dien tijd van beide gewesten in die taal nog overig zijn. Mag zij in geschrifte met de volgende eeuw opgehouden hebben, in de spraak bleef zij zeker nog lang meer of min in zwang en het langst wel in genoemd Westerkwartier, het naast grenzende aan het tegenwoordige Friesland.’ Onze oudheidkenner Westendorp verklaart (bl. 137, 138): ‘Doch in de vijftiende eeuw drong het vlaamsch van de eene, en het neder- of platduitsche van de andere zijde, zoo zeer door, dat het friesch zich alleenlijk nog kon staande houden, in het eigenlijk gezegd Friesland en Groningerland, tot dat eindelijk in de zestiende en zeventiende eeuwen, de oudste der thans levende duitsche en aanverwante talen, tot het tegenwoordige Friesland bepaald is, waar zij nog in den mond van vele Ingezetenen leeft. Het is schandelijk dat men er geen volledig woordenboek van ontwerpt.’ Ypey en Feith spreken er dus over, bl. 191, 192: ‘Ten aanzien van de oude volkstaal, in de vriesche landen, tusschen de Lauwers en de Eems, thans de Ommelanden genoemd, zij hetzelfde gezegd. Ook deze taal, in de Ommelanden, was dezelfde, als die in Westen Oost-Vriesland, blijkens het Hunsingoër Landregt, hetwelk ten jare 1252 bij vernieuwing is vastgesteld in de vriesche taal van dien tijd, hetgene ten bewijze kan strekken, dat toen in de Ommelanden de oude vriesche taal nog de algemeene volkstaal was, ten minste nog algemeen verstaan werd.’ ‘Zoo hebben wij dan nu gezien’ - zegt Swaagman, dien ik hier gevoeglijk kan laten spreken - ‘dat op het einde der dertiende eeuw en met den aanvang der veertiende waarschijnlijk allengskens de grondslagen gelegd zijn tot den ondergang der oude Friesche taal. Immers in deze eeuwen is de Nedersaksische taal in Oost-Friesland en in de provincie Groningen hoogstens toegenomen, en wel op zoodanige wijze, dat op het einde der veertiende eeuw reeds bijna de geheele taal in Oost-Friesland naar het taaleigen der nedersaksische was ingericht. In de provincie Groningen verkeerde zij nog in de dertiende en veertiende eeuw in bloeienden toestand; maar eindelijk is zij in de vijftiende en zestiende eeuw bijna overal, uitgezonderd de streken van West-Friesland, uitgestorven en in vergetelheid geraakt. De taal echter, welke tot nu toe in ons Friesland bij de landlieden in bloei is, moet voor eene dochter van haar gehouden worden, en is bijna het eenige overblijfsel, hetwelk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog van deze zeer aanzienlijke taal, wegens hare oudheid door iedereen zeer hoog te schatten, bestaat. Verreweg het grootste gedeelte van haar is derhalve verloren gegaan, en wat van haar nog overig is, zal door lengte van tijd misschien op dezelfde wijze te niet gaan. Doch daar gedane dingen niet ongedaan kunnen gemaakt worden, zij het ons voldoende voor het tegenwoordige daarvan overtuigd te zijn, dat het grootste gedeelte der provincie Groningen zich ook tot de dertiende en veertiende eeuw beroemen kon op deze oude Friesche taal, en dat de Nedersaksische taal, met de oude Hollandsche of Vlaamsche vermengd, hare plaats heeft ingenomen, welke geacht moeten worden tot op dezen dag het wezen van het Groningsche dialect uit te maken. Ik bedoel hier evenwel niet dit mede, alsof de Groningsche tongval altijd geheel en ongeschonden behoord heeft tot de oude Friesche taal en later tot de Nedersaksische, en met geene andere tongvallen is vermengd geweest, maar dit houd ik voornamelijk staande, dat deze beide tongvallen, namelijk het oude Friesch en Nedersaksisch, te voren als het ware het kenmerk van het dialect der Groningsche provincie bepaald hebben en nog heden ten dage bepalen.’ In den aanvang dezer eeuw deed Westendorp de vraag: ‘Doch zegt mij, Lezer, hoe hebben zich op den wijduitgestrekten frieschen bodem twee andere tongvallen’ - hij bedoelt het Vlaamsch en het Neder- of Platduitsch - ‘kunnen vormen, welke hunne moedertaal bijna ten eenenmale verdelgden?’ Hij geeft er echter geen antwoord op en spreekt er later in 't geheel niet over. Swaagman bewaart - vreemd genoeg en ook ten onrechte dunkt mij - omtrent dit punt een diep stilzwijgen. Trouwens men kan zich, naar het mij voorkomt, wel voorstellen, dat deze spraakverandering in die dagen heel wat gemoederen zal hebben in beweging gebracht en ook verwarring gesticht. Maar welke zou toch de reden van deze groote omkeering zijn? Ik geloof dat meer dan ééne omstandigheid hiertoe heeft medegewerkt. 1o. De opkomst der Saksen. Men moet niet meenen, dat het Saksisch hier eerst ontstond, toen het Friesch niet meer gesproken werd. Evenals de Heer Winkler - wiens stuk in de Tijdspiegel 1880 over dit punt ik niet in de gelegenheid geweest ben te lezen - geloof ik, dat reeds vroeger vele Saksen hun schraal land verlaten hebben, om zich in Groningen's vruchtbare kleistreken, nadat de eerste bedijkingen hadden plaats gehad, neder te zetten, waardoor hunne spraak hier ook allengskens bekend en inheemsch werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2o. De opkomst der hervorming droeg er niet alleen toe bij, dat het Hollandsch dialect ook in deze oorden meer en meer werd gevestigd, maar tevens, dat de laatste sporen van het Friesch - wel te verstaan als spreektaal - werden uitgewischt. Trouwens dat de verkondigers der nieuwe leer zich in hunne toespraken nog van de oude Friesche taal zullen bediend hebben, is zeer onwaarschijnlijk. Onze oudheidkenner Westendorp - om maar geen ander te noemen - heeft het ook ergens gezegd. 3o. Vooral ook eene staatkundige reden, die ons duidelijk wordt uit hetgeen Westendorp in het eerste deel van zijn gemeld Jaarboek blz. 136, op het jaar 918 schrijft: ‘Van dezen tijd af tot aan 1024, werd het rijk door Saksische koningen en keizers bestuurd. Deze verheffing van het Saksische huis verschafte aan hetzelve eenen verbazenden invloed en gezag, en was de voorname oorzaak, dat Vriesland, tusschen het Vlie en de Wezer, veelal door Saksische graven en markgraven bestuurd werd. Ook werd een groot gedeelte van Vriesland daardoor vrij wat aan Saksen ondergeschikt. Dit alles had op de taal, op de wetgeving en op de beschaving in deze gedeelten eene werking, welke in ons gewest, en veel meer nog in Oostvriesland, ten sterkste merkbaar is.’ - En op het jaar 1181 zegt hij, bl. 200: ‘Nogmaals herinner ik, dat de geschiedenis van ons gewest, in dezen tijd, dikwijls met de Saksische zamenhangt; dat deze oorden dikwijls met den naam van Neder-Saksen, en de Vriezen met dien van Saksen bestempeld werden, en dat de Neder-Saksische tongval hier de oude Vriesche taal geheel verdrongen heeft.’ Lulofs zegt in zijn straks genoemd werk blz. 111, dat het (oude Friesch nl.) in Oostfriesland allengskens voor het Nedersaksisch plaats maakte, vooral toen dit gewest in de vijftiende eeuw onder Duitsche Graven kwam. En wat ons gewest aangaat, Wierda zegt blz. 13, dat aan de andere zijde van de Eems met het begin der zestiende eeuw de Saksische regeering kwam. Jhr. Mr. M. Hettema zegt in het Taalk. Mag. II. 268, 269, 270: ‘Opmerking verdient, dat No. 1-10, de wetten beoosten de Lauwers, dat is: die van de provincie Groningen en van Oostvriesland... bevatten; wij kunnen dus stellen, dat in het begin der 15de eeuw de Friesche taal in eerstgenoemde streken heeft opgehouden de schrijftaal te zijn. De oosterlauwersche Friezen hebben door hunne politieke verandering plotselings en geheel overwacht hunne taal laten varen, en men vindt naauwelijks eenige sporen hiervan meer over, dan alleen in de taal van het volk.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omtrent Friesland deelt Wiarda mee (blz. 13, 14), dat het oude Friesch uit gerechtszaal, school en kerk verbannen en het Nederlandsch de schrijftaal werd. Zoolang dus de Friesche republiek nog onwrikbaar stond, zoolang bloeide de Friesche taal. Ypey I. 153: ‘Trouwens, hoe men het ook neme, het is, om redenen, die ligtelijk kunnen worden nagegaan, toch zeker, dat vele Vriezen, die verpligt waren zich ambts- of belangshalve, in de door hen beheerde, landen, voor een tijd, op te houden, vrij wat van derzelver taal moesten overkrijgen. En even eens zullen wederkeerig de aan hen onderworpen volken allerzekerst van de Vriesche taal, gedurende den gang van zoo vele eeuwen, niet weinig ontleend, en de hunne daarnaar gewijzigd hebben. Immers de omgang der Vriezen met volken, die anders spraken, dan zij, maar toch meerendeels door hen verstaan werden, om dat ze slechts onderling in dialekt verschilden, moest natuurlijker wijze eene groote verandering in beider dialekt te wege brengen. Een zeer merkwaardig taalverloop moest daardoor ontstaan!...... De alles naauwkeuriglijk waarnemende Ten Kate schreef reeds voor omtrent honderd jaren, dat de Vriesche taal toen reeds hand over hand afnam.’ Ypey I. 421, 422: ‘Kort na het jaar 1491, of ongeveer dien tijd, verdween geheel het algemeen gebruik der vriesche taal in openbare geschriften. Zoo ras, ten jare 1499, het eigenlijk Vriesland in de magt was geraakt van den Hertog van Saksen, werden de oude vriesche wetten afgeschaft, en nieuwe 's lands wetten, door eenige regtsgeleerden, op last van den Hertog, vervaardigd in de vlaamsch-hollandsche taal. Sedert dien tijd is, zoo aan het hof des gerigts, als bij 's lands Staten, en in de stedelijke en grietenije vierscharen, in alle diplomatieke schriften, de gewone nederlandsche taal gebezigd, en is de vriesche taal slechts de volkstaal des gemeenen levens ten platten lande en in de kleine steden gebleven.’ In eene noot voegt Ypey hier nog bij, dat genoemde wetten in het begin der zestiende eeuw te Leeuwarden zijn uitgekomen en aldaar herdrukt in 1772. Het zijn waarschijnlijk dezelfde, die ook vermeld staan in het nieuwe werk van J. Zijlma, De Marne. Eene geschiedkundige beschrijving van de Ommelanden in het algemeen en van het Westelijk gedeelte van Hunsingo in het bijzonder, waarin hij bl. 68 op het jaar 1504 noemt: ‘Saksische ordonnantiën, uitvoerige bepalingen op het rechtswezen en bestuur behelzende.’ Of en in hoever men hierin ook een verbod vindt omtrent het ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruik van de oude Friesche taal, mede in onze provincie, kan ik niet beslissen: ik heb genoemde wetten, in weerwil van gedane moeite, niet kunnen opsporen. - De Hertog van Saksen bovenbedoeld was George, die van 1504 tot 1515 erfstadhouder van Friesland geweest is. Voordat wij nu van de oude Friesche taal afscheid nemen, wensch ik er op te wijzen, dat er in deze taal nog geschriften aanwezig zijn die door Wiarda vermeld worden, waaronder ook het Hunsingoër Landrecht, hetwelk in den jare 1252 vervaardigd, in de vorige eeuw is uitgegeven door den verdienstelijken Groningschen oudheidkundige van Halsema, en opgenomen in het tweede deel van de werken van het Gron. genootschap Pro excolendo jure patrio. Volgens Wiarda is dit Ein unschätzbares Kleinod der Friesischen Sprache und Alterthümer. En dan noemt hij ook nog het Fivelingoër Landrecht en het Oldambster Landrecht, welke drie stukken op onze provincie onmiddellijk betrekking hebben. Toen hij dit schreef - thans eene eeuw geleden - was er in Duitschland over het Friesch, dat tot de oudste der levende talen van Europa behoort, nog niets in het licht gegeven, maar in onze dagen vindt deze taal hoe langer hoe meer beoefenaars en degelijke uitleggers; zij die, zooals Wiarda zegt, waarschijnlijk de oudste Duitsche tongval is, wordt meer en meer van groote waarde erkend voor de vergelijkende taalstudië. In Duitschland gaf men dan ook meer dan één woordenboek uit, Wiarda ook hier wederom het eerst; ten onzent eveneens, en - om maar niet meer te noemen - van de hand van Jhr. Mr. M. Hettema kwam in het licht eene Beknopte opgave der handschriften en gedrukte werken in de oudere en latere Friesche taal, te vinden in het tweede deel van het Taalkundig Magazijn van A. de Jager, vollediger en uitvoeriger dan Wiarda zulks vóór hem gedaan had. Ook hier komen stukken voor, die met de provincie Groningen in onmiddellijk verband staan. Bij het bestudeeren van het Friesch doet zich evenwel meer dan één eigenaardig bezwaar voor, hetwelk men bij het beoefenen van eene andere taal gewoonlijk niet heeft. Immers 1o. het wordt niet meer gesproken en 't staat dus in dit opzicht met het Latijn b.v. gelijk; 2o. een Oudfriesch woordenboek, opgesteld toen men het nog sprak, bestaat er niet en zal wel nooit bestaan hebben, al is het dan ook, dat tegenwoordig in dit gebrek meer of minder voorzien is, b.v. door: Wiarda, Alt-Friesisches Wörterbuch, Aurich 1786; Dr. Karl Freiherrn von Richthofen, Altfriesisches Wörterbuch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Göttingen 1840; Mr. Montanus Hettema, Proeve van een Friesch en Nederlandsch woordenboek, Leeuw. 1832; Jhr. Mr. Montanus de Haan Hettema, Idioticon Frisicum. Friesch Latijnsch-Nederlandsch woordenboek uit oude handschriften bijeenverzameld. Leeuw. 1874. 3o. Zij wier schriften tot ons zijn gekomen, leefden in onderscheidene tijden, in verschillende oorden, waarvan eene ongelijke spraak en schrijfwijs een natuurlijk gevolg was; 4o. daar kwam nog bij, het Friesch was geen beschaafde taal, spelregels had men niet, maar ieder sprak en schreef zooals het hem goeddacht. Wiarda, die ons hiervan een en ander mededeelt, heldert dit en tevens het willekeurig en menigvuldig verwisselen van klinkletters en medeklinkers met voorbeelden op. Ook in het Angelsaksisch, hetwelk met het oude Friesch zeer nauw verwant was zooals W. bl. 11 zegt - insgelijks volgens Kinderling bl. 115 einander sehr ähnlich - sprak en schreef ieder naar zijn eigen goeddunken (W. bl. 38). Wiarda zegt ook nog (bl. 20), dat der oude Friezen taal zich kenmerkt door eene onnavolgbare kortheid van uitdrukking, maar òf en in hoever dit voor de studie een bezwaar is, ben ik niet in staat te beslissen. In weerwil van bovengemelde bezwaren, wensch ik mijne gewestgenooten, die met de volksspraak van het Westerkwartier, Hunsingoo, de Marne en Fivelingoo bekend zijn, toch op te wekken en aan te sporen, om zich als liefhebberij-studie op de kennis van het oude Friesch toe te leggen, met het doel, om punten van overeenkomst tusschen beide talen op te sporen en de resultaten van hun onderzoek in dit tijdschrift mede te deelen. Ze zullen vermoedelijk nu en dan tot merkwaardige, verrassende ontdekkingen komen, die de gedane moeite wel vergelden. Immers dat er in ons Groningsch ook nog heden ten dage een aantal oud-Friesche bestanddeelen verscholen liggen, is ontwijfelbaar zeker. Naar mijn oordeel is dit b.v. niet zoo zeer het geval in Westerwolde - ofschoon het Friesch hier in oude dagen wel zal gesproken zijn - maar vooral in Fivelingoo en Hunsingoo - omdat er van 't noorden geen gemeenschap kon plaats hebben - en het meest in het Westerkwartier. Laurman - wiens werkje over den Gron. tongval velen wel zullen kennen - bevestigt het ook, en aan hem zal men in dezen wel gezag willen toekennen, omdat hij in de voorrede zegt, dat hij met der Friezen oude spraak, door afkomst en geboorte, wel bekend was (bl. VI). En wat getuigt hij dan? Dat het Groningsch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeeltelijk naar den Hoogd., maar bovenal naar den oud-Frieschen tongval is gewijzigd (bl. VII), en dat vele in deze provincie gebruikelijke woorden niet alleen zuiver Friesch zijn, maar ook de geheele samenstelling der taal van Frieschen oorsprong is (bl. VIII, IX), waarvoor hij gronden bijbrengt (IX). Heeft men in ons gewest in 1884 door het uitschrijven van eene prijsvraag een in het Groningsch geschreven tooneelstuk verlangd, men ga andermaal op dezelfde wijze te werk en vrage: De overeenkomst tusschen het oud-Friesch en het hedendaagsche Groningsch, met een aantal woorden en spreekwijzen gestaafd. Of wil men liever: Het verschil van spraak tusschen Hunsingoo en Fivelingoo, ofschoon ik geloof, dat dit verschil op verre na niet zoo groot is, als dat tusschen Hunsingoo of Fivelingoo aan de eene - en het Westerkwartier aan de andere zijde. Of wil men eene vraag van nog wijdere strekking: Welke dialecten zijn er voornamelijk in deze provincie, in welke oorden zijn ze gangbaar (met opgave der grenzen waar ze ongeveer ineenvloeien) en in welke opzichten verschillen ze van elkander? Met tal van voorbeelden opgehelderd. Trouwens ik geloof, dat op dit veld van wetenschap nog weinig of niet is gewerkt, onderzocht, althans aan het licht gebracht. Nopens de taal, oudtijds in de stad Groningen gesproken, het volgende: Ypey en Feith, bl. 192: ‘Intusschen verschilde van de algemeene taal des volks, in al de gemelde vriesche landen gesproken, de taal des volks in de stad Groningen wijd en verre. Geen één oud Groningsch gedenkstuk is er voorhanden, waarin men sporen van de oude vriesche taal, of overblijfselen van den vorm of bouw dier taal aantreft. Al die gedenkstukken kenmerken het nederrijnsche taaleigen, waarin ook de oudste landregten van Drenthe en van Overijssel geschreven zijn. Het naaste komt dan ook uit dien hoofde de Groningsche volkstaal, even als die van het Gooregt, aan de Drenthsche volkstaal.’ Stratingh zegt in Bijdragen tot de geschiedenis en oudheidkunde, vijfde deel, bl. 9: Maar dat niet alleen in dit opzigt, maar ook in den landaard zelven overeenkomst met Drenthe en verschil met Friesland heeft bestaan, bewijst bovendien de bevolking en hare taal. Het is vooral op grond dier eenerlei bevolking en taal van Groningen en het Goregt met Drenthe, dat Ypey en Feith het voor niet onwaarschijnlijk achten, dat Groningen, zoo wel als het Goregt, tot Drenthe heeft behoord. Swaagman zegt er dit van: ‘Wat wij tot dusverre gezegd heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben over den Groningschen tongval, eertijds behoorende tot de oude Friesche taal, moet inzonderheid betrekkelijk gemaakt worden op het dialect der provincie, maar misschien minder tot dat der stad. Immers volgens het gevoelen der geleerden worden er geene sporen der oude Friesche taal in de oude gedenkschriften dezer stad gevonden, hetwelk eerst wel zonderling schijnt - want aan hen, die de zaak zelve nasporen, is het niet geoorloofd aan derzelver waarheid te twijfelen - maar opdat wij dit des te gemakkelijker kunnen begrijpen, is het noodig, dat wij acht geven op den ouden burgerlijken staat der stad Groningen en provincie. Er had namelijk eertijds bijna geene gemeenschap plaats tusschen de stad en provincie; beide hadden hare wetten en hare heeren, beider taal kan derhalve des te gemakkelijker zuiver en van elkander onderscheiden blijven. Maar er wordt gevraagd, welke dan de tongval der stad Groningen geweest is en tot welke tongvallen hij moet gebracht worden. Ik zal zeggen, van welk gevoelen ik ben, zoo kort mogelijk. Indien ik de schimmen van de eerste inwoners dezer stad van oude tijden her uit hunne graven had kunnen terugroepen en met hen een gesprek beginnen, zou ik misschien vollediger en beter op deze vraag antwoorden, dan nu, daar de oudste gedenkschriften ons althans ontbreken. Misschien echter schijnt het te moeten worden vastgesteld, dat eertijds aan de stad Groningen hetzelfde dialect eigen geweest is, hetwelk aan Overijsel, Gelderland en aan Drente vooral eigen was; deels omdat Drente de zuidelijke grens dezer stad bepaalt, deels, omdat de stad Groningen gezegd wordt hare eerste en voornaamste inwoners uit Drente ontvangen te hebben. Deze taal wordt gewoonlijk het Nederrhijnsch genoemd, welke een dialect was het midden houdende tusschen het Vlaamsch of oude Hollandsch en de Nedersaksische. Naderhand evenwel heeft deze laatste en inzonderheid dat dialect van haar, hetwelk aan Westfalen eigen genoemd wordt, langzamerhand zóó groote kracht en werkzaamheid op den tongval dezer stad uitgeoefend, dat althans in dien tijd, waarin de bepalingen geschreven of gemaakt zijn, welke het boek inhoudt, het stadsboek genoemd, ook de taal dezer stad geacht moet worden - hoezeer dan ook altijd met eene Hollandsche kleur bedekt - tot de Nedersaksische taal behoord te hebben, en niet in éénen naam beantwoordt aan gedenkschriften van Bremen, Lubek, Hamburg en andere.’ Wat Swaagman hier van het Westfaalsch schrijft, wordt ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgehelderd door Ypey en Feith, die bl. 188 zeggen, dat de magistraatsleden in Groningen sedert het jaar 1260 tot 1644, en de latere hoofdmannen, ‘sedert de vroegste tijden, grootendeels van afkomst niet alleen Drenthers, Gooregters, maar en wel voor een groot gedeelte, ook Westfalers waren’; en bl. 190: ‘Dat er zeer vele Westfaalsche familiën, zoowel als Drenthsche, van tijd tot tijd zich te Groningen hebben gevestigd, wordt mede berigt door den schrijver van de Effigies et vitae Professorum Academiae Groningae et Omlandiae, p. 12’ enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Het Nedersaksisch, het dialect in onze dagen.De Duitsche talen, zegt Swaagman, die - wat uit den aard der zaak zelve duidelijk is - eerst voorzeker nog arm waren, zijn evenwel van de oudste tijden her in twee voorname tongvallen verdeeld geweest, in de hoogere namelijk en in de lagere of de Opperen Nederduitsche. Zij zijn vooral hierin onderscheiden, dat de eerstgenoemde inzonderheid meer harde en sissende geluiden hebben, dikwijls gebruikt maken van de tweeklanken ai, au, veel houden van eene onaangename opeenstapeling van medeklinkers, terwijl de laatstgemelde aan de zachtere medeklinkers boven de meer harde de voorkeur geven; ‘dit Nedersaksisch’ - zegt Wiarda - ‘is juist het tegenovergestelde van de Opperduitsche taal en onder alle Duitsche dialecten, wat keuze en uitspraak van klanken aangaat, het meest welluidend en aangenaam.’ Evenwel moet te dezer plaatse opgemerkt worden, dat vele lagere tongvallen in menig opzicht met de hoogere overeenkomen. De hoogleeraar Lulofs heeft ons in zijn straks gemeld werk eene aardrijkskundige afbakening van deze twee hoofdtongvallen gegeven. Hij zegt namelijk, dat men zich eene lijn moet voorstellen, getrokken van de zuidelijke grenzen van Nederland, waar het Vlaamsch met het Fransch vermengd wordt, over Aken naar Göttingen en Wittenberg, tot hoog op aan de kusten der Oostzee. Hetgeen ten noorden van die lijn ligt - waaronder ook Nederland behoort - moet nagenoeg tot de taalheerschappij van den Nederduitschen of Platduitschen hoofdtongval gerekend worden. Wenscht men evenwel eene latere en meer nauwkeurige opgave van de heerschappij van den Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duitschen taaltak, zij is te vinden in den vierden jaargang van De Taalgids, waar bl. 236, 237, het bedoelde spraakgebied, getrokken uit den Physicalischen Atlas van Dr. Heinrich Berghaus, door den heer Molema wordt medegedeeld. Tot de lagere tongvallen van den Duitschen stam - waartoe ook het aloude Friesch behoort - brengen wij, zegt Swaagman, vooreerst het Nedersaksisch of Platduitsch, hetwelk de tongvallen bevat van Oost-Friesland, Westphalen, Hanover, Oldenburg, Luneburg, Maagdenburg, Brandenburg, de Bremensche, Lubeksche, Hamburgsche en meer andere dialecten. Zij vertoonen soms wel hier meer, dáár minder duidelijk de sporen van de hoogere dialecten, maar dit neemt niet weg, dat zij in 't algemeen tot de lagere tongvallen moeten gebracht worden. De lotgevallen dezer landspraak zijn, zooals Swaagman opmerkt, zeer bedroevend geweest. Er was een tijd, dat zij als beschaafde spreek- en schrijftaal gold: eene menigte geschriften kunnen dat nog heden getuigen. Haar aanzien nam in het noorden van Duitschland zichtbaar toe, en toen zij den rang scheen te zullen verwerven, welken het Hoogduitsch tegenwoordig bezit, is door het ontstaan der kerkhervorming deze eer wederom plotseling voor haar verdwenen. Immers de meeste geschriften der hervormers waren in die taal opgesteld, welke in lateren tijd de moeder van het tegenwoordige Hoogduitsch werd. Luther vertaalde toen den bijbel en vormde zich uit de Opper- en Nederduitsche dialecten eene taal, die door zijne leerlingen gevolgd, later meer beschaafd en eindelijk de hedendaagsche taal is geworden. Hierdoor werd nu de oude landspraak verdrongen, allengs hield zij op als schrijftaal gebezigd te worden, boeken werden er niet meer in geschreven, ze werd van de rechtbank, van den kansel verbannen, om enkel als spreektaal - vooral van den geringen stand - te dienen en door velen met zekere minachting te worden aangezien. Tot het spraakgebied van den Nederduitschen hoofdtongval brengt Swaagman in de tweede plaats het Nederlandsch, waaronder men al die dialecten heeft te verstaan welke in Nederland gesproken worden. Deze taal, van alle tongvallen of talen, tot den lageren stam behoorende, verreweg de beroemdste, is door de rivier de Eems van de even vermelde tongvallen afgescheiden. Wat haren oorsprong aangaat uit den gemeenschappelijken Duitschen taalstam, deze moet zonder twijfel iedereen in het oog vallen, die haren aard en hare ongeschondenheid met aandacht beschouwt. Trouwens het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oud-Friesch, het Frankisch en het Nedersaksisch hebben tot den opbouw van het Nederlandsch - dat men wel het beschaafd en ontwikkeld Nederduitsch kan noemen - zonder twijfel het meest bijgedragen. Hoe lang zij echter in de middeleeuwen als een bijzonder dialect zich onder de overige Nederduitsche tongvallen verscholen heeft, is moeielijk na te gaan. Dat in de zestiende eeuw het Hoogduitsch al de overige tongvallen van Duitschland heeft overmeesterd en zoo de taal van een geheel volk is geworden, is geen op zich zelf staand feit. Het is een vrij algemeen verspreid dwaalbegrip, dat de dialecten van een land verbasterd zijn uit de zoogenaamde beschaafde of schrijftaal. Juist het tegendeel is waar. In elk beschaafd land bestaan verscheidene dialecten, die allen eens dezelfde rechten hadden. Daarna heeft evenwel langzamerhand één tongval zijne minder gelukkige stamgenooten verdrongen en zich uitsluitend van de schrijf- en de beschaafde spreektaal meester gemaakt. Zóó is 't ook gegaan in ons vaderland, volgens Swaagman. Zoo heeft ook bij ons, zegt hij - op het voetspoor van die beroemde schrijvers, welke in de provinciën Zuid- en Noordholland gebloeid hebben [en ook wellicht (voeg ik er bij) omdat na het einde van den tachtigjarigen oorlog in Zuid- en Noordholland meer beschaving heerschte dan in de overige provinciën] alsmede met ondersteuning eenigermate misschien van de Dordrechtsche Staten-overzetting des bijbels, na de jaren 1618 en 1619 in het licht verschenen - het Hollandsche dialect (in het bijzonder zoo genoemd) de overige tongvallen verdreven, en deze slechts aan het gepeupel of aan de minder beschaafde inwoners onzes vaderlands overgelaten. Veel zou hier kunnen worden geredeneerd over de vraag, of de Hollandsche tongval - in den eigenlijken zin genomen - te verkiezen zij boven de Groningsche, Overijselsche, Geldersche, Zeeuwsche enz. dialecten. ‘Het komt mij niet toe’, zegt hij, ‘en het is hier de plaats ook niet, om het vóór en tegen hiervan te beslissen, maar dit is boven allen twijfel verheven, dat de pogingen van hem, die den aard en de menigte van woorden van zekere geheele taal wil leeren kennen, met geen gunstigen uitslag zullen bekroond worden, indien hij slechts den meer beschaafden tongval dier taal verstaat, maar de minder beschaafde dialecten geheel en al verwaarloosd heeft.’ Dat de Hollandsche tongval de eer heeft genoten, later de taal van Nederland te worden, heeft nog een bijzonder voordeel, maar toch ook eenig nadeel. Wij lezen n.l. bij Ypey I. 303, 304: ‘In Utrecht, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooral in Holland, was het dialekt het zuiverst, of, met andere woorden, het minst gemengd met vreemde dialekten. En dit hollandsch of echt bataafsch dialekt is vervolgens, door gansch Nederland, de algemeene taal der geleerdheid in geschriften, en der geestelijkheid op den predikstoel geworden. In de gerigtshoven der bijzondere landschappen bleven voornamelijk nog lang de eigen dialekten heerschen. Nog heden zelfs zijn daar van de duidelijkste sporen allentshalve te ontdekken.’ De nadeelige zijde is deze, dat het Hollandsch dialect, wat welluidendheid aangaat, ook niet bovenaan staat. ‘'t Is wel jammer, dat juist niet de welluidendste tongval van het nederlandsch die is van het gewest, dat het meest den toon geeft.’Ga naar voetnoot1) In de taal der boeken en van den beschaafden omgang werd en wordt nog dikwijls het Nederlandsch verkeerdelijk de Hollandsche taal, het Hollandsch genoemd. De reden van deze benaming laat ik in 't midden, maar is zij wellicht deze, omdat uit den Hollandschen tongval vroeger de hedendaagsche boeken- en omgangstaal van ons vaderland is voortgekomen? In de derde plaats worden door Swaagman tot den Nederduitschen taalstam gebracht de Scandinavische talen, te weten het Deensch, Zweedsch, Noorweegsch en IJslandsch, die allen door den nauwsten band van verwantschap met elkander verbonden zijn. Ook de oorsprong dezer talen uit den gemeenschappelijken Germaanschen stam is, ofschoon het zich niet in alle opzichten even duidelijk vertoont, klaarblijkelijk genoeg voor ieder, die deze talen verstaat en let op sommige harer eigenaardigheden, die door Lulofs en anderen zijn aangewezen. Inzonderheid is dit het geval met het Deensch, omdat het in hooge mate met de oude taal der Friezen en Saksen overeenkomt, hetwelk men spoedig ontdekt, als men de Deensche en Angelsaksische talen - welke laatste voor eene zuster der oude Friesche schijnt te moeten gehouden worden - met elkander vergelijkt. Op deze wijs kan het dan ook verklaard worden, waarom het Deensch in sommige opzichten punten van gelijkheid heeft met het Groningsch, hetwelk Swaagman met een paar bewijzen staaft, omdat dit laatste zijn oorsprong, voor een groot deel ten minste, eveneens aan de oud-Friesche, maar in de eerste en voornaamste plaats aan de Saksische tongvallen te danken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft. Men zou hier echter kunnen vragen: zouden de punten van overeenkomst, die het Deensch en Groningsch ontwijfelbaar hebben, niet mede, bovendien ook nog kunnen verklaard worden uit de invallen der Noormannen op de kusten der provincie Groningen in de oude dagen, waarvan de historie gewaagt? Raven antwoordt hierop bevestigend, als hij in het Mag. van Nederl. Taalk. I. 94, 95 aldus spreekt: ‘Trouwens al, wie geen vreemdeling is in de geschiedenis van dit gewest en van de stad onzer inwoning, zal het weten, hoe, in het begin der IXde eeuw, de barbaarsche koning Godfried, met eene voor die tijden verbazend groote magt, eenen inval in dit gewest deed, en zijne daarop gevolgde veroveringen van verwoesting, plundering, moord en brand deed vergezeld gaan.... In vervolg van tijd hebben nog gedurige invallen en strooptogten van die barbaren in dit gewest plaats gehad. Maar zou een terugtrekkend veroveraar alleen de sporen zijner verwoestingen en geweldenarijen achterlaten? Onze eigene ondervinding moge hierop het antwoord geven. Zijn zwaard moge slachtoffers maken; maar het kan, dunkt mij, niet anders, of zijne kortere of langere aanwezigheid moet op de taal en de zeden der bewoners, met welke hij in aanraking komt, een meerderen of minderen invloed uitoefenen’. Bolhuis is evenwel in zijn werk De Noormannen in Nederland van oordeel, dat die herhaalde invallen van geenen of althans zeer geringen invloed op de taal zullen gebleven zijn, omdat die vijandelijke scharen hier te kort vertoefden. Ik zou het echter niet onwaarschijnlijk achten, dunkt mij, dat dergelijke sporen van bedoelde vreemde spraak zich b.v. in de twaalfde en dertiende eeuw hier nog wel zullen hebben voorgedaan. Ook de Zweedsche taal, ofschoon zij wellicht hier in meerdere, daar in mindere mate tot de hoogere tongvallen schijnt te behooren, wordt echter in 't algemeen door mannen, in die talen bedreven, tot de lagere dialecten gerekend. Ditzelfde schijnt vastgesteld te moeten worden van de Noorweegsche en IJslandsche taal, waarvan de eerste, volgens Adelung en anderen, plaats gemaakt heeft voor de Deensche taal, welke daar ook de taal der kerk geworden is, de laatste daarentegen, die beroemde en zeer aanzienlijke taal, wordt gezegd uit het oude Noorweegsch taaleigen haren oorsprong gehad te hebben en meer zuiver en ongeschonden op IJsland dan in Noorwegen zelf gebleven te zijn. Eindelijk behoort, volgens Swaagman en anderen, tot den Nederduitschen hoofdtongval het Engelsch. Trouwens de hedendaagsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engelsche taal, alhoewel zij in den loop der eeuwen meer verwijderd geworden is van de bron, waaruit zij voortgevloeid is - zoo is er b.v. al vroeg veel Fransch ingeslopen - heeft niettemin, volgens Swaagman, lang blijvende kenteekenen in zich behouden en behoudt ze nog heden ten dage, waaruit haar oorsprong uit den gemeenschappelijken Duitschen stam duidelijk kan worden opgemaakt. De bewijzen, die hij hiervoor bijbrengt, zal ik kortheidshalve maar onvermeld laten. Hare moeder was de Angelsaksische taal, welke, zooals wij vroeger zagen, met de oude Friesche zeer verwant is. En dit schijnt bovendien hier ter plaatse der opmerking waardig - zegt hij ten slotte - dat het Engelsch en het Groningsch nog in menig opzicht punten van overeenkomst hebben. De reden hiervan ligt dan ook voor de hand. Maar - vervolgt Swaagman - kan het wel met bewijzen, uit de Nedersaksische taal zelve genomen, gestaafd worden, dat de Gron. tongval tot haar moet gerekend worden? Hierop geeft hij een bevestigend antwoord en beroept zich daartoe vooreerst op de reeks van woorden, welke het derde hoofdstuk zijner verhandeling bevat. Doch ten anderen, in het Nedersaksisch heeft men, evenals in het Nederlandsch, Hoogduitsch, Engelsch enz. verschillende tongvallen, waarvan hij de volgende voorbeelden, als eene proeve van onderscheid, uit Kinderling bijbrengt:
waarbij Kind. het volgende voegt: ‘De in de vierde kolom genoemde wijze van uitspraak heeft geene zekere plaats, maar bevindt zich slechts hier en daar in Nedersaksen en nog meer in Westfalen.’ Dit nu, zegt Swaagman, komt juist met het plat-Groningsch overeen, want in plaats van den Nederl. tweeklank oe zegt de Groninger au of ou, en in woorden waarin de Ned. ie voorkomt, gebruikt hij omgekeerd de ei. Niets toch is gewoner, dan dat de Groninger goud voor goed zegt, rout voor roet, mouder voor moeder, mouten voor moeten; en evenzoo zeik voor ziek, deip voor diep, breif voor brief, zein voor zien enz. Dezelfde klank wordt ook in het Westfaalsch gehoord, waarmee het Groningsch, zooals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroeger gezegd is, niet weinig overeenstemt. Vervolgens, als men werken, in het Platduitsch geschreven, met het Groningsch vergelijkt, zal men dadelijk - zegt Sw. - eene groote gelijkheid tusschen beide tongvallen ontdekken. Tot eene proeve haalt hij een paar grafschriften, uit het werk van Kinderling genomen, aan: Hier leit de Borgemeister Kerkering,
De so scheef up den vöten ging,
O Her! mak öm de schinken liek,
Und help öm in dijn Hemelrik!
Du nimmst dij ja de Schape an,
Lat doch den Buck ok mede gan.
Het andere luidt aldus: Hier leit Her Jan Macarius
Was publicus Notarius;
Mar sijne leve Sopheij
Was noch publiker as heij.
En zoo worden er - zegt hij - meer andere proeven dezer taal gevonden, waaruit duidelijk genoeg kan worden opgemaakt, dat de hedendaagsche Groningsche tongval voornamelijk tot haar moet gebracht worden, en dat zij in datgene, wat tot de wijze van uitspraak, tot de verwisseling van letters enz. behoort, het eigenaardige, het bijzondere van het Groningsche dialect voortgebracht en gevormd heeft. Maar nu - zoo vervolgt Swaagman - daar er in den Groningschen tongval zoo vele kenteekenen van oudheid gevonden worden, zoo vele oorspronkelijke en taalkundige vormen, welke aan de oude Duitsche talen eigen schijnen geweest te zijn, daar eindelijk vele woorden in denzelven voorkomen, welke niet dan uit de Angelsaksische, Saksische, oude Friesche, Engelsche taal en uit de Scandinavische talen en uit het Nedersaksisch kunnen verklaard worden, - nu, zeg ik, zal ik dezen oorsprong van ons dialect uit deze talen, en in zoover als het met deze zal kunnen verbonden zijn, een weinigje dieper trachten op te sporen en kortelijk te verklaren. Aan de kusten der zee tusschen den Rijn en de Elve woonden oudtijds de Friezen en de Cauchen; over de Elve tusschen vele kleinere volken de Anglen en de Saksen. Deze Saksen, welke in de tweede eeuw nog tusschen de overige volken van weinig gewicht waren, breidden zich daarna langzamerhand zoozeer uit, dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anglen en Jutten en daarna ook de Cauchen en Friezen zich door een verbond met hen vereenigd hebben. Uit deze verbonden volken, die reeds toen ter tijd den gemeenschappelijken naam van Saksen of eigenlijk Angelsaksen gekregen hadden, zijn ongeveer in het midden der vijfde eeuw volkplantingen naar Brittannië verhuisd, welke, zooals in den aard der zaak lag, hare oude Duitsche moedertaal, de Angelsaksische genoemd - welke ook eene zuster der Scandinavische talenGa naar voetnoot1) was - aldaar hebben overgeplaatst. Dit Angelsaksisch is in Engeland bijna zuiver gebleven tot aan de tijden der Noormannen, toen het voor een groot deel met Fransch vermengd werd. Maar - om tot Duitschland terug te keeren - de Angelsaksen in Engeland en de Nederduitschers in Duitschland hebben gedurende een tal van eeuwen bijna ééne en dezelfde taal gesproken, welke in Engeland den naam droeg van de Angelsaksische, doch in Duitschland de Saksische of Friesche heette. In het gemelde Saksische verbond waren de Friezen verreweg de machtigsten en hun naam breidde zich van den Rijn tot de Elve uit. Al die plaatsen, welke voorheen met den naam van Saksen genoemd werden, kregen nu (volgens Wiarda) den naam van Friesland, en zoo noemde men ook de taal, welke vroeger de Saksische heette, later de Friesche. Aan deze taal dan nu - of zij de Saksische genoemd wordt of de Friesche doet niets ter zake - is het hedendaagsche Nedersaksisch zijn oorsprong verschuldigd. Het heeft- zegt Wiarda, bl. 35 - het meest uit het oud-Saksisch of oud-Friesch behouden en zich vooral door het Frankische en daarop ook door het Slawische veredeld. Van dit gevoelen - zoo gaat Sw. voort - is ongeveer de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leerde Wiarda nopens den oorsprong dezer talen of tongvallen. Hierbij moet evenwel opgemerkt worden, dat hij zich vergist in het afleiden van de Nedersaksische taal van de oude Friesche, daar zij door den hoogleeraar Lulofs en andere geleerde mannen wordt afgeleid van de Saksische taal. Maar doordien de oudste Saksische taal met de oude Friesche zóózeer verwant is, dat beiden bijna voor dezelfde moeten gehouden worden, mogen wij achten, dat het verschil van gevoelens dezer mannen meer in woorden dan in de zaak zelve gelegen is, en daarom laten wij dit punt liever rusten. Hij komt dan tot de slotsom, dat vóór de vijftiende eeuw in het grootste deel der provincie Groningen de oude Friesche taal werd gesproken; later heeft deze voor de Nedersaksische plaats gemaakt, maar met wat Nederlandsch vermengd. Alhoewel de Groningsche volkstaal enkele eigenaardigheden bezit, die men ook in de hoogere dialecten aantreft, heeft zij toch datgene, waarin zij van het Nederlandsch afwijkt, voor het grootste deel ontvangen van die beide dialecten, welke gewoonlijk tot den lageren stam gerekend worden. Voordat wij nu evenwel - dus gaat Swaagman voort - aan deze afdeeling een einde maken, willen wij eenige proeven van het Groningsche dialect mededeelen. Maar omdat de ouden op verschillende wijze spraken en hunne woorden, toen ter tijd onbeschaafd, zeer onderscheiden op schrift schijnen gesteld te hebben; dewijl bovendien de taal niet aan wetten was onderworpen en de schrijvers van oude gedenkschriften zich weinig over de taal zelve bekommerd hebben, moet men altijd voorzichtig zijn in het beoordeelen der taal van zoodanige schriften. De volgende proeve is genomen uit het handschrift het stadtsboek boek II, aanhangsel I, hoofdstuk 12: Van olsenloose kinder de en mogen geen arfachtig goet verteijen noch verkoopen: Boek II, hoofdstuk 29. Van Uijtbuijren goet toegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Swettnooten, unde daernae onse Borgers binnen jaars, ofte se willen. Doch hoezeer deze taal verschilt van de hedendaagsche taal van Groningen, blijkt uit de volgende proeve; heden immers spreekt men te Groningen aldus: ‘Jantien, wat is dat 'en klain dinkien; roup onze Trientien hier rais heer, en zeg heur, dat ze vort bij Mouder komt! breng Anna dan met - heurste? De taal der Ommelanden in 't algemeen is ongeveer aldus: ‘Heur Jaap! doe hest mi vergangen week ja verdolt betrokken: Doe zeeste dou (toen), dat Vader en Mouder na stad wassen. Onze Trienje en Klaaske meinden 't zulfst ook, maar heur lutje kiend zee heur, dat 't nijt waar was. Onze Knellies zit nou stevig ien Mestershoes te kallen en te snorken. Dij zol ook lijver op zün wark passen. Hoewel ik geloof, dat in bovenstaande proeven sommige woorden bepaald verkeerd gespeld zijn, vooral wat klinkers betreft, en men dit niet op rekening van Swaagman, maar van den drukker stellen moet, is toch alles letterlijk nageschreven. Dit is dan nu volgens Swaagman de taal, die men vóór 50 à 60 jaren in de provincie Groningen sprak. Ongeveer in denzelfden tijd, waarin zijne prijsverhandeling in druk verscheen, kwam er ook een berijmd verhaal, in de Gron. volkstaal geschreven, in het licht. Daar het tegen den wil van den auteur - die zich evenwel niet noemt - werd uitgegeven, heeft dit nog een proces ten gevolge gehad. De schrijver moet, naar men vroeger zei, ergens in Fivelingoo notaris geweest zijn, zoodat dit dialect hier misschien ook gevolgd is. Daar het vers in der tijd een grooten opgang gemaakt heeft, maar nu denkelijk zeer zeldzaam geworden is, wil ik als proeve van spraak in die dagen er eenige regelen uit afschrijven. De titel is: Raare raize van 't Hoogeland naa stad; gedaan door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een' Hoogelandster boer met zijne vrouw, in de herfstkermis 1828. In de Groningerlandsche taal geschreven.
Het vangt aldus aan: Ien de Harstmark bin ik lest
Mit mien wief naa stad touw west,
En ik wol van mien bedrieven
Nouw rais gauw en boukje schrieven.
'k Had het vette vij verkocht,
't Mijst gewas ien bulten brogt;
En nouw mos we ja rais kieken,
Houw het wel ien stad zol lieken;
Onze vrauw had ien de stad
Nooit nijt nog heur vouten had.
's Mörgens tiedig oet de veeren,
Spande ik onze broene meeren
Veur de neije Fajeton,
't Wief der op, de rais begon.
Ik mien rok met glenne knoopen,
Om mit deur de stad te loopen;
't Wief heur tirentainen schoet,
En heur bais mit 't blauwe roet;
Ik mien ronde hout zol 'k mijnen,
Wiede boksen om e bijnen;
't Wief en kanten muts op kop
En de hout mit ploemen op.
't Weer was iesselk mooi; - gijn regen;
As en deele alle wegen;
En de meeren, rond ien hoet,
Naiden as de wind er oet.
Daar gong 't hen, en dat an 't jaagen,
Of en Heer zat ien de wagen.
Douw ik kwam op Windeweer,
Zaiden ze van: ‘dag meneer!’
'k Had al vroug west op e straaten,
Had ik neit wat zitten praaten
Bie en seupke ien de kroug;
Maar ik kwam er dog nog vroug.
Jong! Wat keek onz' vrouw oet d'oogen,
Douw wie Stijntilpoort ien vlogen;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Douw ik mit mien Fajeton
Veur het Lopster Veerhoes ston.
Mooi! ruip ze al bie 't binnen komen,
Douw ze al de hoezen, boomen,
Schepen, snikken, mensen zag;
Hier blief ik de hijle dag
enz.
Naar mijn inzien zullen vóór honderd en meer jaren onze verschillende dialecten nog wel wat ruwer en plomper geweest zijn en zullen toen zelfs de meer aanzienlijken zich in hunne dagelijksche gesprekken meestal in de platte spraak van die dagen hebben uitgedrukt. Ik stel mij voor, de Groningsche taal is met de toeneming der beschaving langzamerhand meer - eerst door de meer beschaafden en later door lieden van den geringen stand - naar die van gedrukte geschriften gewijzigd, gevormd, verbeterd, vooral toen het lezen en schrijven meer algemeen in gebruik kwam. Er bestaan heden ten dage in Nederland verschillende tongvallen, ook in de provincie Groningen. Sommigen onderscheiden drie hoofddialecten in ons land: het Friesch, het Saksisch en het Frankisch. Louis D. Petit noemt in zijne Proeve eener bibliographie der Nederlandsche dialecten (in Onze Volkstaal I. 49) vier hoofdgroepen: de Frankische, de Saksische, de Friso-Frankische en de Friso-Saksische tongvallen-groep enz. De welbekende Terwen - in zijn werk Het koningrijk der Nederlanden, voorgesteld in eene reeks van naar de natuur geteekende schilderachtige gezigten enz. - noemt er, bl. 17, vijf op: het Hollandsch, het Zeeuwsch, het Vlaamsch, het Geldersch en het Groningsch met het Overijsselsch enz. Molema zegt in de Taalgids IV. bl. 237: ‘Het eigentlijk Hollandsch dialect wordt gehoord in de prov. Zeeland, Zuid- en Noord-Holland, Utrecht en het Westelijk gedeelte van Noord-Brabant tot aan 's Hertogenbosch; het Geldersch in Belgisch Limburg, het overige gedeelte van Noord-Brabant en in Gelderland, terwijl de taal van Overijssel, Drenthe en Groningen tot het Overijsselsch, of tot het Groningsch wordt gebragt.’ Evenzoo hoort men in onze provincie tegenwoordig verschillende spraak. Dijkema zegt in zijn werk Proeve van een Geschiedenis der Landhuishouding en Beschaving, in de Provincie Groningen, bl. 642, slechts dit, dat het Groningsch in vier dialecten valt, zonder zich over dit punt verder uit te laten. Wij worden hieromtrent dan ook veel beter ingelicht door Kremer, die in zijne Beknopte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aardrijks- en geschiedkundige beschrijving der Provincie Groningen, in weinige woorden veel zegt, bl. 37: ‘De ingezetenen schrijven de Nederlandsche taal; doch in den dagelijkschen omgang spreken de meeste den platduitschen tongval. In het Westerwoldsche helt dezelve meer naar den Drentschen en Munsterschen, in het Oldambt naar den Oostvrieschen’ - of, zooals we elders lezen, Saksischen - ‘tongval over, terwijl naar den kant van Vriesland en in Hunsegoo er de Vriesche tongval mede vermengd is.’ Heb ik straks betreffende de voormalige volkstaal van de stad Groningen eenige bijzonderheden medegedeeld, getrokken uit Swaagman en anderen, er bestaat eveneens een stuk over hare hedendaagsche spraak, opgenomen in het tweede deel van de Taalkundige Bijdragen en wel van de hand des heeren Bolland. De schrijver - die naar 't schijnt meer studie van de oud-Germaansche dialecten gemaakt heeft, dan menig medewerker van Onze Volkstaal - stelt zich voor achtereenvolgens te handelen over de vocalen, de consonanten, de declinatie, de conjugatie, om te besluiten met eene proeve van het stedelijk Groningsch idioom. Hij spreekt dus eerst over de vocalen - in een stuk, ruim twintig bladzijden groot - waarin hij van vocaal-verwisselingen, in bepaalde rubrieken verdeeld, tallooze voorbeelden bijbrengt. Als ik wel zie, dan blijkt hieruit, dat de stedelingen een groot aantal woorden uitspreken op eene wijze, die overal elders in de provincie vreemd is. Jammer evenwel is het, dat hiermede zijne verhandeling al ophoudt. Immers dit eerste gedeelte is reeds in 1879 in druk verschenen en sedert dien tijd heeft hij - naar ik meen - nog geen vervolg gegeven, waarvan de betrekking, die hij aan het gymnasium te Batavia bekleedt, wel de reden zal zijn. Ook de taal in het Westerkwartier onderscheidt zich van elke andere in ons gewest, in meer dan één opzicht, zooals Westendorp in zijn boven aangehaald werk, bl. 135, 136 in de volgende bewoordingen zegt: ‘De tongval, welke in Westerdeel-Langewold, of in dat gedeelte van ons Departement gesproken wordt, waarin wij wonen, verschilt aanmerkelijk van alle andere Dorpen en Kwartieren van hetzelve, beide in gebruik der woorden en in uitspraak. Hier zijn veel meer oude friesche woorden en spreekwijzen overgebleven, dan elders. Ook verstaat elk Ingezeten genoegzaam het friesch, als het gesproken wordt. De uitspraak der woorden heeft hier bovendien meer van het vlaamsch of hollandsch, en minder van het platduitsch, hoe zeer ook de platduitsche tongval in dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gewest, van tijd tot tijd algemeen heerschend geworden is..... Hieruit zullen mijne Lezeren besluiten, dat het friesch hier voormaals gesproken wierde.’ Zijn er haast tachtig jaar verloopen sedert Westendorp dit schreef, na dien tijd schijnt de dagelijksche spraak in 't Westerkwartier nog weinig veranderd. Iemand die reeds een groot aantal jaren te Niezijl woont, deelde mij mee: ‘Wij kunnen hier niet gerekend worden tot het eigenlijk Groninger dialect. We hebben hier meer van het Friesche. Zoo hebben b.v. de inwoners van Visvliet, Grijpskerk en Niezijl een tongval die het stadsfriesch nabijkomt, maar met een min of meer Groningsch accent. Een half uur ten oosten van ons ligt Noordhorn. Daar spreekt men eene geheel andere taal, die aan 't Hunsingoosch of Stad-Groningsch herinnert. Daar is 't goud, nijt, bij ons goed, niet. Dit dialectverschil wordt echter met den dag kleiner, doordien tegenwoordig alle schoolkinderen ééne en dezelfde taal hooren en spreken, althans op de school. Vóór 3 à 4 honderd jaar sprak men hier nog het oude Friesch.’ Het was natuurlijk dat in streken, het dichtst aan Friesland gelegen, de oude taal zich het langst moest staande houden. Hier kwam nog bij, dat het Westerkwartier door het Reitdiep van Hunsingoo was en nog steeds is afgesloten, dat het aan den zuidkant door groote heidevelden begrensd werd, terwijl daarentegen aan de westzijde het verkeer met Friesland altoos volkomen vrij en onbelemmerd kon geschieden. Betreffende de spraak, die men in de Groninger Veenkoloniën - waarover straks nog een enkel woord - hoort, heeft de heer van Ankum een opstel geschreven, geplaatst in het tijdschrift Noord en Zuid, derde jaarg. Dit dialect komt veel met dat van Hoogezand overeen, ofschoon een deskundige hier en daar verschil zal opmerken. Dit laat zich trouwens ook wel begrijpen. In Duurswold - waartoe behooren de dorpen Siddeburen, Hellum, Schildwolde, Slochteren, Kolham, Scharmer en Harkstede - heeft men eene spraak, die wel wat overeenkomt met die van Fivelingoo, Goorecht en 't Oldambt, waar het tusschen in ligt, zoodat de reden hiervan zich dan ook wel laat verklaren, ofschoon er ook meermalen afwijking bestaat, en dit soms op eene wijze en door vormen, die elders vreemd zijn. Nopens de volksspraak van het Goorecht - waarop ik later nog even terug kom - schrijft Ypey II. 134, 135: ‘Hiervoor hebben wij gemeld, dat het Gooregt, eene smalle streek, thans in de pro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vincie Groningen gelegen, oudtijds tot Drenthe behoord heeft, en hetzelve voor de grens, welke beide landschappen van elkanderen scheidde, mogt gehouden worden. Dan hetgene in dezen historisch waar is, wordt door onze waarnemingen omtrent de vriesche eigennamen, in die streek, niet minder waar en zeker. Terwijl men, gelijk voorheen, nog heden, overal in de vriesche of, zoo als zij later genoemd zijn geworden, Groningsche ommelanden de vriesche eigennamen, in groote menigte, even als oostwaarts over de Eems, en naar het westen over de Lauwers, aantreft, worden zij in het Gooregt schaars gevonden. Hoe meer men, uit de Ommelanden komende, door het Gooregt heen, het gewest Drenthe nadert, hoe sterker die namen, onder de daar wonende landlieden, verminderen, zoodat zij op de grenzen der provincie Groningen aan de zijde van Drenthe reeds geheel verdwenen zijn. Allerduidelijkst is ons dit, voor eenige jaren, gebleken uit eene vergelijking veler, zeer groote, lijsten van de eigen mans en vrouwen namen der in de onderscheidene dorpen van het Gooregt woonachtigen. Het verschil bleek zoo aanmerkelijk te zijn, dat schoon wij anders in die dorpen, hier meer, daar weiniger, eenige zulke namen ontmoetten, wij echter ten laatste in het volkrijke dorp Haren, één klein uur van de stad Groningen gelegen, aan de grenzen van Drenthe, slechts één enkelen vrieschen naam aantroffen, en wel nog van iemand, die, uit het westerlauwersche Vriesland herkomstig, zich met de woning er gevestigd had. In het Gooregt vonden wij wel tot onze verwondering vele vriesche mans en vrouwen namen onder Windeweer en Lula, anders genoemd de Kiel; maar bij gedaan onderzoek bleek het ons, dat die dorpen grootendeels bestonden uit oorspronkelijke vriezen, welker voorvaders, als werkers in de veenen, voor ruim eene eeuw zich aldaar hadden gevestigd, en herkomstig waren van Zuiderhuisterveen en deszelfs omtrek, niet verre van Dokkum.’ Is het bovenstaande dus meer of min in een negatieven betoogtrant gesteld, om aan te wijzen, dat het Goorecht voorheen niet door Friezen is bewoond geweest en dus hunne taal hier ook nimmer is gesproken geworden, Stratingh zegt in zijn aangehaald werk D. VI. bl. 316, in korte woorden, welke taal men in 't Goorecht wèl spreekt: ‘Van het Goregt is het genoeg bekend en aangewezen, dat het, even als de stad Groningen zelve, voormaals tot Drenthe behoord heeft en er bij het volk de taal van dit landschap is en nog meer of minder wordt gesproken.’ Ik acht het niet voegzaam, om meer dan het bovenstaande mede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te deelen nopens de verschillende spraak, die men thans in onze provincie hoort. En bovendien, ik zou het ook niet kunnen doen, want b.v. tamelijk volledige woordenlijsten en bijzonderheden hiervan bestaan er evenmin, als van Nederland in zijn geheel beschouwd, ofschoon men dit laatste, zij het dan ook telkens met ongunstig gevolg, meer dan eens beproefd heeft. Zoo werd in het jaar 1860 een gedrukt blaadje verspreid, dat de naamteekening droeg van den heer G.L. van den Helm, waarin deze taalkundigen opriep, om met of zonder hem een Nederlandsch Dialect-lexicon te bewerken, en tot dat einde de bij hem voorhanden bouwstoffen gaarne wilde afstaan. Hij deed zulks naar aanleiding of op uitnoodiging van de woorden van Prof. de Vries, in het Verslag omtrent het Nederlandsch Woordenboek, bl. 15: ‘Mogt eenmaal een onzer letterkundigen zich opgewekt gevoelen, om een algemeenen woordenschat der Nederlandsche dialecten te bewerken - een arbeid, door alle hoogschatters der taal zoo vurig gewenscht, - hij melde zich aan bij onze Redactie, en hare verzameling, die zich voor hem gewillig zal ontsluiten, zal hem die taak aanmerkelijk verligten.’ Eenige jaren daarna werd een plan in het leven geroepen dat hetzelfde doel beoogde, maar toch, ofschoon door uitnemende krachten gesteund en dus met de beste vooruitzichten opgevat, eveneens te niet ging; mij althans is niets van het tegendeel bekend geworden. In het jaar 1873 nl. heeft het dertiende Nederlandsche taal- en letterkundig congres, op voorstel van Prof. Kern, besloten: een commissie van tien leden te benoemen, ter voorbereiding van wenschelijk geachte en noodzakelijke woordenlijsten aller Nederlandsche (zoowel Frankische als Saksische) tongvallen. Op voorstel van den heer Beets werden tot leden dezer commissie benoemd de heeren: Kern, Alberdingk Thym, Beckering Vinckers, Cosijn, Prof. Heremans, Sloet tot Oldhuis, Willems, F. de Cort, de Bô en Jan van Beers. De commissie zou zich leden mogen toevoegen. Reeds den vorigen dag (Maandag 18 Aug.) had Prof. Kern in de algemeene vergadering gesproken over de zamenstelling van woordenlijsten en spraakkunst aller Nederlandsche (zoowel Frankische als Saksische) tongvallen, en in de zitting der 1e afdeeling werd de noodzakelijkheid hiervan verder betoogd en eene commissie voorgesteld om de uitvoering dezer zaak voor te bereiden. Voor eene meer volledige kennis van de hedendaagsche volkstaal der stad en provincie Groningen, dan wij thans bezitten, verwacht ik meer succes van eene commissie, die door het Aardrijkskundig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Genootschap werd benoemd voor het ontwerpen van eene Linguistische kaart van Nederland. Het doel van dit Genootschap zal ook wel mede dit zijn, om door middel van eene kaart een overzicht te geven van de grenzen en de samenvloeiing der drie verschillende spraakstammen in ons land, t.w. het Friesch, het Saksisch en het Frankisch, waaruit het Nederlandsch voornamelijk is voortgekomen, en voorts denkelijk om sommige plaatselijke bijzonderheden aan te wijzen. Opdat nu de commissie de bouwstoffen zou kunnen verkrijgen en verzamelen, die zij voor zoodanige kaart noodig had, zond zij in 1879 een tal van circulaires door geheel Nederland, aan personen die zij in staat en bereid achtte, om de door haar gewenschte opgaven te doen, die hierop nederkwamen, dat men een aantal wel alledaagsche, maar toch voorbedachtelijk gekozen woorden en uitdrukkingen, in de circulaire vervat (b.v. vleugel, ketel, wiel, hij slaapt rustig, hemel en aarde, boomen en struiken, hoogten en laagten, hooi en stroo) zou overbrengen in het dialect, bij ieder in zijne omgeving in gebruik, en daarna aan de commissie opzenden. Volgens eene latere missive van Oct. 1879 zijn uit een 160tal streken en plaatsen en van ruim 200 medewerkers de gewenschte antwoorden ingekomen; er blijkt tevens uit, dat de provincie Groningen hierbij al heel gelukkig was vertegenwoordigd, als men in aanmerking neemt, dat de gedane vragen werden beantwoord met betrekking tot: Goorecht, Hoogezand, Euvelgunne, Groningen, Westerkwartier bezuiden het Hoendiep, Grijpskerk, Hoogkerk, Hunsingoo, Winsum, de Marne, Ten Boer, Delfzijl en omstreken, Oldambt, Veendam, Wildervank, Westerwolde, Sellingen en Winschoten. Moet het van den eenen kant zonder twijfel wel bevreemding en ook teleurstelling wekken, dat na zulk een lang tijdsverloop de Linguistische kaart van Nederland nog niet uitgegeven is, ik heb er evenwel eene zeer goede verwachting van, en op grond van het bovenstaande zie ik eerlang over de verschillende spreektaal, die men in de provincie Groningen hoort, een licht opgaan, zooals men tot heden nog niet gekend heeft. Ik noemde daar de verschillende spraak in onze provincie, en vraag: van waar dat onderscheid? Ik zal nog eenmaal Swaagman laten spreken, die zich aldus hierover uitlaat: ‘Wij geven ten antwoord, dat de reden hiervan naar ons gevoelen voornamelijk hierin gelegen is, dat: I. de eene streek der provincie begrensd wordt door Oost-Friesland en een gedeelte van Westfalen, maar de andere door West- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Friesland. Derhalve neigt zich het taaleigen van de eene meer tot het Nedersaksisch, en het taaleigen van de andere meer tot de taal van het hedendaagsche Friesland; II. dat deze provincie, zooals bekend is, eertijds in verscheidene kleine gewesten of eenige mindere volken, door wetten en bestuur onderling gescheiden, is verdeeld geweest. Maar doordien er tusschen hen geene gemeenschap plaats had, om niet te zeggen, dat zij somwijlen de hevigste oorlogen onder elkander gevoerd hebben, volgt hieruit gemakkelijk, dat hunne taal ook niet altijd ééne en dezelfde geweest is; III. ik het eindelijk daarvoor houden mag, dat dit onderscheid moet verklaard worden uit de zeden der menschen en uit hunne wijze van leven en uit de ligging van sommige plaatsen, van andere plaatsen meer verwijderd: zoo brengen b.v. de menschen in die plaatsen, welke gewoonlijk Meidummerboetendiek, Spieksterboetendiek en dergelijke genoemd worden, een leven door, bijna afgescheiden van andere menschen; hunne zeden zijn onbeschaafd, maar hunne spraak is, omdat zij daar meer ongeschonden dan in andere oorden is gebleven, voor de kennis van het Groningsche dialect zeer vruchtbaar.’
Ook betreffende het dorp Hoogezand en omstreken, wier dialect ik mij ter behandeling heb voorgesteld, ben ik in staat den lezer deze en gene bijzonderheden, waarvan sommige hier vooral goed te stade komen, mede te deelen. In het zuidoosten nl. van de provincie Groningen heeft men de zoogenaamde Veenkoloniën, waartoe behooren de gemeenten Hoogezand, Sappemeer, Veendam, Wildervank, Oude Pekela, Nieuwe Pekela en Stadskanaal, die enkel aan de afgraving van het hoogveen haar aanwezen te danken hebben. Vestigt men het oog op die uitgestrekte, volkrijke, welvarende dorpen, dan ziet men wat door de vervening van die eertijds naakte, woeste, onbewoonde, uren lange en breede heide-vlakte - slechts afgewisseld door het Duivelsmeer, ter plaatse waar thans Sappemeer ligt - gemaakt is: aanzienlijke plaatsen, met talrijke vaarten en meer dan duizend kanalen doorsneden, die door landontginning en landbouw, scheepsbouw en scheepvaart, handwerks- en fabrieksnijverheid tot grooten bloei stegen, ofschoon ze nog geen drie eeuwen oud zijn. Geldt dit van al deze plaatsen in 't algemeen, het is wel bijzonder van toepassing op Hoogezand en Sappemeer. Het voormalig lid der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Kamer S. Blaupot ten Cate heeft in 1848 - toen het tweehonderdjarig bestaan van beide gemeenten door de inwoners herdacht en gevierd werd - bij die gelegenheid eene redevoering uitgesproken en later uitgegeven, onder den titel: Voorlezing over de opkomst van de veenkoloniën Hoogezand en Sappemeer, waarin hij het vroegere en tegenwoordige aanschouwelijk en treffend met elkander vergelijkt. Vestigt men evenwel het oog op de schoone huizen en villa's, die daar in de laatste jaren verrezen zijn, en die misschien in geen dorp onzer provincie in zulk een aantal en verscheidenheid worden geëvenaard, laat staan overtroffen, dan wordt het contrast nog veel sterker. Wat nu meer bijzonder de spreektaal van de eerste bewoners van Hoogezand enz. aangaat, daaromtrent getuigen Ypey en Feith in hun meermalen aangehaald werk, bl. 157, 158: ‘De bevolking onder dezen ouden Sappemeerschen Regtstoel’ - waartoe, als ik de schrijvers wel begrijp, Sappemeer, Hoogezand, Windeweer en Lula behooren - ‘is, wat haren oorsprong aangaat, niet éénerlei, maar herkomstig uit onderscheidene, als drentsche, overijsselsche, ommelandsch-vriesche, westvriesche, oostvriesche en nedersaksische, inzonderheid munsterlandsche oorden, en ook paltsische. Deze hadden zich derwaarts begeven, om in het veenwerk hun bestaan te zoeken, hetwelk zij ook, elk in zijne onderscheidene betrekking, er gevonden hebben. Sappemeer en Hoogezand zijn thans en waren al vroeg zeer bloeijende koloniën. Te Windeweer en Lula is de welvaart minder beteekenend. Deze dorpen bestaan voor een groot gedeelte oorspronkelijk uit west-vriezen van Zuidhuisterveen en deszelfs omtrek.’ ‘Uit dezen hoofde is onder den Regtstoel van Sappemeer de spraak, wanneer men die met eenige oplettendheid aan het gehoor toetst, in hare oorspronkelijke grondklanken verschillend, zoo dat men, van het eene dorp gaande naar het andere, het verschil van tongval heden nog eenigermate bespeuren kan. Dit is binnen den omtrek van het oude Gooregt’ - waaronder men te verstaan heeft de dorpen Noorddijk, Middelbert, Engelbert, Westerbroek, Kropswolde, Noordlaren en Haren en de gehuchten Wolfsbergen, Midlaren, Onnen en Helpen - ‘veel minder het geval. Hier is in den tongval minder of geheel geen onderscheid. De tongval verschilt zelfs zeer van dien in de oude vriesche naastgelegene Ommelanden en is meer overeenkomstig met dien van Drenthe, waar aan en in deze landstreek zich sluit. Oorspronkelijk is die tongval in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Gooregt geheel onderscheiden van dien der Ommelanden, zelfs in het er naast aanliggende Hunsingo-kwartier.’ Hetzelfde vinden we ook bij S. Blaupot ten Cate in zijne reeds gemelde Voorlezing bl. 36: ‘Het zal misschien niet onbelangrijk zijn met een enkel woord te zeggen, wie de eerste bewoners van deze koloniën zijn geweest. Zij waren niet van eenerlei afkomst, maar uit onderscheidene oorden en gewesten, inzonderheid uit Drenthe, Overijssel, Friesland, Oost-Friesland en Munsterland. Velen zijn gekomen van Surhuisterveen en deszelfs omstreken en de Borger-Compagnie werd grootendeels alleen door borgers of burgers van de stad Groningen aangelegd. Van daar, dat ook de spraak onder den regtstoel van Sappemeer, in hare oorspronkelijke woordklanken zeer verschillend is, en afwijkt, zoowel van den Oldambter als van den oud-Gooregter tongval. Dat zich later bij die oorspronkelijke bewoners, nog vele Paltzers en Zwitsers, alle Doopsgezinden, uit hun vaderland verdreven, hebben gevoegd, is alge meen bekend.’ Wij kunnen ons dus gemakkelijk voorstellen, dat de Hoogezandsters - zooals ze zich zelven gewoonlijk noemen - vóór tweehonderd jaar eene zeer gemengde spraak zullen gehad hebben, een mengelmoes van klanken en woorden. Maar het ligt evenzeer voor de hand, dat in latere jaren, ten gevolge van menige verhuizing naar hier, het dialect alleszins moest gewijzigd worden; het is ook niet minder begrijpelijk, dat de spreektaal van het oude Goorecht - waarin Hoogezand ligt - gedurende ruim tweehonderd jaar een onweerstaanbaren invloed op die van dit dorp moest uitoefenen. Het onderscheid tusschen het Nederlandsch en de volkstaal van Hoogezand bestaat voornamelijk hierin, dat men in dit dorp en in den omtrek dezelfde woorden met andere vocalen uitspreekt. Deze vocaal-veranderingen zijn hoofdzakelijk de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heb ik in het bovenstaande b.v. gezegd:
dan moet hierbij evenwel worden opgemerkt, dat deze definitie niet deugt, wanneer de gemelde woorden in het meerv. - joaren, keezen, geuten - staan, omdat immers de schrijfwijze jaaren, kaazen, gooten niet gebruikelijk is. In zoo'n geval is dus oa = a, ee = a, eu = o. Nu moet men niet meenen, dat alle Nederlandsche woorden, waarin de bovengemelde vocalen voorkomen, volgens de opgegevene wijze hier worden uitgesproken. Verre van daar. Op elken regel zijn uitzonderingen, meer of minder groot in aantal. Ik hoop later, in een afzonderlijk stuk, op al deze vocaal-verwisselingen terug te komen, en alsdan de meest gebruikelijke woorden en uitzonderingen, van iedere soort in het bijzonder, op te geven. Onder uitzonderingen heeft men hier te verstaan: de woorden die van den opgegeven regel meer of minder afwijken, benevens die, welke men bijna of geheel als zuiver Nederlandsch uitspreekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gebeurt natuurlijk meermalen, dat in één en hetzelfde woord twee vocaal-verwisselingen plaats hebben, b.v. harbarg, herberg, veurolders, voorouders, geutstein, gootsteen, aigenwies, eigenwijs, aigenzinnighaid, eigenzinnigheid, aikenholt, eikenhout, arfzunde, erfzonde; ook wel meer dan twee b.v. harbargijr, herbergier, aigenoardighaid, eigenaardigheid. De bovengemelde klankverwisselingen doen zich dikwijls ook voor bij het uitspreken van eigennamen van personen, van gehuchten, dorpen, steden, provinciën en landen, als Oarend (mansnaam), Huusman (Huisman, van), Kalkwiek (Kalkwijk, gehucht), Zoltkamp (Zoutkamp, dorp), Rötterdam, Overiesel, Prusen. Evenzoo in eigennamen met dubbele vocaal-verandering, b.v. Diekhuus (Dijkhuis, van), Nijziel (Niezijl, dorp), Zuudbrouk (Zuidbroek, dorp), Zuudhörn (Zuidhorn, dorp). Haar oorsprong ligt grootendeels in de dialect-vor men van vroegeren tijd, die soms moeilijk zijn op te sporen en aan te wijzen. Heb ik niet minder dan twintig vocaal-veranderingen bijgebracht, waardoor het dialect van Hoogezand zich van het Nederlandsch onderscheidt, hij die deze met aandacht heeft nagegaan, zal wel een Hoogezandschen, maar geen Nederlandschen klinker eu daarin hebben opgemerkt. Trouwens men spreekt hem in dit dorp, en naar ik meen eveneens in het grootste deel onzer provincie, zuiver, op zijn Nederlandsch uit. Al wordt hij ook met verschillende aanvang-letters vóór onze consonanten geplaatst, men neemt steeds de beschaafde uitspraak in acht, b.v. in gleuf, heugen, vleugel, keuken, beul, verkleumen, leunen, steun, heup, humeur, scheur, leus, neus, sleutel, teuten, euvel, heuvel, beuzeling. Zijn wij dus hierin aan het Hollandsch dialect gelijk gebleven, ik vind dit een zeer opmerkelijk verschijnsel, waarover ik mij meermalen heb moeten verwonderen. Ik ken slechts enkele woorden, waarbij deze regel niet doorgaat, die ik bij de behandeling van de woorden met de aanvangs-letter B zal opgeven. Behalve de genoemde zijn er nog enkele andere klanken in 't Nederl., die in een aantal woorden wel zuiver worden uitgesproken, doch soms eene kleine wijziging ondergaan, b.v. ouw. Men zegt b.v. wel bouwen, berouw, maar hoort ook nu en dan tauw voor touw, vrauw voor vrouw enz. Bij de auw heeft juist het omgekeerde plaats, doch waarbij men dezelfde ineensmelting van klank kan opmerken. Zoo hebben woor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, als blauw, gauw, grauw, nauwkeurig in de uitspraak van sommigen wel eens iets van blouw, gouw, grouw, nouwkeurig. Ik heb boven wel de ei en ij als plaatselijke klanken in bepaalde gevallen opgegeven, maar kan voor de nauwkeurigheid daarvan niet instaan. Menigeen - zelfs onder de beschaafden aldaar - is, naar ik geloof, niet in staat om de ei en ij in de uitspraak duidelijk van elkaar te onderscheiden. Er heerscht bovendien een verschil, althans eene wijziging van uitspraak, zoodat men b.v. voor spiegel hoort: spaigel en ook speigel, spijgel; voor vier: vair en ook veir, vijr; voor algemeen: algemain, ook algemein, algemijn. Overigens heb ik mij er op toegelegd, om in de spelling mijner te behandelen artikelen getrouw de gewone uitspraak te volgen. Evenals in het Nederlandsch, bestaat er ook in onzen tongval verschil van klank bij de vocalen e en o. Wat de e betreft heb ik, wanneer daaromtrent onzekerheid kon bestaan, telkens opgegeven of ze luidt als in gebod of als in bezig; en wat de o aangaat, of men ze uit te spreken heeft als b.v. in bok, morren of als in kok. Ik heb het niet ondienstig geacht, om in sommige artikelen een verbindingsteeken te maken, ten einde het gemak eener goede uitspraak van het voor velen vreemde woord te bevorderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opgave en verklaring van sommige door mij gebezigde verkortingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het komt mij niet onnoodig voor, ook nog met eenige woorden te spreken over de assimilatie, die men eveneens in onze volksspraak aantreft. Het is mogelijk dat een enkele mijner lezers niet weet, wat dit woord beteekent. Assimilatie is eig. het (in een of ander woord) gelijkmaken van den eenen medeklinker aan den anderen, hetzij die voorgaat of volgt, en wel ter wille der welluidendheid en het gemak der uitspraak, gelijk in het Latijn menigvuldig plaats vindt en ten gevolge daarvan eveneens in 't Nederlandsch. Zoo staat allitteratie voor adlitteratie en assimilatie voor adsimilatie. Zoo hoort men in ons dialect menigmaal hollen voor holden (houden); ja zelfs in twee op elkander volgende woorden doet zoodanige uitspraak zich dikwijls voor, b.v. hei je voor heb je, zoodat de b in eene i verandert, omdat er eene j volgt; haj je (hadt gij), voor had je, zoodat dus de eerste j aan de tweede gelijk wordt. Zoo ook wei ja voor wel ja. Het Groningsch taaleigen, althans dat van het Goorecht, bezit - volgens Swaagman - slechts twee geslachten, t.w. onz. en niet onz.; het mann. des, den, eenes, eenen gebruikt men niet. Zoo zegt men b.v. Ik heb de man 'n gulden geven (d.i. gegeven). Waar evenwel kennelijk een mann. of vrouw. geslacht bedoeld wordt, heb ik gemeend dit ook bij mijne artt. te moeten opgeven. Hiermede is echter in zonderlingen strijd, dat men het mann. toch bezigt: 1o. bij het noemen van een datum: Het is gebeurd (op) den eersten September, den achtsten December. 2o. als men van vrouwelijke dieren of levenlooze voorwerpen - ook al zijn ze in 't Nederl. vrouwelijk - spreekt, is 't hei (hij), hom of 'om (hem), b.v. van eene koe: Hei is 'n beste melkgever; van eene kat: Hei het (heeft) jongen; van eene hen of duif: Hei legt aier (d.i. eieren); van eene klok: Hei stait (staat) stil, hei wil nijt (niet) loopen; van eene peer: Hei smoakt (smaakt) lekker; Woar is mien piep? Hei ligt doar. (Waar is mijn pijp? Hij ligt daar); en zoo van meer dingen. Of men in zoodanige gevallen zich ook telkens van het bezitt. voornaamw. zien (zijn) bedient, durf ik niet beslissen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soms doet men het zeer zeker wel: spreekt men b.v. van eene koe, dan zegt men niet heur kop, heur vel, maar zien kop, zien vel; van eene kat niet heur jongen, maar zien jongen enz. Overigens zal ik, met betrekking tot de grammaticale eigenaardigheden onzer spraak, bij deze gelegenheid maar niet meer spreken. Het is niet denkelijk, dat al de woorden en zegswijzen, die ik ga mededeelen, in onze geheele provincie aangetroffen worden. Doch - en wat tevens voor hunne deugdelijkheid pleit - een groot deel is niet alleen hier, maar voorzeker ook in een of meer andere gewesten gangbaar. Dit is ook zeer begrijpelijk, omdat zij, wegens het drukke verkeer der menschen onderling, de grenslijnen overschrijden, die op eene kaart de verschillende provinciën van elkander scheiden. Vroeger had ik het plan, om in mijne lijst ook artikelen op te nemen, die in beteekenis wel met het Nederlandsch overeenkomen, doch in uitspraak daarvan afwijken, omdat ze andere klinkers hebben. Ik ben hiervan evenwel, door deskundigen voorgelicht, teruggekomen, omdat zulke woorden - mogen ze ook al waarde hebben voor de plaats, waar ze in zwang zijn - niet tot onze eigenlijke provincialismen kunnen gerekend worden. En bovendien: waar zou men dan moeten beginnen en waar ophouden! Tot vergoeding daarvan deel ik eene opgave mee van de voornaamste vocaal-verwisselingen, die men in onze volkstaal in acht neemt. Eenige woorden echter, met eene vocaal-verandering, die in bovenstaande lijst niet genoemd wordt, heb ik gemeend niet te moeten achterhouden. Ten einde te voorkomen, dat er ook als Nederlandsch erkende woorden werden opgenomen, heb ik mij van het wdb. van Van Dale als leidraad bediend. Wat de spreekwoordelijke gezegden enz. betreft, het is zeer wel mogelijk, dat ik enkele opgeef, die in geheel Nederland in zwang zijn. De reden daarvan is zeer eenvoudig; wie zal mij voorlichten, dat deze of die zegswijze slechts aan een of meer gewesten eigen is, of tot de algemeene land-taal behoort? In dezen kon het wdb. van Van Dale bijna mijn eenige bron en gids wezen, om gewaar te worden of men deze of gene spreuk als gewestelijk of Nederl. moet beschouwen. Zonder twijfel kan de quaestie, de keuze soms recht moeilijk zijn. Met afzonderlijke woorden is 't geheel anders en zeer eenvoudig. Het zou mij overigens gemakkelijk vallen, een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aantal als Nederl. geijkte spreekwijzen in onze volksspraak over te brengen en in mijne lijsten op te nemen, doch ik zou zulks met den aard van mijn werk in strijd achten. Heb ik hier een aantal woorden en spreekwijzen geleverd, ik heb er nog eenige, eveneens met A aanvangende, achtergehouden, omdat ze te Hoogezand niet gehoord worden, maar wel elders in deze provincie. Later zal ik nog - als ik leven, voldoende gezondheid en lust mag behouden - een aanhangsel moeten leveren, omdat ik al mijne vroeger gemaakte aanteekeningen en gedrukte stukken nog niet heb nagezien. En bovendien, juist in een werk van dezen aard is dit zeer gewoon en ook natuurlijk: men ontdekt vaak nieuwe woorden en gezegden, zij schieten ons onwillekeurig te binnen, zij vallen ons meermalen maar zoo als het ware uit den mond, zonder dat wij bedenken (of weten), dat wij een provincialisme gebruiken; in dezen is ieder voor zich zelf eene rijke bron, als hij maar acht geeft op 't geen hij spreekt, en waarbij nog komt, dat men ze ook menigmaal door anderen hoort bezigen, die, wanneer ze tot den geringen stand behooren, de platte volkstaal in den regel het zuiverst wedergeven. Maar ook oude lieden drukken zich gewoonlijk wat ouderwetsch uit - hoe ze meer bepaald spreken; hangt veel af van het oord, waar ze hunne jeugdige jaren tot den volwassen leeftijd hebben doorgebracht - en gebruiken dikwijls woorden en gezegden, die aan kinderen en jonge lieden vreemd zijn, daar deze tegenwoordig in het Nederlandsch worden onderwezen, ik zou haast zeggen opgevoed. Ik heb mijne provincialismen inzonderheid verzameld ongeveer in het midden dezer eeuw en in latere jaren. Het is zeer wel mogelijk, dat ik er enkele opgeef, die men niet kent, want de spreektaal verandert van tijd tot tijd: nieuwe uitdrukkingen ontstaan en andere raken in onbruik. Dit laatste is inderdaad maar al te waar, en wel in hooge mate, want de tongvallen beginnen zoowel in het buiten- als binnenland langzamerhand weg te sterven. Volgens de Gron. cour. van 2 Febr. 1870 las men in de Pall Mall Gazette: ‘.... de Iersche taal dreigt spoedig tot de doode tongvallen te zullen behooren; vooral in den laatsten tijd heeft zij overal veel grond verloren. Tien jaren geleden hadden alle gerechtshoven in het zuiden des eilands tolken noodig om de verklaringen der getuigen te kunnen begrijpen; thans kan men in de meest afgelegen districten, waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de boeren onder elkander nog hunne voorvaderlijke taal gebruiken, zich met het Engelsch althans verstaanbaar maken.’ Johan Winkler, die door zijne werkzaamheid op het gebied van tongvallen wel bekend is en een gunstigen naam heeft, zegt in De Navorscher, Jaarg. 1870 bl. 200: ‘Het zoogenaamde Stadfriesch (Friesch-Nederduitsch) in Friesland, het Saksisch in Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland, het Nederrijnsch in Gelderland, het Zeeuwsch, het Brabantsch, enz. lossen zich alle van dag tot dag meer en meer op in den bovendrijvenden hollandschen tongval, welke laatste bij uitsluiting recht van bestaan of althans bij uitsluiting het voorrecht van (quasi) fatsoenlijkheid schijnt te bezitten. Ook buiten Nederland verdwijnen de Nederduitsche tongvallen; in Noordduitschland worden ze verdrongen en verdreven door het Hoogduitsch; in België en Frankrijk door het Fransch. Elke dag brengt in dit opzicht verandering aan; wij allen, Friezen, Gelderschen, Zeeuwen, Brabanders! spreken in meerdere of mindere mate reeds anders dan onze ouders spraken; onze kinderen spreken weêr veel meer hollandsch dan wij doen. Menig kernachtig oud woord, menige zeer goede, soms ongekunsteld schoone uitdrukking gaat er, op die wijze, dagelijks verloren.’ - Over het dialect van Leeuwarden schreef Winkler aldus (Taalg. IX 212): ‘Dit uitsterven van het echte Leeuwarder dialect gaat tegenwoordig, ten gevolge van het meerdere en gemakkelijkere verkeer met Holland en de andere gewesten, zeer snel, zoo dat iedereen dit kan opmerken. Dagelijks verkrijgen Hollandsche woorden en uitspraak meer en meer het burgerrecht, en het is te voorzien dat over honderd jaren 't Leeuwarder dialect geheel zal zijn vervallen.’ - Aangaande de volksspraak van Hunsingoo (zooals het noordwestelijk gedeelte der provincie Groningen genoemd wordt) getuigt J. Onnekes (De Taalen Letterbode III. 94): ‘Het Hunsingoosch heeft echter in de laatste vijf en twintig jaren belangrijke wijzigingen ondergaan en is bezig zich te hervormen tot een beschaafder en welluidender tongval, die zich nader aan de gewone schrijftaal sluit.... Hierdoor nu, maar vooral door een drukker verkeer met inwoners van andere gewesten en door de steeds toenemende beschaving wordt in den tongval der Hunsingoërs een ware revolutie te weeg gebracht, niet alleen in hetgeen de uitspraak, maar ook in hetgeen het gebruik van vele woorden betreft.’ En waardoor wordt deze omkeering bewerkt? De aanzienlijke verbetering en uitbreiding der middelen van verkeer dreigen onze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesproken taal te vernietigen, dragen althans daartoe niet weinig bij; maar veelmeer nog het verbeterd onderwijs en ten gevolge daarvan het meerder gebruik dat men maakt van den overvloed van boeken bladen enz., en tevens de meerdere beschaving, waardoor de dagelijksche spraak allengs een Nederlandsch fatsoen krijgt, omdat men begint zich te ontzien, het beneden zich te achten, de voorvaderlijke langer te gebruiken. Dat onze dialecten zoo verloopen, is te betreuren. Immers het is een verlies voor de taal dat vele woorden in onbruik geraakt zijn en meer en meer komen. De kennis der dialecten is nuttig voor den taalonderzoeker; want - zooals te Winkel gezegd heeft - ‘zij leveren hoogst belangrijke bijdragen tot de kennis eener taal, en hare beoefening is volstrekt noodzakelijk om vele verschijnselen op haar gebied te verklaren.’ (Nieuw Nederl. Taalmagazijn, 2de Jaarg. bl. 251). De kennis van onze provincialismen heeft ook nog dit voordeel, dat zij ons dikwijls in staat stelt, om onze schrijvers, b.v. die van de zestiende en zeventiende eeuw, beter te verstaan. Immers men vindt bij hen een aantal woorden, die thans uit de boekentaal verbannen, verouderd zijn, maar hier en daar - soms een weinig veranderd en naar het dialect gewijzigd - in de volkstaal nog blijven voortleven. Eenige woorden van deze soort heb ik in nevensgaande lijst opgenomen en ook als zoodanig vermeld. Ik neem de vrijheid hier b.v. te verwijzen naar mijn art. Anhold. Door het opsporen, opteekenen en aan de vergetelheid ontrukken van onze wegstervende provincialismen wordt ook in dit opzicht een goed werk verricht, wanneer men woorden, zegswijzen vindt, waarvoor onze Nederlandsche taal geene uitdrukking bezit, die volkomen of bijna volkomen hetzelfde te kennen geeft. Onze taal wordt er derhalve door verrijkt, er wordt aan haar een wezenlijke dienst bewezen. Dat er in onze gewestelijke spraak wel zoodanige uitdrukkingen schuilen, uitdrukkingen, die uit een taalkundig oogpunt bovendien onberispelijk zijn, is dunkt mij ontwijfelbaar zeker. Winkler wees er - wij zagen het - ook op. Om van den taalkundigen arbeid van anderen op dit gebied liever te zwijgen, geloof ik, dat sommige door mij opgegeven artikelen, b.v. Albegeer, hiertoe wel gerekend kunnen worden. Maar zullen zij inderdaad tot verrijking van het Nederl. strekken, dan dienen zij, door onze taalkundigen openlijk goedgekeurd en aanbevolen, ook in dagbladen, brochures, kortom in de algemeene Nederl. taal te worden opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook uit een geschiedkundig oogpunt beschouwd, acht ik het bestudeeren van onze hedendaagsche spraak wel nuttig. Weet de geschiedvorscher, welke taal in onze dagen in verschillende oorden van ons gewest gesproken wordt, dan kan hij daaruit resultaten opmaken met betrekking tot den tongval, die bij dezen of dien volksstam in vroegeren tijd gangbaar was. Een taalkundig onderzoek kan, naar het mij voorkomt, soms wel eens dienstig wezen, om de geschiedenis van een volk of volksstam nader te leeren kennen of op te helderen. Daarom is het inderdaad noodig en nuttig, om nog zoo veel mogelijk op te teekenen en te behouden alles, wat ons het taaleigen der bewoners in verschillende oorden van de provincie Groningen leert kennen. Van onzen gewestelijken taalschat moeten wij trachten te bewaren, wat we nog kunnen. Daartoe heb ik mij veel moeite getroost en hoop dit nog verder te blijven doen. Daartoe roep ik tevens de medewerking in van mijne belangstellende gewestgenooten, opdat ieder taalminnaar, naar de mate zijner krachten en kennis, uit zijne omgeving, dorp of streek de vormen, spelling en beteekenis van woorden en spreekwijzen, die van het Nederlandsch afwijken, verzamele en aan den Redacteur van dit tijdschrift, den Heer Taco H. de Beer te Amsterdam, P.C. Hooftstraat No. 83, opzende, of - per adres aan Dr. H. Beins te Groningen - aan mij, met beleefd verzoek, om bij ieder art. op te geven, op welke plaats het in gebruik is, opdat men wete waar ter plaatse men het zoeken moet en vinden kan. Mocht deze of gene meenen, dat de oogst schraal en dus de moeite bijna vergeefsch zou wezen, iemand die op taalkundig gebied een bijzonder grooten naam heeft, Prof. de Vries te Leiden, heeft (Onze Volkstaal I. 189) gezegd: ‘Het dialect van Groningen en Ommelanden bekleedt onder onze tongvallen eene zeer voorname plaats. Het is buitengewoon rijk in woorden, uitdrukkingen en vormen, die van het hoogste belang zijn voor den taalkenner.’ Wij kunnen dus de vermaarde uitspraak van Bilderdijk wel eenigszins wijzigen en zeggen: Groningers kent uw spraak en heel haar overvloed! En wat den letterkundigen arbeid, dien ik hier lever, de letter A, en het vervolg betreft, ik ben van het gebrekkige en onvolledige er van zoozeer overtuigd, dat ik elke aan- of opmerking, elke verbetering, elke nieuwe aanvulling, ieder woordenlijstje dankbaar zal aannemen. Om b.v. maar iets te noemen: Te weinig kent men nog onze volksnamen van planten, onkruiden, insecten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
visschen, vogelen, kleinste en grootere dieren, van de onderscheidene gereedschappen, die men bij den scheepsbouw en andere bedrijven, met name bij den landbouw en de veeteelt - men denke ook aan de ziekten van het vee - gebruikt, met omschrijving van de verschillende deelen - die ook afzonderlijke volkstermen dragen - van een ploeg (zoo hebben b.v. de verschillende soorten van ploegen, die in ons gewest in gebruik zijn, niet alleen afzonderlijke namen, als tweescharige ploeg, driescharige ploeg, schilploeg, stoppelploeg, kromrug, arendploeg, koolploeg, voetploeg, riegje ploeg, radploeg, kortboomploeg enz., maar evenzoo de verschillende deelen, waaruit de ploeg bestaat, als krop, dubbele krop, voorste krop, rister, huis enz.; schilveren, tweevurgen enz. geven eene bijzondere wijze van het ploegen te kennen; geen van al deze termen vindt men bij van Dale, althans niet in de bedoelde beteekenis), wagen, kafmolen (hier waijer genoemd), dorschblok, schreefbred en meer andere (waarvan de publieke verkoop meermalen in onze gewestelijke dagbladen wordt aangekondigd), van een schip (men denke ook aan de tuigage), molen; van visscherij, scheepvaart, weer en wind enz. Het komt mij voor, dat de studie van ons taaleigen wel beoefenaars vindt, als ik bedenk, dat nog niet lang geleden eene prijsvraag werd uitgeschreven, waarbij een in het Groningsch geschreven tooneelstuk werd verlangd, en waarop een betrekkelijk groot aantal antwoorden inkwamen. Hetzij ik mij mag vleien, dat ik in dezen misschien wel op eenige belangstelling zal kunnen rekenen of niet, ik wensch ten slotte nog op iets indachtig te maken, dat ik blijkens zeer dikwijls opgedane ervaring wel noodig acht, en waarop onze geleerde J.H. Halbertsma eens gewezen heeft, die vóór vijftig jaren reeds schreef: ‘Een kleine voorzorg zij hun slechts bevolen; die namelijk van steeds een papiertje met een potlood bij der hand te hebben: immers de ondervinding leert, dat gezegden, die men niet bij het eerste hooren opteekent, ons dikwerf voor altoos ontglippen.’ |
|