Klein werk: de Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica van Anna Maria van Schurman (1607-1678)
(1997)–Pieta van Beek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
3.2. DrukgeschiedenisDe Opuscula is vandaag de dag voor de meeste mensen een gesloten boek. Weinigen zijn nog in staat om het Latijn, het Grieks (in Renaissance-druk), het Hebreeuws en het Frans te lezen. Dat was tijdens en vlak na Van Schurmans leven wel anders. Als we Schotel, de negentiende-eeuwse biograaf van Van Schurman, op z'n woord moeten geloven dan zouden er tussen 1648-1794 acht drukken geweest zijn: Hoe Spanheim over haar dacht, zegt ons de voorrede harer Opuscula hebraea, graeca, latina, gallica, prosaïca et metrica door hem in 1648 te Leyden bij de Elzeviers in het licht gegeven. Met welk eene geestdrift dit werk ontvangen, hoe gunstig het beoordeeld werd, kunnen de brieven van de beroemdste mannen van dien tijd getuigen. In korten tijd was de eerste uitgaaf uitverkocht. Reeds in 1650 (Lipenius, Sperlingius en Ebert ontkenden het bestaan dezer editie) werd zij herdrukt, twee jaren later verscheen te Utrecht eene derde (1652), in 1672 te gelijkertijd te Leyden en te Herford een vierde uitgaaf, in 1700 kwamen te Wezel, in 1723 te Dresden, met aanteekeningen van Jonas Gelenius, rector der latijnsche school aldaar en een aanhangsel van gedichten van Henriëtta Catharina von Gersdorff, in 1749 te Leipzig andere uitgaven in 8o in het licht. Dorothea Loeber bezorgde eindelijk in 1794 ter laatstgemelde plaatse eene editie in 4o. Ook bestaat er eene hoogduitsche overzetting van het geheele werk.Ga naar voetnoot98 Douma, die begin van deze eeuw op Van Schurman promoveerde, herhaalt Schotel, maar gebruikt deze bewoordingen: Opuscula Hebraea, Graeca, Latina, Gallica, Prosaïca et Metrica a Frid. Spanhemio collecta et cum praefatione sua edita Lugd. Batav. ex offic. Elzeviriana. 1648 in 8o en Lugd. Batav. in 1650 in 8o. (Mollerus pag. 815, 816 ontkent ten onrechte het bestaan van deze uitgave, evenals Lipenius, Sperlingius en Ebert; vgl.: Schotel pag. 117). In 1652 | |
[pagina 50]
| |
verscheen de derde druk te Utrecht in 8o ex. officina Joh. a Waesberghe, verder Lugd. Batav. in 1672 in 8o en Herford in 1672. In 1700 kwam er een herdruk te Wezel, in 1723 te Dresden met philologisch-politieke aanteekeningen van Jonas Gelenius, rector der Latijnsche school aldaar en een aanhangsel van gedichten en brieven van Henrietta Catharina van Gersdorff; in 1749 verscheen te Leipzig een nieuwe uitgave in 8o, en in 1794 bezorgde Dorothea Loeber een herdruk te Leipzig in 4o. Zij schreef er een voorrede bij en voorzag het werk van eenige aanteekeningen. Volgens Schotel pag. 117 bestaat er ook een Hoogduitsche vertaling.Ga naar voetnoot99 Na een uitgebreid onderzoek in veel bibliotheken in Europa en zelfs in verschillende in New York, Amerika kreeg ik steeds slechts de drukken van 1648-1650-1652 en van 1749 van Dorothea Loeberia in handen. De opgave van Loeberia's druk uit 1794 bij Schotel en Douma is klaarblijkelijk foutief. Maar waren die andere drukken dan nooit verschenen? Ik vond de verwijzingen in Schotel echter te specifiek om zo maar te laten schieten. Ik heb via het World-Wide Web gezocht en ben nog bezig om via brieven aan vooral Duitse bibliotheken om die drukken te achterhalen. Ook zocht ik in de Latijnse bron van Schotel, Mollerus. Deze zegt: Opuscula Hebraea, Graeca, Latina, Gallica, prosaica et metrica, a Frid. Spanhemio collecta et cum praefatione sua edita. Lugduni Batavorum A. 1648, Trajecti ad Rhenum A. 1652, et iterum Lugd. Bat. A. 1672, in 8. Editio anni 1650 Lugduno-Batava, quam Lipenius, Sperlingius, Ebertus, aliique, allegant, nisi omnino fallor, est chimaerica, Vesaliensis autem anni 1700., Andr. Luppii sumptibus (teste Autore des curieusen Reiss-Journals, Scct.IV.A.1700, p.298) publicata, mihi nondum visa, nec proinde exploratum, an plura, quam praecedentes, comprehendat opuscula. Prodierunt, etiam, teste Catalogo quodam, Dresdae A.1723., cum Jonae Gelenii, scholae Dresdensis Rectoris, Annotationibus Philologico-Politicis, ac Additamento Poematum & Epistolarum Henriettae Catharinae Gersdorfiae.Ga naar voetnoot100 | |
[pagina 51]
| |
De Opuscula Hebraea, Graeca, Latina et Gallica, prosaica et metrica zijn door Frederik Spanheim verzameld en met een voorwoord van hem uitgegeven, te Leiden in 1648, te Utrecht in 1652 en weer te Leiden in 1672. De editie uit 1650 te Leiden is als ik me niet erg vergis, een hersenschim, maar Lipenius, Sperlingius en Ebertus en anderen beroepen zich erop. Maar er is er een die in 1700 te Wezel in een uitgave van Andr. Luppius gepubliceerd is, getuige de auteur des curieusen Reisjournals Sect. IV, p.298, maar die is nog nooit door mij gezien en het is daarom geen uitgemaakte zaak is of het meerdere werkjes bevat dan de voorafgaande. Zelfs is er een Opuscula gepubliceerd te Dresden in 1723, getuige een zekere catalogus, door Jonas Gelenius geannoteerd met filologisch-politieke aantekeningen, geleerde rector van de school te Dresden, en met een toevoeging van gedichten en brieven van Henrietta Catharina Gersdorfia. Ook Mollerus noemt die Duitse drukken maar erkent ruiterlijk dat hij sommige nog nooit gezien heeft of/en dat hij zelfs aan hun bestaan twijfelt. Hij noemt niet eens de uitgave te Herford van 1672 of die van Dorothea Loeber uit 1749.
Een andere achttiende-eeuwse levensbeschrijving van Anna Maria van Schurman door Petrus Lindgren en Schönbeck (Wickelius) zegt bij De Scriptis Schurmanniae: Opuscula Hebraea, Graeca, Latina et Gallica, prosaica et metrica a F. Spanhemio collecta & cum praefatione ipsius primum edita Lugduni Batavorum A. MCDLII deinde vero diversis locis ac temporibus cum additamentis variis prodierunt.Ga naar voetnoot101 De Opuscula Hebraea, Graeca Latina et Gallica prosaica et metrica zijn door F. Spanheim verzameld en samen met een voorwoord van zijn hand uitgegeven, voor het eerst in 1652 en vervolgens op diverse plaatsen en op verschillende tijden samen met verschillende toevoegingen. | |
[pagina 52]
| |
Hier wordt foutief de eerste druk in 1652 geplaatst en verder laat men zich in algemene termen uit over verschillende herdrukken die op verschillende plaatsen zijn verschenen met ander werk. In een werk over Utrechtse geleerden uit de zeventiende eeuw staat over Van Schurmans boek: Opuscula Hebraea, Graeca, Latina, Gallica, Prosaica et Metrica. Leidae 1648. 1650 MDCXLVIII.MDCL et Trajecti MDCLII. 8. ubi in fine exhibentur varia elogia a doctissimis istius temporis viris ipsi data.Ga naar voetnoot102 De Opuscula Hebraea Graeca Latina Gallica, Prosaica et Metrica te Leiden in 1648 en 1650 en te Utrecht in 1652, in octavo waarin aan het eind verschillende lofgeschriften die door de meest geleerde mannen van die tijd aan de schrijfster opgedragen, worden weergegeven. In de Latijnse herdruk van de Eukleria staat in de praefatio van deel I: Haec Opuscula saepius typis descripta sunt: novissime ea recensuit notulisque auxit Traug. Christ. Doroth. Loeberia. Lips 1749.Ga naar voetnoot103 Deze Opuscula is meermalen in verschillende drukken uitgegeven. Het meest recent heeft Dorothea Christ. Traugott Loeberia deze herzien en met aantekeningen vermeerderd, uitgegeven in 1749 te Leipzig. De inleider van de Latijnse herdruk van de Eukleria verwijst dan ook telkens naar de uitgave van Loeberia en niet naar andere vroegere Duitse drukken. Maar volgens de vertaler van de Eukleria in het Duits (1783) was de Opuscula helemaal niet zeldzaam: | |
[pagina 53]
| |
Was von ihren gelehrten Werken aus diesem Zeitpunkt übrig ist, findet sich in ihren gar nicht seltenen Opusculis wo man auch die Elogia der berühmtesten Gelehrten ihrer Zeit, theils in Prosa, theils in Versen auf sie lesen kann.Ga naar voetnoot104 Het is natuurlijk heel aannemelijk dat, zoals Mollerus ook beweert, er drukken in Duitsland verschenen zijn die samengebonden zijn met andermans werk, zogenaamde convoluten. Tot nu toe heb ik er echter geen spoor van kunnen vinden. Ook de computercatalogi bieden nog geen uitkomst (zo zocht ik onder andere in de Verbundkatalog). Over de uitgave van de Opuscula in 1672 in Leiden en Herford heb ik m'n twijfels. Immers Van Schurman was toen al vurig Labadiste. Een jaar later zou haar Eukleria verschijnen waarin ze juist nadrukkelijk afstand deed van haar geleerdheid. Maar dat zou buiten haar medeweten gebeurd kunnen zijn, net zoals dat gebeurde met een gedicht dat ze op de komst van Utricia Ogle naar Utrecht schreef, en dat buiten haar weten om in Leiden werd uitgegeven.Ga naar voetnoot105 Ik hoop dat de tijd alle drukken plus de Duitse vertaling die Schotel noemt, aan het licht zal brengen. Nu heb ik het noodgedwongen moeten doen met de vier drukken uit 1648, 1650, 1652 en 1749.Ga naar voetnoot106 | |
3.2.0. Het huis ElzeviersVoordat ik nu op de afzonderlijke drukken inga, eerst iets over het drukkershuis Elzeviers. De Elzeviers behoorden tot een geslacht van boekhandelaren, uitgevers en drukkers in Leiden, Den Haag, Utrecht en Amsterdam.Ga naar voetnoot107 Hun uitgaven van klassieke auteurs en van eigentijdse Nederlandse geleerden (onder wie Hugo de Groot en Daniël en Nicolaas Heinsius) waren lange tijd zeer gezocht. Grote bekendheid verwierven vooral hun vele boekje in duodecimo formaat, handzaam en gekozen om er een groot publiek mee te bereiken. De bedrijven in Leiden en Amsterdam waren het belangrijkste. Bonaventura (1583-1652) en Abraham Elzeviers (1592-1652) zijn te beschouwen als de grondleggers van de roem van het bedrijf. Zij breidden uit met een drukkerij en werden de universiteitsdrukkers in Leiden. Door de verwerving van de drukkerij- | |
[pagina 54]
| |
inventaris van de oriëntalist Th. Erpenius (1625) werd hun bedrijf verrijkt met een collectie drukletters voor Oosterse talen.Ga naar voetnoot108 Ze specialiseerden dus in het drukken van klassieke teksten en oosterse talen. Hun zeer zorgvuldige uitgaves werden bewierookt.Ga naar voetnoot109 Dat lag onder andere aan de fraaie bladspiegel.Ga naar voetnoot110 Abbé de Fontenia merkte op dat: The Elseviers have made Holland celebrated for printing, through an elegance of type which the most famous printers in Europe have never been able to attain, either before or since. Hij voegt eraan toe: the charm of the types lies in the clearness, delicacy, and perfect uniformity of the letters, and in their very close fitting to each other. The Elzeviers editions have long and deservedly been esteemed for the clearness, delicacy and perfect quality of the characters, for their close position together on a solid and very white paper, and the excellence of the presswork.Ga naar voetnoot111 Het was dan ook een hele eer om door Elzeviers gedrukt te worden. Ga naar voetnoot112 Geen wonder dat Van Schurman zo ingenomen was zoals blijkt uit haar bedankbrief aan Spanheim van 15 augustus 1648, al drukt ze zich niet zo uitbundig uit als Jean Balzac, een correspondent van haar. Toen in 1650 het Leidenhuis zijn werken drukte, schreef hij: To be printed by Elseviers was to take rank among consuls and senators of Rome and to mingle with the Ciceros and Sallusts. [...] I have been made part of the immortal republic. I have been received in the society of demi-gods. In effect, we all live together at Leyden | |
[pagina 55]
| |
under the same roof. Thanks to you, sometimes I am a neighbor of Pliny; sometimes I find myself beside Seneca, sometimes above Tacitus and Livy. En de dichter Menage die bij Daniel Elzevier in Amsterdam publiceerde, riep eveneens uit: Gods and goddesses, what do I see, my verses printed with Elseviers types. O elegant and exquisite types. O gracious and charming volume.[...] The delicate letters equal pitch in blackness, the paper yields nothing to snow in whiteness. Thus gotten up the book attracts and holds the reader in spite of himself. The types lend to my verses charms they do not possess.Ga naar voetnoot113 Dat de uitgever vooral klassiek gericht was bleek, behalve uit de klassieke teksten, ook uit de klassieke typografie. Elzeviers-uitgaven wemelen van de klassieke motieven, ja zijn zonder klassieke kennis nauwelijks te begrijpen. Deze waren bij de Elzeviers duidelijk afgeleid van klassieke bronnen: satyrs, het hoofd van een aegipan, versieringen in de vorm van voluten die omringd waren door bloemen en vogels. Dat geldt ook voor de Sirenen en maskers die conventionele, klassieke decoratieve figuren waren en eveneens voor de fleurons, kleine versieringen met gestileerde motieven die als sluitstuk van een pagina of afdeling fungeerden. Het nieuwe drukkersmerk dat Izaak Elzevier in Leiden in 1620 aannam staat bekend onder de naam le Solitaire, de kluizenaar. Het stelt een olm voor die omvat wordt door een wijnstok beladen met druiven, met een kluizenaar en het devies: Non solus. De betekenis van dit embleem is aan de oudheid ontleend: de wingerd getrouwd met de olm, ofwel de olm bekleed met wingerdranken. Het was namelijk de gewoonte bij de Romeinen om wingerdranken te laten opgroeien op een olm of iep. Het werd een symbool om eendracht en eenheid uit te drukken. De kluizenaar -wandelaar met een boek in de hand, is een ander symbool. Het betekent dat de wijze zich met de eenzaamheid tevreden stelt, omdat zij hem gelegenheid biedt om zich aan overpeinzingen over te geven en om zich bezig te houden met zijn eigen gedachten of die van anderen. Het devies van Elzeviers zou men kunnen vertalen door Eenzaam maar niet alleen. | |
[pagina 56]
| |
Als je de Elzeviers-edities van Van Schurmans Opuscula in handen houdt, is het inderdaad een genot om er naar te kijken. De bladspiegel is zo mooi, de letters zo fraai, de titelpagina in rood en zwart, versierd met het prachtige drukkersmerk Non solus. In de Opuscula is die klassieke invloed, behalve aan de titelpagina goed te zien aan de fleurons die afdelingen van elkaar onderscheiden of die het einde van het boek aangeven. Het zijn satyrs, strak gestileerde bloemen of het hoofd van een aegipan.Ga naar voetnoot114 Elzeviers' reputatie van typografie par excellence duurde tot in de negentiende eeuw. Later, toen er veel minder interesse in de klassieken ontstond, zakte ook de belangstelling voor de Elzeviers-uitgaven, zowel onder geleerden als onder bibliofielen. Juist de vele karakteristieken van hun typografie konden zonder klassieke kennis immers niet meer op prijs gesteld worden.Ga naar voetnoot115 Maar dat was met de Opuscula nog niet het geval. Dat boek werd gelezen, in ieder geval gekocht. Drie drukken binnen vier jaar voor een werk geschreven in Hebreeuws, Grieks, Latijn en Frans. Het lezerspubliek bestond uit (meest) welgestelde mannen en vrouwen die deze talen machtig waren en die het geld ervoor konden neertellen. Hoeveel weten we niet. De officiële catalogi van de Elzeviers te Leiden uit 1650 en 1655 zijn helaas niet overgeleverd.Ga naar voetnoot116 Maar indien wel, dan hadden we waarschijnlijk nog niet geweten hoeveel men voor de Opuscula heeft moeten neertellen. Boekprijzen uit de zeventiende eeuw zijn vaak onbekendGa naar voetnoot117 en dat geldt ook voor de Opuscula. ‘Het geld voor deze uitgave hebben de geleerde theologen Colvius en Lydius bij elkaar gebracht’, schreef Johan Van Beverwijck in zijn voorrede bij de aparte uitgave van de Dissertatio ( 2 juli 1640).Ga naar voetnoot118 Hij noemt echter geen prijs. Maar ook over de prijs van de Opuscula moeten we maar gissen. Volgens Van Selm was de prijs vooral afhankelijk van de papierprijs, van de dikte, van illustraties, van speciaal zetsel of van het inbinden in perkament, etc. Natuurlijk lag het ook aan de uitgever. Elzeviers was een kwaliteitsuitgever die een vrij duur fonds had met werken die bestemd waren voor de internationale markt, een fonds waar extra zorg besteed werd aan het papier en aan | |
[pagina 57]
| |
de grafische vormgeving.Ga naar voetnoot119 Zo zou een meer dan gemiddelde prijs per vel te vinden zijn bij wetenschappelijk standaardwerken met zetwerk in Arabisch, Hebreeuws of Grieks.Ga naar voetnoot120 Alle exemplaren en drukken van de Opuscula die ik in handen gehad heb waren perkament gebonden, uitgezonderd de druk van Loeberia. Het is aannemelijk dat de basisuitrusting perkament geweest is. Afhankelijk van de bezitter werden er dan knepen, bindingen en titels opgezet, en verder verfraaid. Maar hoe duur het perkamenten bandje, ja het hele boek dan was, blijft een open vraag. In ieder geval was de prijs voor de kopers die vaak uit de elitekringen afkomstig waren, geen probleem. Exemplaren werden ook present gegeven. Dat blijkt onder andere uit brieven aan Rivet waarin Van Schurman op 20 juli 1649 schrijft: Je ne puis m' imaginier pourquoy les Elzeviriens n'ont pas rendu ma lettre avec mon petit-present à Monseigneur Conrart veu que nostre feu ami Mons. Spanheim leur en a donné la charge il y a long temps. Ik kan me niet indenken waarom de Elzeviers mijn brief samen met mijn geschenkje niet aan meneer Conrart hebben bezorgd terwijl onze wijlen vriend meneer Spanheim hun al lang geleden de opdracht ervoor had gegeven.Ga naar voetnoot121 Op 12 juni 1650 schrijft ze hem dat haar broer vanuit Leiden rapporteert: Les Elzeviriens l'ont asseuré qu'ils envoyeront encore un Exemplaire de mes Lettres à Mons. Conrart et qu'ils me procureront une lettre de sa main.Ga naar voetnoot122 De Elzeviers hebben hem verzekerd dat zij nog een exemplaar van haar brieven aan meneer Conrart zullen opsturen en dat zij me een brief van zijn hand zullen bezorgen. | |
[pagina 58]
| |
3.2.1. druk 1 (1648) en druk 2 (1650): de ElzeviertjesZoals al eerder gezegd verschenen de eerste twee drukken bij Elzeviers.Ga naar voetnoot123 Als je de eerste druk uit 1648 in handen neemt, zie je, behalve de titelpagina, een voorwoord door Spanheim en een prachtig zelfportret, een Latijnse brievenafdeling met lange brieven over vooral theologisch-filologische-filosofische onderwerpen (hieronder vallen de eerder gepubliceerde verhandelingen De Vitae Termino over het levenseinde (1639) en de Dissertatio (1641) gevolgd door Epistolae Aliquot de eodem Problemate inter excellentissimam Virginem Annam Mariam A Schurman et D. Andream Rivetum SS. Theol. Doctorem) en negendertig kortere Latijnse brieven. Dan volgen er drie brieven in Hebreeuws, vijf in Grieks, achttien in Frans. Na deze brievenafdeling komt er een sectie met Poemata, Latijnse gedichten. Tenslotte volgt er een Elogia afdeling met zes lofbrieven en negentien lofdichten op Van Schurman in vooral Latijn en Frans. In veel catalogi wordt gezegd dat de Elzeviers-drukken uit 1648 en 1650 precies aan elkaar gelijk zijn, behalve dat in de tweede vermeerderde en verbeterde druk uit 1650Ga naar voetnoot124 het welkomstgedicht voor Utricia Ogle uit november 1647 en de bedankbrief voor Spanheim van 15 augustus 1648 zijn opgenomen. Zo op het oog af lijkt alles gelijk, maar ga je let-ter-lijk kijken dan zie je toch veranderingen, bijvoorbeeld Trouringh werd Trou-ringh (p.335), celles werd cettes (p.368), romeinse cijfers in de datum vervielen (p. 368), om er een paar te noemen. Enkele typografische veranderingen zijn: er is geen fleuron meer en geen schild met Medusakop (1648:374) en er staan andere fleurons op p. 1 en 23. Het is genoeg om aan te nemen dat de drukker een nieuw zetsel heeft gebruikt en dat er dus geen sprake is van een regel-voor- regel herdruk, zoals onder anderen Willems beweerde.Ga naar voetnoot125 | |
[pagina 59]
| |
3.2.2. druk 3 (1652)De derde druk verscheen in 1652 bij Van Waesberge in Utrecht.Ga naar voetnoot126 Waarom die druk niet meer bij de Elzeviers in Leiden verscheen, is niet meer precies te achterhalen. Waarschijnlijk had het te maken met het overlijden van de editeur van de Opuscula, Frederik Spanheim. Deze overleed in 1649 te Leiden. Een paar maanden later verscheen er een herdruk bij Elzeviers, maar toen ook deze snel uitverkocht was had ze geen bemiddelaar meer die achter een derde druk stond. Waarschijnlijk wilde Anna Maria van Schurman het dichter bij huis zoeken. Ze kwam toen terecht bij Johan of Jan Van Waesberge die uit een bekende boekdrukkersgeslacht stamde dat vooral te Rotterdam en Amsterdam druk bezig was.Ga naar voetnoot127 Van Waesberge begon in 1642 te Utrecht, tegenover het stadhuis (daar waar nu de reuzeboekhandel Broese en Kemink zit) waar hij ook zijn drukkerij had. Hij was ook lid van de kerkeraad in Utrecht, namelijk als diaken in 1649 en in 1654.Ga naar voetnoot128 Broer Johan Godschalk van Schurman zat in 1649 zelfs tegelijkertijd met Van Waesberge als ouderling in dezelfde kerkeraad.Ga naar voetnoot129 Later, in 1658 publiceerde Johan Godschalk van Schurman zijn Weegh-schale des Heyligdoms van de Contracten en Verbonden in 't Gemeen En in 't bysonder van de Huwelycx-beloften, Waardoor de Gereformeerden haar aan de Rooms-Gesinde verbinden bij Van Waesberge in Utrecht.Ga naar voetnoot130 Ook Gisbertus Voetius publiceerde veel bij hem.Ga naar voetnoot131 Aannemelijk is het dan dat Van Schurman het letterlijk dichter bij huis zocht bij een bekend persoon die om de hoek woonde. Een Utrechts stempel heeft de Opuscula sowieso omdat vrijwel alles door Anna Maria van Schurman te Utrecht geschreven is. Maar deze druk van de Opuscula draagt een sterker Utrechts stempel dan de vorige twee Leidse drukken. Behalve de Utrechtse drukker, laten dat ook het extra gedicht van de Utrechtse hoogleraar Antonius Aemilius, de Hebreeuwse aanbevelingsbrief van de Utrechtse Hoogleraar Johannes Leusden, het | |
[pagina 60]
| |
Franse gedicht op de stichting van de universiteit en het Latijnse rouwgedichtje op de Utrechtse hoogleraar Carolus Demaets zien. Het boek oogt op de titelpagina van de derde druk net zo klassiek als dat van de vorige drukken bij Elzeviers. Van Waesberge ‘had tot Boekverkoopers-teeken Pallas, met speer en schild, staande bij eenen met bloezem en vruchten beladen boom, aan welks voet het schild ligt en de uil staat. Tot zin-spreuk: “et Flore et Fructu”’.Ga naar voetnoot132 Dit drukkersvignet is ook aanwezig op de titelbladzijde van de derde druk: Pallas Athene, bij de olijfboom, het uiltje, het schild met de Medusa-kop. Het drukkersvignet lijkt trouwens erg sterk op dat van het Elzeviershuis in Amsterdam. Ook daar staat, weliswaar in een andere gedaante, Minerva, ofwel Pallas Athene, met een uil bij een olijfboom, maar nu onder de spreuk ne extra oleas.Ga naar voetnoot133 Deze derde druk was eveneens in blank perkament uitgevoerd en versierd met een zelfportret van Anna Maria van Schurman (hoewel een ander ).Ga naar voetnoot134 Ook al schrijft Ledeboer onder zijn beschrijving van deze Opuscula ‘zeer net van druk’Ga naar voetnoot135, de Utrechtse uitgave oogt niet zo fraai als de eerste twee drukken. Er zitten ook veel slordigheden en fouten in. Zo klopt de titel Epistolae aliquot de eodem problemate aan het begin van de afdeling met Latijnse brieven niet. Die hoort na de Dissertatio. Het totaal aantal bladzijden is zo op het oog af minder dan de voorafgaande drukken (364) maar dat komt door de kleinere letter. De bladspiegel is veel drukker omdat de teksten veel dichter op elkaar gedrukt zijn, zowel meer woorden per regel als minder ruimte tussen de regels. De afdelingen zijn ook iets anders ingedeeld, zo op het oog af logischer. Afgaande op de fleurons (niet klassiek, maar twee handen die in elkaar grijpen) die de afdelingen onderscheiden is er hier een Latijnse brievenafdeling (waar ook de Hebreeuwse en de Griekse onder vallen) met daarbinnen de Dissertatio onderscheiden, een afdeling met Franse brieven, een met gedichten, en een met lofdichten. Net als in de andere drukken is er geen zuivere chronologie, maar is er wel naar gestreefd, zoals te zien is als men de inhoudsopgave van de Opuscula's bekijkt.Ga naar voetnoot136 | |
[pagina 61]
| |
Maar het is de meest uitgebreide druk want, behalve een extra Hebreeuwse brief van de hoogleraar Johannes Leusden als aanbevelingsbrief om het boek te kopen, zijn er veel meer documenten van Van Schurman opgenomen. Zo bevat het nu ook de brief van de Bisschop van Efeze. Haar tamelijk kortaffe reactie in de Griekse brief die alleen in de eerste twee drukken was opgenomen, is nu veel beter te begrijpen. De uitbreiding besloeg ook brieven van Smetius, brieven waar Spanheim nog naar gevraagd had.Ga naar voetnoot137 Verder zijn er meer Latijnse rouwgedichten opgenomen op bevriende personen die in de tussenliggende tijd overleden waren: Andreas Rivet en Carolus Demaets. Maar die op Spanheim, vreemd genoeg, niet.Ga naar voetnoot138 | |
[pagina 62]
| |
3.2.3. druk 4 (1749)De vierde druk uit 1749, die Dorothea Loeberia in Leipzig uitgaf, oogt veel slapper en dunner dan de eerdere drukken in perkament. Het drukkersvignet is nu ook niet meer typisch klassiek, maar overwegend christelijk. Links en rechts van de in elkaar vervlochten initialen van de uitgever Muller zitten twee vrouwenfiguren. De ene houdt een anker beet, de linker een duif. Er boven zweeft een kop met een gevleugelde helm, het andere klassieke element zijn de versierde acanthus bladeren. Het feit dat deze druk zoveel dunner is, heeft alles te maken met de christelijke inslag, zoals uit de titelbladzijde en het toegevoegde voorwoord van Loeberia blijkt. Nobiliss. Virginis Annae Mariae a Schurman, Opuscula Hebraea, Latina, Graeca, Gallica: Prosaica et Metrica, Dorothea Traugott Christina Loeberia heeft de Opuscula Hebraea Latina Graeca Gallica van de hoogedele maagd Anna Maria van Schurman herzien, van aantekeningen en een voorwoord voorzien, en opnieuw uitgegeven als dichteres die door de keizer gelauwerd is en als lid van het Koninklijk Germaans Genootschap dat te Göttingen floreerde.
Benevolo Lectori s.d. Loeberia | |
[pagina 63]
| |
loqui, intelligentes harum rerum viri testantur.
Loeberia groet de welwillende lezer! | |
[pagina 64]
| |
| |
[pagina 65]
| |
Loeberia heeft in de tekst ingegrepen. Zo heeft ze een paar teksten die tegen haar (lutherse?) geloof ingingen er uit gelaten, namelijk De Vitae Termino en de brief aan Claudius Salmasius over de transsubstantiatie.Ga naar voetnoot140 Hoewel ze Van Schurmans dwalingen afkeurt, helemaal als Labadiste, waagt Loeberia zich toch aan een herdruk. Daar waar Van Schurman met de waarheid overeenkwam, liet ze immers een nette en passende stijl zien. Bovendien vindt Loeberia Van Schurman zo'n bijzondere vrouw. Dat blijkt, behalve uit haar voorwoord, ook uit de titelprent. Het is een variant op het portret uit de derde druk van 1652. Maar Van Schurman is nu op een voetstuk gezet. Verder, zo lezen we, gaf Loeberia de Opuscula weer uit omdat ze erg zeldzaam waren geworden, hoewel het boek al drie keer herdrukt was in het verleden. Ook al zegt Loeberia het niet met zoveel woorden, gezien het corpus teksten dat ze opnam in dezelfde volgorde als die van 1652 en de sterke gelijkenis van de titelprent met die van 1652, heeft ze die derde druk onder ogen gehad, ja als uitgangspunt gebruikt. Ze maakt ook geen enkele verwijzing naar een eerdere (Duitse) (her)druk, maar neemt in een voetnoot wel het begin van een recensie uit 1726 op waarin ook naar de derde (nu zeldzame) druk verwezen wordt: Die berühmte Schurmannin ist gewiss ein Wunder Ihrer Zeit, und die vornehmste unter allen gelehrten frauens Personen unserer, und vorigen Zeiten gewesen. Ihre kleinen Wercke sind schon grosse Zeugnisse einer gründlichen Gottesgelahrheit; einer guten Wissenschaft in der Weltweissheit, und einer recht tiefen Erkenntnis der Hebraische, Arabischen, Griechischen, Lateinischen, und anderer Sprachen. Es hat solche Friedr. Spanhemius mit einer vorrede herausgegeben, und ungeachtet wir die dritte vermehrte Edition vor den Händen haben, so sind doch solche gar rar worden.Ga naar voetnoot141 Loeberia gaf het werk weer uit, nadat ze de moeite had genomen om de talen te leren. Ze vond dat vrouwen wel iets moesten weten over die bijzondere vrouw in het verleden. Ze paste de spelling aan, vooral de Franse en verbeterde de fouten. Een van de meest opvallende verbeteringen is dat ze de fout van de dubbele brief aan Constantijn Huygens heeft gezien. Ook | |
[pagina 66]
| |
geeft ze veel aantekeningen bij adressaten, gebeurtenissen, vooral in het begin van het boek, maar helaas ook niet bij alles en iedereen. Zo wist ook zij niets te melden over Anne de Merveil en tasten we over haar nog steeds in het duister. In het voorwoord van de Latijnse Eukleria werd over de uitgave van Loeberia gezegd: [...] que auxit Traugott Christ. Dorothea Loeberia. Lips. 1749 in octavo. Specimina tamen Graeca et Hebraica hac editione plurimis vitiis laborant.Ga naar voetnoot142 die Traugott Christ. Dorothea Loeberia te Leipzig in 1749 in octavo vermeerderd heeft uitgegeven. Maar de staaltjes in Grieks en in Hebreeuws in deze editie gaan gebukt onder verschillende fouten. Er staan inderdaad heel wat slordigheden in. In de Hebreeuwse brieven zijn er klinkers weggelaten of verschoven en in de Griekse brieven zijn verschillende ligaturen verkeerd opgelost. Maar die fouten in de Hebreeuwse brieven komen ook al voor in de uitgave van 1652. Loeberia kon haar voorbeeld niet evenaren (wie wel?). Zij zorgde tenminste voor een heruitgave, hoe lelijk de typografie ook is in vergelijking met de eerdere drukken, vooral die van Elzeviers.
Voordat ik nu inga op de indeling van de Opuscula moet ik eerst iets zeggen over het polyglottisme van Van Schurman zoals dat uit de Opuscula blijkt. | |
[pagina 67]
| |
Titelpagina van editie 1648
| |
[pagina 68]
| |
Titelpagina van editie 1650
| |
[pagina 69]
| |
Titelpagina van editie 1652
| |
[pagina 70]
| |
Titelpagina van editie 1749
|
|