Onze volkstaal
(1882-1890)–Taco H. de Beer– Auteursrechtvrij
[pagina 179]
| |
Ons Programma.In de Nyare bidrag till kännedom om de svenska Landsmălen och svenskt folklif 1881, F.; lezen we naar aanleiding onzer, daar vertaalde circulaire eenige opmerkingen, die we meenen te moeten vertalen:
‘De eerste aflevering van dit tijdschrift moet zijn uitgekomen, maar is nog niet door ons ontvangen. Het is verblijdend en opmerkelijk, dat kleine landen, als Holland, Zweden en Noorwegen, in staat zijn er afzonderlijke tijdschriften voor dialectologie op na te houden, terwijl Duitschland, het eigenlijke land der taalwetenschap, geen orgaan bezit, dat zich meer uitsluitend aan dezen gewichtigen tak van wetenschap wijdt.Ga naar voetnoot1) Misschien was het onvoorzichtig van onzen Hollandschen collega, zich zulk een beperkt programma te geven. Wij houden het er voor, dat het tijdschrift op een grooter kring van lezers zou kunnen rekenen en zijn bestaan daardoor meer verzekerd zien, indien het de met de volkstaal nauw verbonden volksliteratuur in hare verschillende vertakkingen opnam, zooals het geval is met ons Zweedsche en ook met het verwachte Noorsche. Voor het overige zijn wij zoo vrij, op te merken, dat idiotica, die slechts het van de schrijftaal afwijkende verzamelen, niet meer aan de eischen der wetenschap beantwoorden, noch kunnen gerekend worden, tot den tegenwoordigen tijd te behooren. Alles op zijn tijd en op zijne beurt - de dialecten verdienen als zelfstandige taalorganismen behandeld te worden, moeten zoo behandeld worden, als men ze goed zal verstaan en de studie vruchtbrengend voor de wetenschap in haar geheel zal zijn. Het wordt anders licht curiositeitsjacht, in allen gevalle “disjecta membra”. Wat van het soort woordenboek geldt, dat idioticon geheeten wordt, | |
[pagina 180]
| |
geldt ook van de grammatische opmerkingen in den vorm, dien No. 4 in het programma van het tijdschrift aangeeft. Al voortarbeidende zal men waarschijnlijk spoedig terugkomen van het eenigszins verouderde standpunt en een vrijer, ruimer overzicht verkrijgen van het onderwerp, te meer daar het tijdschrift onder zijne mede-arbeiders de voornaamste taalvorschers van Nederland telt. - Ons Zweedsche tijdschrift staat in ruilbetrekking tot Onze Volkstaal en wij zullen met belangstelling zijne werkzaamheden gadeslaan.’ We zijn onzen Zweedschen collega hartelijk dankbaar voor zijn wenk, dien Mr. C. Vosmaer ons ook reeds in de Spectator gaf. Bij ons optreden hebben we niet meer willen beloven, dan we wisten, te kunnen geven en thans, nu we allerwege zooveel belangstelling hebben ondervonden durven we gerust de verzekering geven, dat aan de boven uitgesproken wenschen zal worden voldaan. Voor alle dingen komt het er op aan, uit alle oorden des lands medewerking te genieten, ten einde met eenige zekerheid van gegevens de verschillende dialecten te behandelen. We rekenen er op, dat de eerstvolgende nummers grootendeels alleen bouwstoffen zullen bevatten. Het Brabantsch is evenwel reeds grootendeels bewerkt en het Westvlaamsch is gereed voor de pers. Ter verklaring van woorden en uitdrukkingen hopen we eerlang sproken en sagen te verzamelen en beschrijvingen te geven van gebruiken en plechtigheden; maar dat alles vordert veel tijd en arbeid. Een levendig vroolijk samenwerken als in Zweden valt minder in den aard der Nederlanders; hoe we bijv. ter bevordering van belangstelling en onderlinge samenwerking de medewerkers zouden kunnen samenbrengen, gelijk op de Zweedsche taalkundige feesten (zonderlinge maar juiste samenvoeging van woorden) met zeer goed gevolg plaats heeft, zouden we niet weten. Van het laatste op 25 Febr. van dit jaar wordt gezegd, dat het talrijk bezocht was en geopend werd met een interessante voordracht van Lundell. Daarna verschillende grappige voordrachten van Bondeson (vermoedelijk in streekspraak) verder volksdansen (vermoedelijk niet besproken, maar uitgevoerd) eindelijk soupé en naspel (zoo staat er letterlijk). Onder de gasten werden de prinsen Oscar, Karel en Eugenius opgemerkt. Het is algemeen bekend, dat de Zweden veel van feesten houden, wellicht te veel, zooals vreemdelingen opmerken, en dat ze die uitmuntend weten te regelen. Niet ten onrechte noemt men hen dan ook wel de Franschen van het Noorden. | |
[pagina 181]
| |
We herhalen het, we denken er niet aan, onzen geheelen arbeid tot woordenlijsten te beperken. Deze echter vormen den grondslag waarop men kan voortbouwen. Uit de woordenlijsten de klankleer en is deze gereed dan volgt de spraakleer. De wijze, waarop Brabantius het Brabantsch behandelt strekt daarvan ten bewijze. Sagen en sproken zullen niet uitblijven, maar het is zeer moeielijk, die in ons land optesporen. Dat we nog geen stukken in een of ander dialect gaven vindt zijne verklaring daarin, dat zeer weinige der ons gezonden proeven aan den eisch voldoen. De klank was geheel die van het dialect, de woorden waren het voor een zeer klein gedeelte, de stijl en de gedachtengang was het in 't geheel niet. Onze lezers mogen er zich echter op verlaten, dat we ijverige pogingen aanwenden, om in 't bezit der gewenschte sagen, sproken en opstellen te geraken. Red. |
|