Klein werk: de Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica van Anna Maria van Schurman (1607-1678)
(1997)–Pieta van Beek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
4.2. Nadere ReformatieWe weten dat Van Schurman zich uitstekend thuis voelde in de stroming van de Nadere Reformatie, de Nederlandse variant van het Europese gereformeerde piëtisme in de zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot318 Dat blijkt onder andere uit haar Nederlandse gedichten qua inhoud en qua adressaat. Ze lijkt zich in haar Nederlandse gedichten aan te passen bij wat die stroming tot nu toe gezien werd als vijandig tegenover het klassieke erfgoed: na 1636 schrapte ze de verwijzingen naar de klassieke mythologie en oudheid, verwijzingen die sinds de herontdekking van de Klassieken in de Renaissance zo geliefd waren.Ga naar voetnoot319 Maar zoals in de eerste eeuwen van het christendom rees er in verschillende christelijke groeperingen sterk verzet tegen het gebruik van deze heidense mythologische beeldspraak. Er verschenen zelfs boeken die er tegen waarschuwden. Als oplossing tegen de vraag hoe men moest handelen met het klassieke erfgoed werd in streng-piëtistische kring afwijzing voorgeschreven.Ga naar voetnoot320 In zijn recent verschenen proefschrift beweert Steef Post dat het onderscheidend kenmerk van piëtistische gedichten nu juist het ontbreken van mythologie en mythologisch taalgebruik is. Echte piëtistische dichters zouden alle schijn vermijden en dus geen mythologie gebruiken voor hun gedichten. Ze zouden zelfs anti-mythologisch zijn.Ga naar voetnoot321 Dat is volgens hem de juiste toetssteen om het genre af te bakenen en, in één adem ook maar, om piëtistische dichters uit te kennen.Ga naar voetnoot322 Post citeert de achttiende eeuwse dichter Schutte om aan te tonen hoe taboe de klassieke oudheid was: In der daad, men kan niets walgelijker en zotter bedenken, om van 't Godonteerende dat elk in 't oog loop niet te spreeken, dan dat een Dichter die den naam van een Christen heeft, geduurig de heidensche helden, Goden, Godinnen, Zangberg, hoefborn en meer | |
[pagina 126]
| |
dergelijke beuzelingen in den mond heeft, en daar meê zelfs in een Bijbelsch Zededicht, zijn papier bekladt.Ga naar voetnoot323 Even verder op zegt Schutte echter dat ‘Anna Maria Schurman’ één van de voorbeeldige ‘zangeressen in ons gezegend Nederland’ is.Ga naar voetnoot324 Mogelijk kende Schutte slechts de enige (posthuum) gedrukte bundel met Nederlandse gedichten van Anna Maria van Schurman Uitbreiding over de drie eerste capittels van Genesis, Beneffens een vertoog van het geestelyk huwelyk van Christus met de gelovigen.Ga naar voetnoot325 Schutte kende de Opuscula blijkbaar niet, anders zou hij nooit zo stellig geweest zijn in zijn bewering. Want als je in Nederlandse religieuze gedichten de heidense beeldspraak vermijdt omdat dat ‘godonterend’ zou zijn, dan is het toch ook niet geoorloofd in Franse of Latijnse gedichten? Die gedichten blijven wemelen van de verwijzingen naar de ‘heidense’ klassieke oudheid, bijvoorbeeld als ze in 1645 in een Latijns gedicht voor Spanheim schrijft: Tu mihi Parnassus tu mihi Phoebus eris, ‘Jij zult mijn Parnassus, mijn Phoebus zijn’.Ga naar voetnoot326 Zelfs in haar autobiografie Eucleria verwijst ze nog naar Protagoras en Apelles en verheerlijkt ze schrijvers als Vergilius en Homerus als de prinsen van de dichters.Ga naar voetnoot327 Elke persoon die deze auteurs kent, weet hoe hun teksten wemelen van de mythen. Ze zag dus geen kwaad in verwijzingen naar de mythologie. Anna Maria van Schurman was echter niet de enige die verschillende registers aansloeg. Ook Voetius, die toch bekend staat als de voorman van de Nadere Reformatie, schuwt de verwijzingen naar de klassieke oudheid niet.Ga naar voetnoot328 Zo is er een Grieks en in Latijn vertaald gedicht van hem bekend dat hij naar Anna Maria van Schurman in Keulen opstuurde toen zij in 1654 in Keulen verbleef. Daarin zweven behalve de geest van Duns Scotus ook de negen Muzen.Ga naar voetnoot329 C.A. de Niet laat in zijn proefschrift zien hoe Voetius in navolging van zijn Leidse leermeester Daniël Heinsius meende dat de profane klassieke literatuur wel degelijk de aandacht van (aankomende) theologen verdiende. Hij zegt: | |
[pagina 127]
| |
Een diepgaande oriëntatie op de klassieke (en oud-christelijke) bronnen is typerend voor Voetius en velen van zijn tijdgenoten. Met dit algemeen-renaissancistische, zo men wil, humanistische streven is wellicht tot nu toe te weinig rekening gehouden in het onderzoek naar tekenen van cultureel bepaalde invloed op en vanuit de centrale figuren binnen de beweging van de Nadere Reformatie.Ga naar voetnoot330 Over het verschillend gebruik van talen door polyglotte mensen schreef Leonard Forster dit: One tends to reserve certain languages for certain purposes: one is more at home in dealing with certain subjects in one language than in another; one may conduct one's emotional life in one, one's intellectual life in another, and do the shopping in the third. En: One clothes one's thoughts in different linguistic garments according to the requirements of decorum on the one hand (that is, what the formal occasion demands) or of the audience on the other (that is, what language they understand). One can change one's language as one changes one's clothes, as circumstances may require.Ga naar voetnoot331 Dat zien we ook bij Van Schurman. Ze past de taal aan bij de gelegenheid. Het adressaat is doorslaggevend voor haar gebruik van talen. Nederlands lijkt ze te reserveren voor huiselijke, religieuze doeleinden. Dat moest voor iedereen toegankelijk zijn, het kerkvolk begreep immers de klassieke verwijzingen niet. De streng-piëtistische en bevriende dichter Jodocus van Lodenstein wilde bijvoorbeeld met z'n gedichten slechts stichten en zag helemaal af van heidense, mythologische beeldspraak.Ga naar voetnoot332 Datzelfde gold voor de dominee-dichter Willem Sluiter.Ga naar voetnoot333 Maar nu blijkt dat deze aan zijn geleerde vriend en collega Vollenhoven dit gedichtje stuurde: | |
[pagina 128]
| |
Uw Dichten zijn als Glaucus gout,
In alles even net en proper
De mijne als Diomedes koper,
Soo niet, te houten, als van hout.Ga naar voetnoot334
Van Schurmans broer Johan Godschalk van Schurman schreef in een theologisch-rechtstechnisch werk dat hij terwille van het kerkvolk Nederlands gebruikt had: om dat ick my hebbe eenigsins genootsaackt bevonden, een populairen stijl voor andere te verkiesen; op dat ick mijn oogemerck, van mede d'ongeleerde en eenvoudige litmaten van onse Kercke t' onderrechten, niet en quamt te verliesen. Dit is oock de voornaamste reden waarom wy onse Nederlandstche tale, om van d'onze verstaan te worden voor andere geprefereert hebben.Ga naar voetnoot335 Maar het hele boek is doordrenkt met uitspraken van de klassieken en met de klassieke oudheid. Dat komt omdat hij de geletterde gelovigen ook iets wilde geven: Doch, alsoo het principaalste sujet wat schraal en slecht scheen te wesen, zijn wy eenigsins verplicht geweest ons ook in ander materien die mede hier toe behoorden, in te laten. Opdat wij aan hooger verstanden stoffen en occasie om haar t' oeffenen mochten voor werpen.Ga naar voetnoot336 Als Van Schurman ditzelfde standpunt huldigde, is het dus ook heel goed mogelijk dat zij ook nog Nederlandse gedichten schreef waarin de Klassieke Oudheid figureert of die niets met religie te maken hebben, zoals het Raetselgedicht dat ik onlangs vond.Ga naar voetnoot337 Zoals uit het bovenstaande blijkt, is het gebruik van talen vooral afhankelijk van de doelgroep. We moeten dus ons zicht op het | |
[pagina 129]
| |
culturele karakter van de Nadere Reformatie herzien. Dat was toen nog niet zo eng en streng als het in de achttiende eeuw en later is geworden.Ga naar voetnoot338 De Nadere Reformatie was veel humanistischer dan tot nu toe is aangenomen. |
|