Algemeen Vlaamsch Idioticon.
Het bijvoegsel aan het Algemeen Vlaamsch Idioticon, van den Eerw. Heer Schuermans, is in een boekdeel van 400 bladzijden (zelfde formaat en letter als
het eerste deel) verschenen. Ziehier eenige woorden aan de proefbladen van dit werk ontleend:
Nijferaar, m., iemand die niets kan gerust laten, vernuftige
knutselaar, neerstige kerel (VI.). Zie nijferen, altijd met iets bezig zijn,
met het een of het ander te verzinnen of te knutselen. |
Nijperling of Krepeling gaf men uit Kortrijk in den
zin van: sukkelachtig.(1) |
Noens, Noensch of Kabernoensch, bijv., andere
uitspraak van |
| |
noesch, nuusch (nus), schuinsch; doch te Gent
geeft men er ook de beteekenis aan van: scheef, scheel, mis, krom, oneffen, gesneden: het brood is noens. Noens of kabernoensch zien, dat is scheel
zien, en bij toepassing ook zat, dronken zijn. Zie nisch. |
Non of Kapnon, te Kontich pindop;
te Mechelen en op vele andere plaatsen zegt men dop. Men onderscheidt drij
soorten van doppen: kampdoppen of pindoppen, zetdoppen en
kletsdoppen. Kampdoppen zijn doppen waarmede men kampt of
kapt, gelijk men elders zegt, dat is te zeggen, die men bovenarms uitwerpt.
Zetdoppen zijn platte doppen met koppen die men zet, d.i. onderarms
uitwerpt. Kletsdoppen heeten diegenen, welke men in draai houdt men de
klets, d.i. een licht zweepke uit eene enkele dunne koord bestaande. Het hout van de twee
eerstgenoemde soorten noemt men klos. |
Nusselijk, neuselijk, noozelijk, bijv. en bijw., droevig, treurig,
bedrukt, aardig, onnoozel: ge moet mij zoo nusselijk niet bezien (Kemp.
Turnhout). Zie nooselik, nooselijk (Vl. Idiot. blz. 414). |
Oliedotsen, oliekoeken op de pan gebakken en van mindere hoedanigheid
(Oostvl.). Zie dotse of totse. |
Onderbleven. In Brab., Antw. en elders zegt men steeds onderbleven: met de koude en nattigheid is het graan onderbleven. d.i. niet goed gegroeid.
Met de ziekte is dat jongske onderbleven. Z. onderblijven. |
Ongadig, ongepaard of onparig, en zaken die niet paar, gepaard of
onpaar zijn: ongadige kousen, schoenen enz. Men spreekt het w. in N.-Brab.
uit ongaaijie. Het is licht eene andere uitspr. van: ongalijk, bij Kiliaan
ongaeylick. l. inconveniens. |
Onraad, ontuig, vuilnis (Noord-Brab.). Bij Kiliaan is 't een oud w. en
bet. vuiligheid, enz. |
| |
Bij kabernoensch merken we op, dat te Amsterdam de uitdrukking ‘hij kijkt
zoo kabeljoensch of kabeljouwsch’Ga naar voetnoot1) gebruikelijk
was, van iemand, die door ziekte of losbandigheid fletsch uit de oogen keek;
bij nooselijk dat het nauwkeurig in dezelfde beteekenis aan de Zaan
gebruikelijk is.
Bij non dient voor Noord-nederland de toelichting, dat kampdoppen en zetdoppen daar tollen en kletsdoppen daarentegen draaitollen of drijftollen
heeten.
|
-
voetnoot1)
- Toen men het
woord kabernoensch niet meer begreep, lag de verbastering tot kabeljouwsch voor de hand, te meer daar men spreekt van iemand, die kijkt ‘als een
schelvisch op een warme stoof’; - waarom dan ook niet van een kabeljauw.
|